Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/67-VK van 2 oktober 2014 In de zaak van mevrouw […] wonende te […] en de heer […] wonende te […] hierna de verzoekende partijen te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor wie optreedt mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid, hierna de verwerende partij te noemen, ingeschreven in het register van de beroepen op 7 februari 2014 onder nummer 14/MHHC/12-M, MHHC-14/67-VK 2 oktober 2014 1 heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep Het beroep is gericht tegen de beslissing 12/AMMC/1525-M/DDS van 14 januari 2014. Met deze beslissing legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partijen “solidair en in solidum” een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 100 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 600 euro, dit wegens het achterlaten van afvalstoffen (grof huisvuil) langs een landweg te Erpe-Mere. 2. Verloop van de rechtspleging 2.1. Op 10 december 2012 beslist de procureur des Konings van Dendermonde om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen. Met brieven van 7 februari 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partijen op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partijen uit om schriftelijk hun verweer mee te delen. Op 14 januari 2014 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partijen gebeurt op 22 januari 2014. 2.2. Met een aangetekende brief van 6 februari 2014 stellen de verzoekende partijen beroep in tegen de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift vermeldt de toegevoegde overtuigingsstukken. De verwerende partij dient op 19 februari 2014 bij de griffie een dossier in met een kopie van de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De verwerende partij dient op 7 april 2014 een memorie van antwoord in. 2.3. Bij beschikking 14/MHHC/12-M/B1 van 22 juli 2014 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 28 augustus 2014. De beide verzoekende partijen zijn ter zitting in persoon aanwezig. De verwerende partij is vertegenwoordigd door de heer Pieter CALLEBAUT, beleidsmedewerker van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid. Bestuursrechter Peter SCHRYVERS brengt verslag uit. De verslaggever wijst erop dat het Milieuhandhavingscollege oordeelt een ambtshalve bezwaar, met name bevoegdheidsoverschrijding door de gewestelijke entiteit, in het geding te moeten brengen. Hij licht dit bezwaar toe. De partijen worden gehoord. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen. MHHC-14/67-VK 2 oktober 2014 2 3. Ontvankelijkheid Het beroep, dat op 6 februari 2014 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig en regelmatig naar vorm. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid ervan en de verwerende partij werpt desbetreffend geen excepties op. Het beroep is ontvankelijk. 4. Feiten De feiten die vaststaan en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep kunnen als volgt worden samengevat. 4.1. Op 24 oktober 2012 stellen twee inspecteurs van de lokale politie te Erpe-Mere (hierna verbalisanten), langs een landweg die uitgeeft op de Koebrugstraat, vast dat “een grote hoeveelheid afval is achtergelaten”. Op twee van de kartonnen verpakkingen kunnen de verbalisanten “identificeerbare gegevens aantreffen”: een garantiebewijs met de vermelding “[…] woonachtig te […]” en een etiket op een doos met “[…], 2B, juf Sofie”. […] is de dochter van de beide verzoekende partijen. De verbalisanten bundelen hun vaststellingen en hun foto’s in het proces-verbaal van 25 oktober 2012. 4.2. Op 26 oktober 2012 wordt één van de verbalisanten gecontacteerd door een personeelslid van de technische dienst van de gemeente Erpe-Mere, met de melding dat hij nog een document met identificeerbare gegevens heeft aangetroffen tussen de achtergelaten goederen. “Het gaat om een omslag waarin een brief steekt op naam van […]”, de respectievelijk ex-echtgenoot en vader van de hierboven voornoemde personen. De verbalisant stelt op 26 oktober 2012 een navolgend proces-verbaal op. 4.3. Op 9 november 2012 stelt een verbalisant een navolgend proces-verbaal op, met daarin de vermelding van het “verslag sluikstorten” van de gemeente Erpe-Mere en de verklaring van het college van burgemeester en schepenen dat de gemeente een schade heeft opgelopen van 264 euro. 4.4. Op 12 november 2012 verhoort een andere inspecteur van de lokale politie mevrouw […]. Zij verklaart daarbij onder meer: “Ik kan u absoluut geen verklaring geven hoe 2 documenten op mijn naam zijn aangetroffen in een sluikstort. Ik zet mijn papier altijd correct buiten op straat voor ophaling door de vuilnisdienst. Ik ben onlangs niet verhuisd. Ik ken geen mensen in Erpe-Mere, ik weet zelfs niet waar dit ligt. Ik vind dit onverklaarbaar.” Dit verhoor wordt gevoegd bij een navolgend proces-verbaal van dezelfde datum. 5. Beoordeling 5.1. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als een milieumisdrijf overeenkomstig artikel 16.1.2, 2°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM), meer bepaald als een schending van artikel 12 van het decreet van 23 december 2011 inzake het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, luidens hetwelk het onder meer verboden is afvalstoffen achter te laten in strijd met de voorschriften van dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten. MHHC-14/67-VK 2 oktober 2014 3 Zij legt in toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM aan de verzoekende partijen “solidair en in solidum” de voormelde alternatieve bestuurlijke geldboete op. 5.2. In hun verzoekschrift betwisten de verzoekende partijen het plegen van de beboete feiten en vragen zij om “deze boete te annuleren”. Zij vermelden dat mevrouw […] al de onkosten van de gemeente Erpe-Mere (264 euro) heeft betaald. 5.3. Ambtshalve bezwaar Tijdens de behandeling van het beroep heeft de verslaggever de partijen erop attent gemaakt dat het Milieuhandhavingscollege oordeelt een ambtshalve bezwaar in het geding te moeten brengen met betrekking tot de beboetingsbevoegdheid van de gewestelijke entiteit. 5.3.1. Artikel 16.4.25, eerste lid, DABM omschrijft de bestuurlijke geldboete als “een sanctie waarbij de gewestelijke entiteit een overtreder verplicht een geldsom te betalen”. Het tweede lid en het derde lid van artikel 16.4.27 DABM preciseren de gevallen waarin, respectievelijk, een alternatieve dan wel exclusieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Gezamenlijk, bevatten deze bepalingen de basisafbakening ratione personae en materiae van de beboetingsbevoegdheid van de gewestelijke entiteit. Bestuurlijke geldboeten, zoals onder meer voorzien door titel XVI DABM, worden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beschouwd als punitieve sancties waarvan het opleggen een strafvervolging uitmaakt in de zin van artikel 6, §1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM). Bij het opleggen ervan moet worden voldaan aan de procedurele en materiële waarborgen voor strafvervolging en bestraffing vervat in de artikelen 6 en 7 EVRM en het Zevende Protocol bij het EVRM, in de artikelen 14 en 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in de artikelen 12 en 14 Grondwet en in de fundamentele beginselen van het strafrecht. Zulks heeft onder meer tot gevolg dat de bestuurlijke geldboete omschreven in artikel 16.4.25, eerste lid, DABM moet beantwoorden aan het fundamentele strafrechtelijke rechtsbeginsel van het persoonsgebonden karakter van de straf, wat wil zeggen dat ze persoonlijk, dus enkel aan diegene die de overtreding heeft gepleegd, en individueel, dus ten aanzien van iedere overtreder afzonderlijk, moet worden opgelegd. Een gelijkaardige bepaling is trouwens opgenomen in artikel 39 Strafwetboek. Te dezen stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat de gewestelijke entiteit de bestuurlijke geldboete “solidair en in solidum” heeft opgelegd aan de beide verzoekende partijen. 5.3.2. Uit het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014 blijkt dat de verwerende partij, in de gelegenheid gesteld om omtrent dit ambtshalve bezwaar standpunt in te nemen, zulks ter zitting doet. Het proces-verbaal vermeldt dienaangaande: “De verwerende partij herhaalt haar standpunt betreffende het ambtshalve opgeworpen bezwaar.” 5.3.3. Het Milieuhandhavingscollege oordeelt dat de gewestelijke entiteit, op straffe van onwettigheid, artikel 16.4.25, eerste lid, DABM niet op die wijze kan toepassen dat zij er de bevoegdheid uit put om aan een overtreder “solidair en in solidum” met enige andere persoon een geldboete op te leggen. 5.3.4. Het Milieuhandhavingscollege is van oordeel dit bezwaar ambtshalve te moeten opwerpen nu het de openbare orde raakt. Immers, het grondwettelijk beginsel van de scheiding van de machten is één van de pijlers van de rechtstaat en houdt onder meer in dat de onderscheiden machten hun respectievelijke bevoegdheden op een correcte wijze moeten uitoefenen. Inzonderheid wat de uitvoerende macht betreft, vergt dit beginsel dat zij zou handelen binnen de haar door en krachtens de Grondwet of de wet toegewezen bevoegdheden. Deze bevoegdheidsregels zijn een essentieel gegeven in het publiekrecht, waarvan de naleving een basisvoorwaarde vormt voor de rechtstaat. De eerbied voor de regels die de bevoegdheid afbakenen van de administratieve overheden waarborgt de goede werking van het MHHC-14/67-VK 2 oktober 2014 4 bestuur en beoogt de bescherming van alle burgers. Dit verklaart waarom deze regels de openbare orde raken. De bestreden beslissing is aangetast door bevoegdheidsoverschrijding, derhalve onwettig en moet vernietigd worden. Het ambtshalve bezwaar is gegrond. 5.4. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1. Het door de verzoekende partijen ingediende beroep is ontvankelijk. 2. De beslissing 12/AMMC/1525-M/DDS van 14 januari 2014 van de gewestelijke entiteit wordt ambtshalve vernietigd wegens bevoegdheidsoverschrijding van de gewestelijke entiteit. Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 2 oktober 2014 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Luk JOLY Carole M. BILLIET Ludo DE JAGER Jozef NIJS Peter SCHRYVERS Linda VAN GEYSTELEN voorzitter, kamervoorzitter ondervoorzitter bestuursrechter bestuursrechter bestuursrechter plaatsvervangend bestuursrechter, wettig verhinderd bij de uitspraak bijgestaan door Xavier VERCAEMER griffier. De griffier, De voorzitter, Xavier VERCAEMER Luk JOLY MHHC-14/67-VK 2 oktober 2014 5
© Copyright 2024 ExpyDoc