MHHC-14/53-VK

14_PS_
Milieuhandhavingscollege
Arrest MHHC-14/53-VK van 25 augustus 2014
In de zaak van
de BVBA […]
met maatschappelijke zetel te […]
voor en namens wie optreedt de heer […], zaakvoerder,
hierna de verzoekende partij te noemen,
tegen
het VLAAMSE GEWEST,
vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering,
voor en namens wie optreedt mr. Filip VINCKE, advocaat,
met kantoor te 8580 AVELGEM, Kasteelstraat 13,
bij wie keuze van woonplaats is gedaan,
hierna de verwerende partij te noemen,
ingeschreven in het register van de beroepen op 15 januari 2014 onder nummer 14/MHHC/6-M,
MHHC-14/53-VK
25 augustus 2014
1
heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen:
1.
Voorwerp van het beroep
Het beroep is gericht tegen de beslissing 13/AMMC/508-M/(AVR)CDM - 13/AMMC/764-M/CDM van
28 november 2013. Met deze beslissing legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een
alternatieve bestuurlijke geldboete op van 205 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van
het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op
1.230 euro, dit wegens het inrichten van een dansevenement zonder aan de in de milieuvergunning
als bijzondere voorwaarde opgelegde meldingsplicht te hebben voldaan.
2.
Verloop van de rechtspleging
2.1.
Op 18 april 2013 en 19 juni 2013 beslist de procureur des Konings van Dendermonde om de
milieumisdrijven niet strafrechtelijk te behandelen.
Met brieven van 1 juli 2013 en 29 juli 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de
hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een
voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer
mee te delen.
Op 6 juli 2013 bezorgt de verzoekende partij haar verweer aan de gewestelijke entiteit.
Op 28 november 2013 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De
kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 11 december 2013.
2.2.
Met een aangetekende brief van 11 januari 2014 stelt de verzoekende partij beroep in tegen
de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift bevat een inventaris van de overtuigingsstukken. De
geïnventariseerde stukken zijn eraan toegevoegd.
De verwerende partij dient op 22 januari 2014 bij de griffie een dossier in met een kopie van de
bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft
genomen.
De verwerende partij dient op 4 maart 2014 een memorie van antwoord in.
2.3.
Bij beschikking 14/MHHC/6-M/B1 van 26 maart 2014 heeft de kamervoorzitter de
behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 8 mei 2014.
De verzoekende partij is vertegenwoordigd door de heer […], haar zaakvoerder.
De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Filip VINCKE, haar raadsman.
Voorzitter Luk JOLY brengt verslag uit.
De partijen worden gehoord.
De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen.
MHHC-14/53-VK
25 augustus 2014
2
3.
Ontvankelijkheid
3.1.
Het beroep, dat op 11 januari 2014 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig.
3.2.1.
De verwerende partij werpt volgende exceptie van onontvankelijkheid op.
“Artikel 9, §3, 2° van het Procedurereglement van het Milieuhandhavingscollege schrijft voor dat, als
de verzoekende partij een rechtspersoon is, bij het verzoekschrift de beslissing dient gevoegd te
worden om in rechte te treden. Die beslissing ligt niet voor. In casu is er meer dan één zaakvoerder,
zodat men niet zomaar kan stellen dat de zaakvoerder dit kon beslissen.”
3.2.2. Het Milieuhandhavingscollege stelt vast dat de statuten van de verzoekende partij van 15
januari 2008, verschenen in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad van 30 januari 2008, het volgende
vermelden :
“Artikel 10 : BESTUURSBEVOEGDHEDEN
A.INTERNE BESTUURSBEVOEGDHEDEN
Iedere zaakvoerder is bevoegd om alle handelingen te verrichten die nodig of dienstig zijn voor de
verwezenlijking van het doel van de vennootschap, behoudens die handelingen waarvoor volgens het
wetboek van vennootschappen alleen de algemene vergadering bevoegd is.
(…)
B. EXTERNE VERTEGENWOORDIGINGSBEVOEGDHEID
Iedere zaakvoerder afzonderlijk, ook wanneer er meerdere zijn, vertegenwoordigt de vennootschap
jegens derden en in rechte als eiser of verweerder.”
Uit voormelde bepalingen blijkt dat iedere zaakvoerder van de verzoekende partij de bevoegdheid
heeft om te beslissen tegen de bestreden beslissing beroep in te dienen bij het
Milieuhandhavingscollege en tevens om de verzoekende partij in rechte in de beroepsprocedure voor
het College te vertegenwoordigen.
Het College stelt vast dat het verzoekschrift houdende het beroep is ondertekend door de heer […],
zaakvoerder van de verzoekende partij. De beslissing van het bevoegde orgaan om in rechte te
treden of beroep in te stellen en om de verzoekende partij in rechte te vertegenwoordigen valt samen
met en is geïncorporeerd in het neergelegde ondertekende verzoekschrift.
De exceptie dient te worden verworpen.
3.3.
Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid
van het beroep en de verwerende partij werpt desbetreffend geen verdere excepties op.
Het beroep is ontvankelijk.
4.
Feiten
De feiten die vaststaan en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep kunnen als volgt worden
samengevat.
4.1.
De verzoekende partij exploiteert een feestzaal met dansgelegenheid te […]. Deze activiteit
maakt het voorwerp uit van een milieuvergunning klasse 2 van de stad Dendermonde van 28 maart
2012, vermeldende onder meer: “§2. Bijzondere voorwaarden (…). De exploitant moet
dansevenementen van het type 1 en 2, met vermelding van het type, minstens twee maanden
voordien schriftelijk of digitaal melden aan de stedelijke dienst leefmilieu en afvalbeheer en aan de
lokale politie.”
MHHC-14/53-VK
25 augustus 2014
3
4.2.1. Op 8 februari 2013 om 00.30 u. voeren twee inspecteurs van de politiezone Dendermonde
een patrouille uit in de […] te […] ter hoogte van het nummer […], meer bepaald de dansgelegenheid
‘[…]’ en stellen vast dat er een dansevenement aan de gang is. Zij voeren om 01.30 u. nogmaals een
controle uit en stellen vast dat er niemand meer aanwezig is. Eveneens stellen zij vast dat de toegang
tot de dansgelegenheid gesloten is.
Na verder onderzoek stellen zij vast dat voor dit dansevenement geen aanvraag werd ingediend bij de
milieudienst of de lokale politie, zoals vermeld in de bijzondere milieuvoorwaarden van de aan de
verzoekende partij verleende milieuvergunning.
Van deze vaststellingen stelt de politie op 11 februari 2013 proces-verbaal op. Dit proces-verbaal
maakt het voorwerp uit van het dossier nummer 13/AMMC/508-M/(AVR)CDM van de gewestelijke
entiteit.
4.2.2. Op 12 mei 2013 omstreeks 3 u. begeeft een hoofdinspecteur van de politiezone
Dendermonde zich naar dezelfde dansgelegenheid ingevolge een klacht over geluidsoverlast. De
geluidsmeting ter plaatse kende een negatief resultaat doch de verzoekende partij is, volgens de
hoofdinspecteur, in overtreding daar zij geen aangifte heeft gedaan bij de politiediensten noch bij de
stadsdiensten dat er in ‘[…]’ een evenement ging doorgaan op 11 mei 2015. Daarvan wordt procesverbaal opgesteld op 16 mei 2013. Dit dossier is bij de gewestelijke entiteit bekend onder het nummer
13/AMMC/764-M/CDM, maar de gewestelijke entiteit oordeelde dat er ten deze geen zekerheid was
omtrent het bestaan van een milieumisdrijf.
5.
Beoordeling
5.1
De gewestelijke entiteit kwalificeert de in het proces-verbaal van 11 februari 2013 vastgestelde
feiten als milieumisdrijven overeenkomstig artikel 16.1.2, 2°, van het decreet van 5 april 1995
houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM), meer bepaald als schendingen
van artikel 22 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna
Milieuvergunningsdecreet) en artikel 43 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991
houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna VLAREM I),
bepalingen die de exploitant van een ingedeelde inrichting er onder meer toe verplichten om de voor
de inrichting geldende milieuvoorwaarden na te leven, met name schending van de bijzondere
milieuvoorwaarde bepaald in artikel 4, §2, vijfde gedachtestreepje, van de door het College van
burgemeester en schepenen van de stad Dendermonde op 28 maart 2012 aan de verzoekende partij
verleende milieuvergunning.
Zij legt in toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het besluit
van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM een
alternatieve bestuurlijke geldboete op.
5.2.
Met haar beroep beoogt de verzoekende partij “de opschorting geldboete”, door het
Milieuhandhavingscollege begrepen als een vraag tot kwijtschelding van de boete of minstens een
vermindering ervan.
Ter ondersteuning van haar beroep blijkt zij de volgende bezwaren aan te voeren:
- het niet melden van het dansevenement is het gevolg van “een zuivere administratieve
vergetelheid”; dat er geen sprake is van economisch voordeel, negatieve milieu- en
veiligheidsaspecten, hinder voor omgeving, mens en natuur en dat de enige fout die zij
gemaakt heeft het niet tijdig melden van de activiteit is.
- het feit dat de boete geenszins in verhouding staat tot de administratieve fout die zij heeft
begaan.
5.3.1. In het eerste bezwaar voert de verzoekende partij aan dat ze de laatste paragraaf van de
beslissing tot geldboete wil weerleggen, waar de verwerende partij stelt : “Overwegende dat het
milieumisdrijf met name het organiseren van een fuif (een type 1 of 2 evenement) op 8 februari 2013
afdoende vaststaat in hoofde van de overtreder.”
MHHC-14/53-VK
25 augustus 2014
4
De verzoekende partij meent dat het feit dat zij een fuif organiseerde “GEEN” misdrijf is, vermits ze het
recht heeft om 12 type 1 en 30 type 2 evenementen te organiseren en dat zij in realiteit 12 type 1
evenementen en 24 type 2 evenementen in het jaar 2013 organiseerde; dat er geen sprake is van
economisch voordeel, negatieve milieu- en veiligheidsaspecten, hinder voor omgeving, mens en
natuur en dat de enige fout die ze gemaakt heeft het niet tijdig melden van de activiteit is.
5.3.2. In haar memorie van antwoord stelt de verwerende partij dat de exploitatievoorwaarden niet
werden nageleefd en met verwijzing naar de rechtspraak van het Milieuhandhavingscollege repliceert
zij dat de bedreiging van milieuschade betrekken in de beoordeling van de ernst van een misdrijf
geenszins onredelijk is.
5.3.3. Samen met de verwerende partij stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat de
exploitatievoorwaarde niet werd nageleefd en dat er aldus kan gesproken worden van een schending
van de artikelen 22 Milieuvergunningsdecreet en 43 VLAREM I. De bewering van de verzoekende
partij dat er, in tegenstelling tot wat de verwerende partij beweert, geen economisch voordeel werd
gerealiseerd door de niet-melding kan inderdaad bijgetreden worden zodat de ernst van de
overtreding niet correct werd ingeschat en een verlaging van de geldboete zich opdringt.
Het eerste bezwaar is in de aangegeven mate gegrond.
5.4.1. In het tweede bezwaar stelt de verzoekende partij dat de boete te hoog is in moeilijke
economische tijden en herhaalt dat ze van geen economisch voordeel heeft genoten en er geen
hinderlijke effecten zijn geweest. Zij stelt vooral dat de hoogte van de geldboete geenszins in
verhouding staat tot de administratieve fout en verwijst tevens naar het 7-jarig bestaan zonder boete.
5.4.2. De verwerende partij verwijst naar arrest 12/65 van het Milieuhandhavingscollege en stelt dat
de criteria van artikel 16.4.29 de enige criteria zijn voor de bepaling van de geldboete en dat de
verzoekende partij niet aantoont dat de bestreden beslissing kennelijk onredelijk is.
5.4.3. In de mate dat het tweede bezwaar de kennelijke onevenredigheid inroept tussen de
vastgestelde feiten en de hoogte van de opgelegde geldboete is het gegrond. De verzoekende partij
voert terecht aan dat de gewestelijke entiteit de ernst van de feiten te hoog heeft ingeschat.
In casu gaat het over een inrichting, die beschikt over een milieuvergunning, die bij vergetelheid
eenmalig vergat een overigens toegelaten activiteit te melden, waarbij er geen milieuschade werd
aangericht en er tevens geen economisch voordeel werd genoten. De bestreden beslissing houdt bij
het beoordelen van de ernst geen rekening met het louter administratief karakter van de overtreding.
De bestreden beslissing schendt aldus artikel 16.4.4. juncto artikel 16.4.29 DABM.
Het tweede bezwaar is in de aangegeven mate gegrond. Een substantiële vermindering van de
opgelegde boete dringt zich op.
5.5.
De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met
zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is.
MHHC-14/53-VK
25 augustus 2014
5
Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege:
1.
Het door de verzoekende partij ingediende beroep is ontvankelijk en in de aangegeven mate
gegrond.
2.
De beslissing 13/AMMC/508-M(AVR)CDM - 13/AMMC/764-M/CDM van 28 november 2013
van de gewestelijke entiteit wordt vernietigd in zoverre zij een alternatieve bestuurlijke geldboete
oplegt van 205 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van
toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.230 euro.
3.
De alternatieve bestuurlijke geldboete wordt verminderd tot 50 euro, vermeerderd met de
opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke
geldboeten, aldus gebracht op 300 euro.
Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 25 augustus 2014 door het
Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit:
Luk JOLY
Carole M. BILLIET
Ludo DE JAGER
Josef NIJS
Peter SCHRYVERS
Johan CEENAEME
voorzitter
ondervoorzitter, kamervoorzitter
bestuursrechter
bestuursrechter
bestuursrechter, wettig verhinderd bij de uitspraak
plaatsvervangend bestuursrechter, wettig verhinderd bij de uitspraak
bijgestaan door
Xavier VERCAEMER
griffier.
De griffier,
De ondervoorzitter,
Xavier VERCAEMER
Carole M. BILLIET
MHHC-14/53-VK
25 augustus 2014
6