Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/65-VK van 25 september 2014 In de zaak van de BVBA […] met maatschappelijke zetel te […] voor en namens wie optreden mrs. Thierry WILLEMS en William WILLEMS, advocaten, met kantoor te 8000 BRUGGE, Waalsestraat 1, bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor en namens wie optreedt mr. Filip VINCKE, advocaat, met kantoor te 8580 AVELGEM, Kasteelstraat 13, bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verwerende partij te noemen, ingeschreven in het register van de beroepen op 10 juli 2013 onder nummer 13/MHHC/57-M, MHHC-14/65-VK 25 september 2014 1 heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep Het beroep is gericht tegen de beslissing 12/AMMC/1077-M/CDM van 19 juni 2013. Met deze beslissing legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 152 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 912 euro, dit wegens het overschrijden van de geluidsnorm voor muziek op een terras van een café. 2. Verloop van de rechtspleging 2.1. Op 6 september 2012 beslist de procureur des Konings van Brugge om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen. Met een brief van 10 januari 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. Met een brief van 5 februari 2013 bezorgt de verzoekende partij haar verweer aan de gewestelijke entiteit. Op 19 juni 2013 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 21 juni 2013. 2.2. Met een aangetekende brief van 9 juli 2013 stelt de verzoekende partij beroep in tegen de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift bevat een inventaris van de overtuigingsstukken. De geïnventariseerde stukken zijn er aan toegevoegd. De verwerende partij dient op 19 juli 2013 bij de griffie een dossier in met een kopie van de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De verwerende partij dient op 14 september 2013 een memorie van antwoord in. De verzoekende partij dient op 15 oktober 2013 een memorie van wederantwoord in. De verwerende partij dient op 2 november 2013 een laatste memorie in. 2.3. Bij beschikking 13/MHHC/57-M/B1 van 18 november 2013 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 19 december 2013. 2.4. Overeenkomstig artikel 37, §1, laatste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege (hierna Procedurebesluit) stelt de griffier op 19 december 2013 proces-verbaal op aangaande de betichting van valsheid van het aanvankelijk proces-verbaal door de verzoekende partij en de verklaring van de verwerende partij dat zij dit stuk verder wil aanwenden in deze procedure. 2.5. De verzoekende partij is op de zitting van 19 december 2013 vertegenwoordigd door mr. William WILLEMS, haar raadsman. MHHC-14/65-VK 25 september 2014 2 De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Filip VINCKE, haar raadsman. Bestuursrechter Peter SCHRYVERS brengt verslag uit. De verslaggever wijst erop dat het Milieuhandhavingscollege oordeelt een ambtshalve bezwaar, met name bevoegdheidsoverschrijding van de gewestelijke entiteit, in het geding te moeten brengen. Hij licht dit bezwaar toe. De partijen worden gehoord. De kamervoorzitter stelt de zaak in voortzetting op onbepaalde datum, teneinde de partijen in de gelegenheid te stellen schriftelijk standpunt in te nemen betreffende het ambtshalve bezwaar. 2.6. Met brieven van 20 december 2013 omschrijft de griffier het ambtshalve bezwaar en bevestigt hij aan de partijen dat de behandeling van het beroep wordt verdergezet op de zitting van 30 januari 2014. Tevens deelt hij mee dat ze de gelegenheid krijgen om uiterlijk op 20 januari 2014 een schriftelijk standpunt omtrent het opgeworpen ambtshalve bezwaar ter griffie in te dienen. De verzoekende partij dient op 13 januari 2014 haar schriftelijk standpunt in. De verwerende partij dient op 16 januari 2014 haar schriftelijk standpunt in. Met brieven van 20 januari 2014 bezorgt de griffie elke partij het standpunt van de andere partij. 2.7. Met brieven van 23 januari 2014 brengt de griffier de partijen ervan op de hoogte dat het beroep niet zal worden behandeld op de zitting van 30 januari 2014. Op de zitting van 30 januari 2014 stelt de kamervoorzitter de zaak in voortzetting op onbepaalde datum. 2.8. Met een brief van 5 februari 2014 heeft de kamervoorzitter, overeenkomstig artikel 20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege (hierna Procedurebesluit), aan de procureur des Konings van Brugge inlichtingen gevraagd omtrent het gevolg dat zijn ambt heeft gegeven aan de klacht wegens valsheid in geschrifte, die door de verzoekende partij werd ingesteld tegen de verbalisant. Met een brief van 11 april 2014 antwoord de procureur des Konings het volgende: “Hierbij heb ik de eer uw brief van 5 februari 2014 te beantwoorden. Bij gebrek aan enig bezwaar wordt de betrokken klacht wegens valsheid in geschriften door mijn Ambt geseponeerd. In bijlage maak ik u een kopie over van het gevoerde onderzoek.” Met brieven van 11 juni 2014 bezorgt de griffier de partijen een kopie van het antwoord van de procureur des Konings en deelt hen mee dat de behandeling van het beroep zal worden verdergezet op de zitting van 10 juli 2014. 2.9. De verzoekende partij is op de zitting van 10 juli 2014 vertegenwoordigd door mr. William WILLEMS, haar raadsman. De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Filip VINCKE, haar raadsman. Bestuursrechter Peter SCHRYVERS brengt aanvullend verslag uit. De partijen worden gehoord. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen. MHHC-14/65-VK 25 september 2014 3 3. Ontvankelijkheid Het beroep dat op 9 juli 2013 is ingesteld met een aangetekende brief, is tijdig en regelmatig naar vorm. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid ervan en de verwerende partij werpt desbetreffend geen excepties op. Het beroep is ontvankelijk. 4. Feiten De feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende beroep kunnen als volgt worden samengevat. 4.1. De verzoekende partij is uitbater van de “[…] ‘[…]’”, […] te […]. Op 5 juli 2012 verleent de burgemeester van de stad Brugge een “Toelating tot het spelen van muziek” “op vrijdag 13 juli 2012 van 21.00 tot 01.00 uur op het terras en de parking van uw zaak”. Het spelen van muziek moet onder meer voldoen aan de “geluidsnormen opgelegd bij Koninklijk Besluit van 24 februari 1977”. 4.2. Op 13 juli 2012 omstreeks 23.15 u. voert een gemeentelijk toezichthouder van de stad Brugge (hierna verbalisant) een geluidsmeting uit op het terras van het café van de verzoekende partij. Het maximale geluidsniveau van de elektronisch versterkte muziek bedraagt 101,6 dB(A). De verbalisant stelt op 16 juli 2012 proces-verbaal op en vermeldt daarin ook nog het volgende: “Wij manen de verantwoordelijke aan het geluidsniveau te verlagen. Er wordt niet onmiddelljk voldaan aan dit voorstel. Er wordt aan de politie gevraagd (LOD Patrick Deketelaere) om een patrouille te sturen. Er werd ook klacht ingediend bij de politie door de verantwoordelijke van de brandweer (brandweerpost is gesitueerd aan de overzijde van het café).” 5. Beoordeling 5.1. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als een milieumisdrijf overeenkomstig artikel 16.1.2, 2°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM), meer bepaald als een schending van artikel 2 van het destijds geldende koninklijk besluit van 24 februari 1977 houdende vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen (hierna K.B. Geluidsnormen Muziek), dat het maximale door de muziek voortgebrachte geluidsniveau in openbare inrichtingen bepaalt. Zij legt in toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM een alternatieve bestuurlijke geldboete op. 5.2. De verzoekende partij betwist de integrale inhoud van het proces-verbaal en vraagt om de bestreden beslissing “teniet te doen en verzoekster te ontslaan van elke vervolging, subsidiair de alternatieve bestuurlijke geldboete te herleiden tot nihil”. 5.3.1. Ter ondersteuning van haar enig bezwaar, de betwisting van het proces-verbaal, voert de verzoekende partij een getuigenverklaring aan van een politie-inspecteur die die avond aanwezig was en “de ganse avond” verbleef in gezelschap van onder meer de uitbaatster. Deze getuige verklaart dat MHHC-14/65-VK 25 september 2014 4 er zich op de betrokken avond omstreeks 23.15 u. niemand is komen identificeren als ambtenaar van de stad Brugge, “noch gevraagd heeft om het geluidsniveau te verlagen”, en dat er geen politiepatrouille ter plaatse is geweest. De verzoekende partij verwijst naar de gevolgen die de gewestelijke entiteit aan deze getuigenverklaring hechtte in de bestreden beslissing, te weten dat “de identificatie van de verbalisant en de vraag tot vermindering van het geluidsniveau niet betrokken [worden] bij de beoordeling”. Zij meent dat ook andere “beweringen” in het proces-verbaal “onjuist (…) leugenachtig & vals” zijn, zodat daarmee ook “de niet-gecontroleerde en niet-vertoonde geluidsmeting” de nodige geloofwaardigheid mist en dat “de principiële rechten van verdediging van verzoekster ernstig geschonden” zijn. 5.3.2. In haar memorie van antwoord wijst de verwerende partij op de bewijswaarde van het procesverbaal, namelijk “bewijswaarde tot bewijs van het tegendeel”. Zij meent dat de gewestelijke entiteit al rekening heeft gehouden met de punten in de getuigenverklaring die in tegenspraak zijn met het proces-verbaal, en dat de “objectieve vaststelling van het niveau van de geluidsdruk (…) niet in het gedrang gebracht [wordt] door de bedenking van de verzoekende partij dat het proces-verbaal op andere punten misschien niet juist is”. Zij besluit dan ook dat de verzoekende partij er niet in slaagt om het tegenbewijs te leveren voor het overschrijden van de geluidsnorm, “het [enige] feit waarvoor zij een boete opgelopen heeft”. 5.3.3. In de memorie van wederantwoord herhaalt de verzoekende partij haar argumenten. Zij voegt toe dat zij op 14 oktober 2014 een “strafklacht tegen de verbaliserende ambtenaar” heeft ingediend wegens valsheid in geschriften, met toevoeging van de desbetreffende stukken in bijlage. Zij vraagt dat de procedure zou worden geschorst “tot een definitieve beslissing in kracht van gewijsde hieromtrent is geveld”. 5.3.4. Onder verwijzing naar artikel 37 Procedurebesluit bevestigt de verwerende partij in haar laatste memorie dat zij “volhardt in haar voornemen om gebruik te maken van [het van valsheid betichte proces-verbaal]”. Zij is echter van mening dat de procedure niet moet worden geschorst, omdat de klacht wegens valsheid geen invloed zou hebben op het arrest, en omdat er geen klacht met burgerlijke partijstelling werd ingediend, volgens haar de enige vorm van klachtneerlegging die de opschorting van de procedure kan rechtvaardigen. 5.3.5.1. Zoals de verwerende partij terecht opmerkt, bevat artikel 37 Procedurebesluit de werkwijze bij de betichting van valsheid van een stuk. Dit artikel luidt als volgt: “§1. Indien een partij een stuk, dat in de procedure is overgelegd, van valsheid beticht, verplicht de kamervoorzitter de andere partij om onmiddellijk te bevestigen of zij volhardt in haar bedoeling er gebruik van te maken. Geeft deze partij aan deze vraag geen gevolg of verklaart zij van het stuk geen gebruik te maken, dan verwerpt de kamervoorzitter bij beschikking de betichting. Verklaart deze partij het stuk verder in de procedure aan te wenden, dan stelt de griffier hiervan proces-verbaal op. §2. Oordeelt de kamer dat het van valsheid betichte stuk geen invloed heeft op haar arrest, dan wordt er verder geen rekening mee gehouden. Oordeelt de kamer dat het stuk van wezenlijk belang is voor de berechting van het beroep, dan schorst zij de rechtspleging tot wanneer de bevoegde strafrechter definitief uitspraak heeft gedaan over de valsheid.” 5.3.5.2. Na de betichting van valsheid van het proces-verbaal door de verzoekende partij, deelde de verwerende partij in haar laatste memorie mee dat zij dit proces-verbaal verder wil gebruiken in de procedure. Overeenkomstig artikel 37, §1, laatste lid, Procedurebesluit heeft de griffier hiervan op 19 december 2013 proces-verbaal opgesteld. Op de zitting van 30 januari 2014 deelde de kamervoorzitter mee dat de zaak in voortzetting wordt gesteld om onbepaalde datum. Na de ontvangst van het antwoord van de procureur des Konings van Brugge van 11 april 2014, waarin deze meedeelt dat de betrokken klacht wordt geseponeerd “bij gebrek aan enig bezwaar” werd de behandeling van het beroep verdergezet op de zitting van 10 juli 2014. 5.3.5.3. Luidens artikel 16.3.24 DABM stellen de toezichthouders de milieumisdrijven vast in een proces-verbaal. MHHC-14/65-VK 25 september 2014 5 Luidens de aanhef van het proces-verbaal van 16 juli 2012 (datum van afsluiting van het procesverbaal) is dit opgesteld door mevrouw “Hilde Marysael, ingenieur bij de dienst Leefmilieu en gemeentelijke toezichthouder op de naleving van de milieuhygiënewetgeving, bepaald in art. 34 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, zoals gewijzigd, en hiertoe aangesteld door het college van burgemeester en schepenen op 13/3/2009”. Het wordt door de verzoekende partij niet betwist dat de verbalisant de hoedanigheid heeft van gemeentelijk toezichthouder, evenmin dat zij de bevoegdheid heeft tot het vaststellen van het desbetreffende milieumisdrijf. Artikel 16.3.25 DABM bepaalt: “Het proces-verbaal heeft bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen. Als de vermoedelijke overtreder gekend is, wordt, op straffe van verval van de bewijswaarde tot het tegendeel, aan de vermoedelijke overtreder kennis gegeven van een kopie van het proces-verbaal. Die kennisgeving gebeurt binnen een termijn van veertien dagen, die een aanvang neemt op de dag na de vaststelling van het milieumisdrijf.” Het Milieuhandhavingscollege stelt vast dat de vaststelling van het milieumisdrijf gebeurde op 16 juli 2012, datum van afsluiting van het proces-verbaal, en dat een kopie van het proces-verbaal, volgens de vermeldingen op het voorblad ervan, werd verzonden aan de verzoekende partij op 26 juli 2012. Het proces-verbaal heeft bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen. Dit wordt evenmin betwist door de verzoekende partij. 5.3.5.4. Het Milieuhandhavingscollege stelt voorts vast dat de verzoekende partij de eigenlijke meetresultaten van de geluidsmetingen op zich enkel betwist op basis van de volgens haar onjuiste verklaringen in het proces-verbaal en omwille van het niet-aanmelden van de verbalisant, het niettegenstelbaar uitvoeren van de geluidsmeting en het niet-vertonen van de geluidsmeting. De bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal hecht zich aan de persoonlijke zintuiglijke vaststellingen van de verbalisant en het loutere tegenspreken of in twijfel trekken van dergelijke vaststellingen is niet van aard om hun bijzondere bewijswaarde, tot bewijs van het tegendeel, ongedaan te maken. Samen met de verwerende partij is het Milieuhandhavingscollege van oordeel dat te dezen geen tegenbewijs voorligt van de vaststellingen in het proces-verbaal in verband met de resultaten van de geluidsmeting. Vermits de loutere ontkenning van een aantal vaststellingen duidelijk onvoldoende is als tegenbewijs, vormt enkel de aangebrachte getuigenverklaring een mogelijk begin van tegenbewijs. Deze verklaring behandelt echter geen aspect van de uitgevoerde geluidsmeting. Ten overvloede merkt het Milieuhandhavingscollege op dat ook de procureur des Konings, na het laten uitvoeren van een onderzoek dienaangaande, tot het besluit kwam de klacht wegens valsheid in geschriften te seponeren “bij gebrek aan enig bezwaar”. Aangaande het niet-aanmelden van de verbalisant wijst het Milieuhandhavingscollege op artikel 16.3.12, eerste zin, DABM, dat luidt als volgt: “Toezichthouders mogen altijd, zonder voorafgaande verwittiging, elke plaats vrij betreden en het benodigde materiaal meenemen.” Aangaande het niet-tegenstelbaar uitvoeren van de geluidsmeting en het niet-vertonen van de geluidsmeting wijst het Milieuhandhavingscollege op de artikelen 54 tot en met 56 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna Milieuhandhavingsbesluit), waarin de regels voor het uitvoeren van metingen worden vastgelegd. Meer specifiek is hier voornamelijk artikel 54, §4, Milieuhandhavingsbesluit van toepassing, luidens hetwelk de toezichthouder bij de uitoefening van de technische controle op de geluidshinder niet verplicht is om de exploitant of diens vertegenwoordiger op voorhand uit te nodigen om deze metingen bij te wonen. Bovendien zijn het tegenstelbaar uitvoeren van een dergelijke meting en het vertonen van de geluidsmeting geen voorwaarden voor de goede uitvoering van een dergelijke technische controle. Het Milieuhandhavingscollege stelt vast dat de verzoekende partij geen elementen aanvoert die het resultaat van de geluidsmeting aantasten. Het bezwaar is ongegrond. MHHC-14/65-VK 25 september 2014 6 5.4. Ambtshalve bezwaar 5.4.1. Het Milieuhandhavingscollege heeft tijdens de zitting van 19 december 2013 ambtshalve een bezwaar dat de openbare orde raakt, in het geding gebracht, “met name de schending van artikel 16.4.27, tweede lid, DABM, dit ten gevolge van bevoegdheidsoverschrijding van de gewestelijke entiteit. Luidens deze bepaling kan de gewestelijke entiteit een alternatieve bestuurlijke geldboete uitsluitend opleggen voor milieumisdrijven vermeld in de artikelen 16.6.1 tot en met 16.6.3septies DABM. Artikel 16.1.1 DABM vormt ter zake een essentiële achtergrondbepaling. Dit artikel bevat een exhaustieve oplijsting van de wetten en decreten die ressorteren onder het toepassingsgebied van titel XVI DABM. Het Milieuhandhavingscollege stelt vast dat de bestreden beslissing een schending bestraft van artikel 2 (…) K.B. Geluidsnormen Muziek. De feiten deden zich echter voor tijdens een optreden dat vooraf gemeld werd aan de stad Brugge en waarvoor de exploitant beschikte over een toelating tot het spelen van muziek van de stad Brugge. Overeenkomstig de toenmalige versie van artikel 6.7.2. VLAREM II zijn in dit geval de bepalingen van het K.B. Geluidsnormen Muziek niet van toepassing. De naleving van het K.B. Geluidsnormen Muziek werd opgenomen als voorwaarde in de toelating van de burgemeester van 5 juli 2012. Deze toelating werd verleend volgens de bepalingen opgenomen in de Politieverordening van 30 maart 1999 betreffende de bestrijding van geluidshinder. Aldus vormt deze politieverordening in casu de wettelijke basis voor de gelding van artikel 2 K.B. Geluidsnormen Muziek, waarvan de bestreden beslissing de schending beboet. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 16.1.1 DABM valt de handhaving van een politieverordening niet onder het toepassingsgebied van titel XVI DABM. Er zijn, op het eerste gezicht, in dit dossier dan ook geen vaststellingen die wijzen op een milieumisdrijf vermeld in de artikelen 16.6.1 tot en met 16.6.3septies DABM, zodat de gewestelijke entiteit geen alternatieve bestuurlijke geldboete kon opleggen. Deze vaststelling zou er prima facie kunnen toe leiden te besluiten dat de bestreden beslissing is genomen met bevoegdheidsoverschrijding en dienvolgens onwettig zou zijn.” 5.4.2. De verzoekende partij sluit zich aan bij het ambtshalve opgeworpen bezwaar. 5.4.3. Onder verwijzing naar artikel 6.7.2 VLAREM II meent de verwerende partij dat “er noch een melding aan het college van burgemeester en schepenen [is] geweest, en al zeker geen toestemming van het college van burgemeester en schepenen”. In casu blijkt er een vergunning gevraagd te zijn bij de “dienst vergunningen” en is er een beslissing van de burgemeester, die samen met de secretaris heeft ondertekend. Nu het college van burgemeester en schepenen een ander orgaan is dan de burgemeester is er niet voldaan aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.7.2. VLAREM II. 5.4.4. Artikel 6.7.2 VLAREM II, in de versie ten tijde van de feiten, luidt als volgt: “De bepalingen van het koninklijk besluit van 24 februari 1977 houdende vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen zijn niet van toepassing op de muziekactiviteiten bedoeld in § 1 [muziekactiviteiten die plaatsgrijpen in open lucht en/of in een voor publiek, al dan niet tegen betaling, toegankelijke inrichting, andere dan een ingedeelde inrichting en waarbij muziek wordt geproduceerd ter gelegenheid van kermissen, carnavals, muziekfestivals, fuiven en andere bijzondere feesten of festiviteiten] op voorwaarde dat: 1° de muziekactiviteit voorafgaand is gemeld aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de muziekactiviteit plaatsgrijpt; 2° het college, bedoeld in 1°, de muziekactiviteit heeft toegelaten.” Samen met de verwerende partij stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat de “toelating tot het spelen van muziek” inderdaad werd afgeleverd door de burgemeester van de stad Brugge en dat er noch in de toelating zelf, noch in de begeleidende brief waarmee zij aan de verzoekende partij werd bezorgd, sprake is van een beslissing van het college van burgemeester en schepenen. Aangezien het college van burgemeester en schepenen inderdaad een ander orgaan is dan de burgemeester, is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 6.7.2 VLAREM II. De bepalingen van het K.B. Geluidsnormen Muziek blijven aldus van toepassing en de gewestelijke entiteit kon, rekening houdend met artikel 16.1.1,8°, DABM, een alternatieve bestuurlijke geldboete opleggen. MHHC-14/65-VK 25 september 2014 7 Dit bezwaar is ongegrond. 5.5. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1. Het door de verzoekende partij ingediende beroep is ontvankelijk doch ongegrond. 2. De beslissing 12/AMMC/1077-M/CDM van 19 juni 2013 van de gewestelijke entiteit wordt bevestigd. Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 25 september 2014 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Luk JOLY Carole M. BILLIET Ludo DE JAGER Jozef NIJS Peter SCHRYVERS Johan CEENAEME voorzitter ondervoorzitter, kamervoorzitter bestuursrechter bestuursrechter bestuursrechter plaatsvervangend bestuursrechter, wettig verhinderd bij de uitspraak bijgestaan door Xavier VERCAEMER griffier. De griffier, De ondervoorzitter, Xavier VERCAEMER Carole M. BILLIET MHHC-14/65-VK 25 september 2014 8
© Copyright 2024 ExpyDoc