MHHC-14/56-VK

Milieuhandhavingscollege
Arrest MHHC-14/56-VK van 25 augustus 2014
In de zaak van
de BVBA […]
met maatschappelijke zetel te […]
voor en namens wie optreedt mr. Sam DULLAERT, advocaat,
met kantoor te 9100 SINT-NIKLAAS, Prins Albertstraat 22,
bij wie keuze van woonplaats is gedaan,
hierna de verzoekende partij te noemen,
tegen
het VLAAMSE GEWEST,
vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering,
voor en namens wie optreedt mr. Dirk ABBELOOS, advocaat,
met kantoor te 9200 DENDERMONDE, Noordlaan 82-84,
bij wie keuze van woonplaats is gedaan,
hierna de verwerende partij te noemen,
ingeschreven in het register van de beroepen op 3 december 2013 onder nummer 13/MHHC/94-I,
MHHC-14/56-VK
25 augustus 2014
1
heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen:
1. Voorwerp van het beroep
Het beroep is gericht tegen de beslissing 13/AMMC/3-I/AVR van 24 oktober 2013. Met deze beslissing
legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een exclusieve bestuurlijke geldboete op van
250 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing
waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.500 euro, dit wegens de vaststelling
dat de verzoekende partij, exploitant van een spuitcabine, geen verslag over de naleving van de
emissiegrenswaarde voor de parameter stof, kan voorleggen aan de toezichthouder.
2. Verloop van de rechtspleging
2.1.
Met een brief van 26 februari 2013 bezorgt de lokale politie Sint-Niklaas, overeenkomstig
artikel 16.3.23 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake het
milieubeleid (hierna DABM), aan de gewestelijke entiteit het verslag van vaststelling
PZSTN/VVV/2013/001, gedateerd 20 februari 2013, betreffende een milieu-inbreuk.
Met een brief van 12 april 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van
haar voornemen om een exclusieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een
voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij haar uit om haar verweer mee te delen.
Op 24 oktober 2013 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De
kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 31 oktober 2013.
2.2.
Met een aangetekende brief van 29 november 2013 stelt de verzoekende partij beroep in
tegen de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift bevat een inventaris van de overtuigingsstukken.
De geïnventariseerde stukken zijn er aan toegevoegd.
De verwerende partij dient op 16 december 2013 bij de griffie een dossier in met een kopie van de
bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft
genomen.
De verwerende partij dient op 11 februari 2014 een memorie van antwoord in.
De verzoekende partij dient op 20 maart 2014 een memorie van wederantwoord in, waaraan zij twee
bijkomende stukken toevoegt.
De verwerende partij dient op 8 april 2014 een laatste memorie in.
2.3.
Bij beschikking 13/MHHC/94-I/B1 van 8 mei 2014 stelt de kamervoorzitter de behandeling van
het beroep vast op de zitting van 12 juni 2014.
De verzoekende partij, hoewel regelmatig opgeroepen, is op de zitting niet aanwezig noch
vertegenwoordigd.
De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Patrick VANDENDAEL die optreedt loco mr. Dirk
ABBELOOS, haar raadsman.
Bestuursrechter Peter SCHRYVERS brengt verslag uit.
De verwerende partij wordt gehoord.
MHHC-14/56-VK
25 augustus 2014
2
De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen.
3.
Ontvankelijkheid
Het beroep dat op 29 november 2013 is ingesteld met een aangetekende brief, is tijdig en regelmatig
naar vorm. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de
ontvankelijkheid ervan en de verwerende partij werpt desbetreffend geen excepties op.
Het beroep is ontvankelijk.
4.
Feiten
De feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende beroep kunnen als volgt worden
samengevat.
4.1.
De verzoekende partij baat een garage/carrosseriebedrijf/takeldienst uit in de […] te […]. Zij
beschikt daarvoor over een milieuvergunning klasse 2.
4.2.
Op 14 en 21 februari 2013 voert een toezichthouder van de politiezone Sint-Niklaas, op vraag
van de procureur des Konings, controles uit bij de verzoekende partij.
Tijdens deze controles stelt hij “diverse milieumisdrijven” vast. Hij stelt daarvoor een proces-verbaal
op, dat hij bezorgt aan de procureur des Konings.
Tegelijkertijd stelt hij eveneens een milieu-inbreuk vast, waarvoor hij een verslag van vaststelling
opstelt, dat hij bezorgt aan de gewestelijke entiteit. De milieu-inbreuk betreft de vaststelling dat de
verzoekende partij geen verslag, opgesteld door een milieudeskundige, erkend in de discipline lucht,
ter beschikking houdt van de toezichthoudende overheid, waarin wordt aangetoond dat bij de
exploitatie van de spuitcabine aan de emissiegrenswaarde voor de parameter stof wordt voldaan. .
5.
Beoordeling
5.1.1. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als een milieu-inbreuk
overeenkomstig artikel 16.1.2, 1°, f), DABM, en meer bepaald een schending van artikel 5.4.3.2.3, §4,
van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale
bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna VLAREM II), op grond waarvan de exploitant van een
spuitcabine “een verslag ter beschikking [houdt] van de toezichthoudende overheid, waarin
aangetoond wordt dat aan de emissiegrenswaarde 10 mg/Nm³ voor het spuiten, zoals vermeld in §3,
voldaan is” en deze “een afschrift van dit verslag [bezorgt] aan de toezichthoudende overheid als die
daarom verzoekt.”
De schending van deze bepaling wordt door bijlage VII van het besluit van de Vlaamse Regering van
12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM aangeduid als een milieu-inbreuk.
Zij legt met toepassing van de artikelen 16.4.25 tot 16.4.30 en 16.4.40 tot 16.4.44 DABM de
voormelde exclusieve bestuurlijke geldboete op.
5.2.
In haar verzoekschrift vraagt de verzoekende partij een vernietiging van de bestreden
beslissing, ondergeschikt minstens een vermindering van de opgelegde boete.
MHHC-14/56-VK
25 augustus 2014
3
Ter ondersteuning van haar beroep voert zij in hoofdorde aan dat zij geen milieu-inbreuk heeft
gepleegd. Ondergeschikt wijst zij op “bijzondere elementen” en vraagt zij dat deze in aanmerking
zouden worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de geldboete.
5.3.1.
In het eerste bezwaar betwist de verzoekende partij dat zij een milieu-inbreuk beging. Zij legt
daartoe een verslag voor van een emissiemeting bij een spuitcabine van een ander bedrijf, uitgevoerd
door het laboratorium “Vinçotte Environment”, en stelt dat “eveneens een verslag van een identieke
spuitcabine aanvaard wordt, indien de exploitant een attest van de leverancier toevoegt waarin
bevestigd wordt dat de spuitcabine identiek is aan de cabine waarvoor het verslag werd opgesteld.”
Dit verslag zou zij “in augustus 2013” eveneens aan de toezichthouder hebben bezorgd.
Zij vermeldt daarbij dat de leverancier van haar “Italiaanse spuitcabine SAICO, bouwjaar 1979” failliet
is en dat zij enkel een watergedragen lak gebruikt, een product dat volgens een brief van haar lakleverancier (november 2013) voldoet aan de geldende VOC-normen.
5.3.2.
De verwerende partij reageert vooreerst met de opwerping dat zij geen rekening kon houden
met documenten waarover zij niet beschikte. Vervolgens merkt zij op dat het “verslag Vinçotte” niet
volledig is en de resultaten van de metingen zelfs niet worden weergegeven. Tenslotte geeft zij aan
dat er uit dit verslag niet kan worden afgeleid dat het zou gaan over een identieke spuitcabine en dat
er hieromtrent ook geen attest van de leverancier voorhanden is.
Zij meent dat de verzoekende partij wel artikel 5.4.3.2.3, §4, VLAREM II heeft geschonden.
5.3.3.
In haar memorie van wederantwoord herhaalt de verzoekende partij haar argumentatie en
voegt zij een nieuw stuk toe: een verslag van het laboratorium SGS van een emissiemeting op de
schoorsteen van haar spuitcabine, uitgevoerd op 31 januari 2014. Uit dit verslag blijkt dat de
stofconcentratie voldoet aan de norm van 10 mg/Nm³.
De verzoekende partij bezorgde dit stuk eveneens aan de toezichthouder. Deze deelde op 4 maart
2014 per mail hieromtrent het volgende mee: “Ik heb het nieuwe analyserapport in detail bekeken. Ik
ga ditmaal wél akkoord met de bevindingen en conclusies. Ik zal dit vandaag schriftelijk laten weten
aan het parket van Dendermonde.” Ook deze mail voegt zij aan haar memorie van wederantwoord
toe.
5.3.4.
In haar laatste memorie herhaalt de verwerende partij haar argumentatie. Met betrekking tot
het nieuwe stuk, merkt zij op dat zij hiermee geen rekening kon houden bij het nemen van de
bestreden beslissing op 24 oktober 2013. Zij verwijst eveneens naar een opmerking in het
analyserapport, waarin wordt aangegeven dat de stofmeting niet werd uitgevoerd conform de
Belgische norm en zij meent dat dit minstens leidt tot “twijfel omtrent de waarde die kan verleend
worden aan dit analyserapport.” Zij besluit dat dit rapport in ieder geval geen afbreuk doet aan de
vaststelling dat artikel 5.4.3.2.3, §4, VLAREM II ten tijde van de milieu-inbreuk werd geschonden door
de verzoekende partij.
Aangaande de mail van de toezichthouder, meent de verwerende partij dat deze “in geen enkele zin
[kan] begrepen worden als een oordeel over de bestreden beslissing of over de procedure die tegen
deze beslissing werd ingesteld.”
5.3.5.
Luidens artikel 16.4.27, derde lid, DABM, kan een exclusieve bestuurlijke geldboete
“uitsluitend worden opgelegd voor milieu-inbreuken” en bepaalt de Vlaamse Regering de lijst van de
milieu-inbreuken.
Bijlage VII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI
DABM bevat de lijst van milieu-inbreuken voor de bepalingen van VLAREM II. Deze lijst bevat onder
meer volgende artikelen:
MHHC-14/56-VK
25 augustus 2014
4
5.4.3.2.3, § 4
Voor elke spuitcabine houdt de exploitant een verslag ter beschikking van de
toezichthoudende overheid,
5.4.3.2.3, § 4,
tweede lid
De exploitant bezorgt een afschrift van dit verslag aan de toezichthoudende
overheid als die daarom verzoekt.
Het wordt niet betwist dat in februari 2013, ten tijde van het uitvoeren van de controles bij de
verzoekende partij en van het opstellen van het verslag van vaststelling, de verzoekende partij geen
verslag, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 5.4.3.2.3, §4, VLAREM II, aan de
toezichthouder kon voorleggen. Zowel het “verslag Vinçotte” (augustus 2013), als de verklaring van de
lak-leverancier van de verzoekende partij (november 2013), als het verslag van de emissiemetingen
van SGS (februari 2014) zijn pas op een latere datum door de verzoekende partij aangevoerd en, voor
zover deze documenten al dienstig zouden kunnen zijn (zie ook verder in dit arrest), vermogen het
dus niet om het bestaan van de milieu-inbreuk in februari 2013 te ontkrachten.
De milieu-inbreuk staat aldus vast. Het bezwaar is ongegrond.
5.4.1.
In het tweede bezwaar gebruikt de verzoekende partij dezelfde argumenten als in het eerste
bezwaar: “Verslag Vinçotte i.v.m. identieke cabine”, “Gebruik watergedragen Hydro base autolak in de
lijn met de Europese richtlijnen” en, in haar memorie van wederantwoord, “Analyserapport (…) van
SGS Belgium NV”. Zij meent dat er met deze “bijzondere elementen” rekening moet worden gehouden
“teneinde de opgelegde geldboete te reduceren”.
5.4.2.
Onder uitgebreide citering van de bestreden beslissing, voert de verwerende partij in haar
memories aan dat de gewestelijke entiteit rekening heeft gehouden met de ernst van de milieuinbreuk, de frequentie waarmee en de omstandigheden waarin deze milieu-inbreuk is gepleegd en
beëindigd. Zij besluit daaruit dat het “verslag Vinçotte” en het “gebruik [van] watergedragen Hydrobase
autolak” geen bijzondere elementen zijn die aanleiding zouden kunnen geven tot de vermindering van
de geldboete.
5.4.3. Artikel 16.4.29 DABM bepaalt dat wanneer de gewestelijke entiteit een bestuurlijke geldboete
oplegt, zij de hoogte ervan moet afstemmen op de ernst van het milieumisdrijf en tevens rekening
moet houden met de frequentie waarmee en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder
het milieumisdrijf heeft gepleegd of beëindigd. Van een mogelijke schending van het artikel kan alleen
dan sprake zijn indien de gewestelijke entiteit op kennelijk onredelijke wijze toepassing heeft gemaakt
van de waarderingscriteria die er zijn bepaald.
De verzoekende partij laat voornamelijk de omstandigheden gelden waarin zij de feiten pleegde en
beëindigde, namelijk het bestaan van een meetverslag van een identieke spuitcabine, het gebruik van
watergedragen lak en het alsnog laten uitvoeren van een emissiemeting door SGS.
5.4.3.1. Het bestaan van een verslag van een emissiemeting bij een spuitcabine van een ander
bedrijf, uitgevoerd door het laboratorium “Vinçotte Environment”, moet worden beoordeeld in het licht
van de bepalingen van artikel 5.4.3.2.3, §4, VLAREM II:
“Voor elke spuitcabine houdt de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthoudende
overheid, waarin aangetoond wordt dat aan de emissiegrenswaarde 10 mg/Nm3 voor het spuiten,
zoals vermeld in § 3, voldaan is. Dit verslag wordt opgesteld door een milieudeskundige, erkend in de
discipline lucht en bevat minstens de volgende elementen:
1° het verslag van een meting waaruit blijkt dat de emissiegrenswaarde gehaald wordt;
2° een beschrijving van de voorwaarden die bij de exploitatie nageleefd moeten worden zodat de
emissiegrenswaarde te allen tijde gerespecteerd kan worden.
De exploitant bezorgt een afschrift van dit verslag aan de toezichthoudende overheid als die daarom
verzoekt.
In plaats van dit verslag kan ook een verslag aanvaard worden van een identieke spuitcabine. In dat
geval moet de exploitant een attest toevoegen van de leverancier waarin die bevestigt dat de
spuitcabine identiek is aan de cabine waarover het verslag werd opgesteld.”
MHHC-14/56-VK
25 augustus 2014
5
Onafgezien van de vraag of de verzoekende partij al dan niet beschikt over een volledig rapport van
de emissiemetingen op de spuitcabine van het andere bedrijf (bij het verzoekschrift werden slechts 2
van de 4 pagina’s gevoegd; na hierop gewezen te zijn door de verwerende partij werden bij de
memorie van wederantwoord nog steeds slechts pagina’s 1, 2 en 4 toegevoegd), stelt het
Milieuhandhavingscollege vast dat de verzoekende partij op geen enkel ogenblik een attest kan
voorleggen van de leverancier, waarin die bevestigt dat de spuitcabine identiek is aan de cabine
waarover het verslag werd opgesteld. In toepassing van artikel 5.4.3.2.3, §4, laatste lid, VLAREM II
kan dit ‘verslag Vinçotte’ dan ook niet aanvaard worden. Het voorleggen van dit verslag kan dan ook
niet in rekening gebracht worden als een boetemilderende omstandigheid.
Dit onderdeel van het bezwaar is ongegrond.
5.4.3.2. Het gebruik van watergedragen lak is, volgens de door de verzoekende partij toegevoegde
informatie, in overeenstemming met de Europese regelgeving: de Europese norm van 420 g VOC/l en
“VOC of this product” van 410 g/l. Een dergelijke uitvoering van Europese reglementering, waarbij de
VOC-waarde van de gebruikte lak in de buurt ligt van de norm-waarde, kan evenmin in rekening
gebracht worden als een boetemilderende omstandigheid.
Ten overvloede wijst het Milieuhandhavingscollege er hierbij op dat de verzoekende partij geen
elementen aandraagt die zouden staven dat enkel de vermelde lak wordt gebruikt, én dat de VOCproblematiek losstaat van de emissiemetingen voor de parameter stof, waarvan sprake in artikel
5.4.3.2.3, §4, VLAREM II.
Dit onderdeel van het bezwaar is ongegrond.
5.4.3.3. De verzoekende partij heeft op 31 januari 2014 alsnog een emissiemeting laten uitvoeren op
haar spuitcabine. Het Milieuhandhavingscollege stelt vast dat daarmee slechts één van de twee
vereisten van artikel 5.4.3.2.3, §4, VLAREM II, wordt ingevuld. Dit artikel bepaalt immers dat het
verslag, op te stellen door een milieudeskundige, erkend in de discipline lucht, naast het “verslag van
een meting waaruit blijkt dat de emissiegrenswaarde gehaald wordt”, minstens ook “een beschrijving
van de voorwaarden die bij de exploitatie nageleefd moeten worden zodat de emissiegrenswaarde te
allen tijde gerespecteerd kan worden” moet bevatten. Dit tweede onderdeel wordt door de
verzoekende partij niet aangebracht.
Zonder het belang te onderschatten van de naleving van de emissiegrenswaarde tijdens de
emissiemeting, wijst het Milieuhandhavingscollege hieromtrent op het belang van een goede
exploitatie (correcte werking van de installatie met de juiste instellingen, goed onderhoud met onder
meer tijdig vervangen van de filters, …), gebaseerd op de gevraagde beschrijving van de na te leven
exploitatievoorwaarden. Het ontbreken van een dergelijke beschrijving is dan ook een belangrijk
element.
Het bestaan van het meetrapport van SGS, hoe lovenswaardig ook, kan dan ook niet als
boetemilderende omstandigheid in rekening gebracht worden. Ten overvloede wijst het
Milieuhandhavingscollege er op dat de meting pas uitgevoerd werd in januari 2014, terwijl de
beroepsprocedure tegen de bestreden beslissing dus al geruime tijd bezig was en terwijl de
toezichthouder in zijn verslag van vaststelling hieromtrent het volgende vermeldde: “De exploitant
wordt al sinds 2002 herhaaldelijk aangemaand om emissiemetingen te laten uitvoeren. Op 02-07-2008
werd de exploitant er nogmaals op gewezen dat hij emissiemetingen MOET laten uitvoeren.”
Dit onderdeel van het bezwaar is eveneens ongegrond.
5.5.
De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met
zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is.
MHHC-14/56-VK
25 augustus 2014
6
Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege:
1.
Het door de verzoekende partij ingediende beroep is ontvankelijk doch ongegrond.
2.
De beslissing 13/AMMC/3-I/AVR van 24 oktober 2013 van de gewestelijke entiteit wordt
bevestigd.
Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 25 augustus 2014 door het
Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit:
Luk JOLY
voorzitter
Carole M. BILLIET
ondervoorzitter, kamervoorzitter
Ludo DE JAGER
bestuursrechter
Josef NIJS
bestuursrechter
Peter SCHRYVERS
bestuursrechter, wettig verhinderd bij de uitspraak
Linda VAN GEYSTELEN plaatsvervangend bestuursrechter
bijgestaan door
Xavier VERCAEMER
griffier.
De griffier,
De voorzitter,
Xavier VERCAEMER
Luk JOLY
MHHC-14/56-VK
25 augustus 2014
7