Sociaal recht Sociaal recht Mr. G. Heerma van Voss 1 Herziening ontslagrecht Op 11 februari heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel voor de herziening van het ontslagrecht (21 479). Naar verwachting zal dit na aanvaarding door de Eerste Kamer eind dit jaar of begin volgend jaar van kracht worden. Het is een voorbeeld van een wet die in de loop der geschiedenis een andere strekking krijgt. Het begon als een poging tot deregulering, maar daar is — in de woorden van staatssecretaris Kosto — 'niets van terechtgekomen. La- ter is het omgebouwd tot een poging tot vereenvoudiging c.q. stroomlijning'. {Hand. TK 22 januari 1992, 42-2790; zie ook het artikel over deregulering in het arbeidsrecht van Jacobs en Plessen in SEW 1992, p. 84). Toch zal het ontslagrecht ingewikkeld blijven. De wetgever volgt met het wetsvoorstel namelijk in grote lijnen een SER-advies uit 1988, waarvan slechts op enkele punten is afgeweken. De SER heeft een compromis gesloten, waarin vereenvoudiging van het ontslagrecht niet voorop stond. Een punt waarop het wetsvoorstel van het advies afwijkt is dat matiging van de loonvordering mogelijk blijft, al moet de rechter daarin terughoudend zijn. De preventieve toetsing van ontslag door de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening blijft conform het SER-advies voor ontslag gegeven door de werkgever gehandhaafd, maar wordt in afwijking van dat advies voor ontslag genomen door de werknemer afgeschaft. Op een aantal punten worden vereenvoudigingen aangebracht en knelpunten weggenomen: de opzegverboden worden in het BW geconcentreerd en op één leest geschoeid, de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt geflexibiliseerd, de opzegtermijnen worden vereenvoudigd en voor oudere werknemers wat korter, de termijnen voor het inroepen van de nietigheid van ontslag worden gelijkgetrokken. Nieuwe opzegverboden betreffen lidmaatschap van en werk voor de vakbond, het opnemen van ouderschapsverlof en discriminatie naar geslacht en nationaliteit. Daarnaast wordt bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen hoger beroep mogelijk ten aanzien van de eventueel vastgestelde vergoeding. De rechter moet bij deze vorm van ontbinding acht slaan op de opzegverboden. Bij collectief ontslag kan de wachttermijn worden bekort met instemming van de vakbonden. De vraag of de ontslagprocedure bij het arbeidsbureau zich wel verdraagt met artikel 6 EVRM werd verwezen naar een toekomstige evaluatie van het BBA. Zie over dit wetsvoorstel onder meer themanummer SR 1990, p. 139; Scholtens, SMA 1990, p. 418; Hansma, Onrustig ontslagrecht, 's-Gravenhage 1990; Van der Meer, Rechtshulp 1990/11, p. 10; Ingelse, SR 1991, p. 75; Duk, SMA 1991, p. 211 en daaropvolgende artikelen; LuttmerKat, SMA 1991, p. 559; Jaspers, SR 1992, p. 67; Van der Heijen, NJB 1992, p. 438. KATERN 43 1925 Sociaal recht 2 Nieuw BW en arbeidsovereenkomst Overgangsrecht Tijdens de kamerdiscussie op 22 januari over bovengenoemd wetsvoorstel moest staatssecretaris Kosto er op worden gewezen dat hij ten onrechte nog sprak over artikel 1401 BW. Het kamerlid Wolffensperger merkte op: 'Het is inmiddels artikel zoveel van Boek 6.' De staatssecretaris antwoordde: 'U heeft gelijk. Welk artikel is het overigens? Voorzitter! De grote verwarring in juristenland treft ook ons. Artikel 1401 behoort tot de goede oude tijd, maar men zal ongetwijfeld begrijpen wat ik bedoel.' Toen hij even later kon melden dat het nu artikel 6: 162 is, sprak hij nog de wens uit dat dit artikel net zo bekend zou worden als 1401, dat sinds 1838 bestond (Hand. 7X42-2791). Onze wetgevers zullen wel niet de enige zijn die nog moeite hebben met de nieuwe delen van het wetboek. Voor het arbeidsrecht is de invloed daarvan voorlopig nog beperkt omdat de titel over de arbeidsovereenkomst (artt. 16371639dd) uit het oude wetboek voorlopig is gehandhaafd en opgenomen in boek 7A (titel 7A). Wel zijn door het overgangsrecht enige kleine wijzigingen aangebracht: de aansprakelijkheid van de werknemer voor fouten is geregeld in artikel 1639da; de regeling voor immateriële schadevergoeding van artikel 1637w is geschrapt in verband met artikel 6: 106 (zie Van den Beuken, SR 1992, p. 8) en ten aanzien van ontbinding wegens tekortkoming in de nakoming is in artikel 1639x bepaald dat deze slechts door de rechter kan worden uitgesproken. Deze kan geen terugwerkende kracht meer hebben (zie Heerma van Voss, SR 1989, p. 339). Nieuwe titel 7.10 Inmiddels wordt gewerkt aan een nieuwe titel over de arbeidsovereenkomst. Een voorontwerp is in 1989 door het ministerie van Justitie uitgebracht. De SER heeft hierover in september 1991 advies uitgebracht (Titel 7.10 NBW: de arbeidsovereenkomst, advies nr. 91/20). Het betreft vooral een technische herziening, waarbij politiek gevoelige punten worden vermeden. Nieuwe bepalingen betreffen onder meer regeling van de schorsing als disciplinaire maatregel en als inleiding tot ontslag op staande voet. Enkele verouderde bepalingen worden geschrapt (zoals die over de hand- of godspenning en het inwonend personeel). Vernieuwingen betreffen de afschaf1926 KATERN 43 fing van de mogelijkheid tot ontbinding wegens tekortkoming in de nakoming (de oude wanprestatie), de versterking van de plicht tot doorbetaling van loon bij niet-werken (afwijken wordt nog slechts bij cao mogelijk) en de verschuiving van de bewijslast bij arbeidsongevallen in de richting van de werkgever. Op deze punten is de SER sterk verdeeld in zijn advies. Ook de terminologie zal worden gemoderniseerd, waarbij onder meer het voor veel studenten ondoorgrondelijke onderscheid tussen (eenzijdig) 'beëindigen' en 'opzeggen' zal worden afgeschaft en de 'arbeider' nu ook in het BW een 'werknemer' zal worden. Al met al is de herziening niet spectaculair. Belangrijke onderwerpen als grondrechten van de werknemer, disciplinaire maatregelen binnen de onderneming en verandering van het arbeidscontract worden niet of slechts lapidair geregeld. Zie ook Van der Heijden (red.), De arbeidsovereenkomst en het NBW, Deventer 1991, met bijdragen van Olbers over disciplinaire maatregelen en Asscher-Vonk over grondrechten. Invloed nieuw algemeen deel Tenslotte is de vraag wat de gevolgen zullen zijn van de invoering van het nieuwe algemeen deel van het vermogensrecht voor de arbeidsovereenkomst. In het algemeen zullen die gevolgen beperkt zijn, omdat het arbeidsrecht veel bijzondere bepalingen kent. Maar wel kan worden gedacht aan mogelijkheden tot het terugkomen op een opzegging wegens wilsgebreken, een beroep op misbruik van bevoegdheid bij zeer onredelijk ontslag in de proeftijd, of een beroep op onvoorziene omstandigheden om een contract te wijzigen. De Hoge Raad stelt zich bovendien wat zuinig op ten aanzien van de invloed van het NBW op de arbeidsovereenkomst. Zo werd onlangs uitgesproken dat een beroep op nietigheid van een discriminatoir ontslag op grond van strijd met de openbare orde (art. 3:40 BW) in strijd zou zijn met het wettelijk stelsel betreffende de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (HR 20 maart 1992, RvdW 1992, 92, Nedlloyd). Zie onder meer de bijdrage van Van Peijpe aan Van der Heijden (red.), De arbeidsovereenkomst en het NBW, Deventer 1991 (algemeen overzicht), Schoordijk in de Frenkel-bundel Blinde vlekken in het sociaal recht, Deventer 1986, p. Sociaal recht 145 (over titel 3.2), Konijn, SR 1991, p. 109 (over opschorting), Van der Heijden in Schetsen voor Bakels, Deventer 1987, p. 83, Vas Nunes, NJB 1989, p. 1265 en C.J.P. de Vries, WPNR 1990 (5981), p. 717 (over onvoorziene omstandigheden). Zie het themanummer van SMA van december 1991 over de Wet op de Ondernemingsraden en voorts Van der Heijden/Doup, Medezeggenschap per convenant, Den Haag 1991; Rood, Afspraken ondernemer-ondernemingsraad, TWS, 1991, p. 221. 3 Klachtrecht werknemer 5 Europese ondernemingsraad Bij de Tweede Kamer is in behandeling het wetsvoorstel tot invoering van een klachtrecht van de individuele werknemer. De bedoeling is een artikel 1638pp BW in te voeren, waarin de werkgever verplicht wordt op schriftelijke klachten van de werknemer over de arbeidssituatie schriftelijk en gemotiveerd te antwoorden. De werknemer kan zich bij deze klachtbehandeling door iemand laten bijstaan. Geen van beiden mag worden benadeeld in zijn positie als werknemer wegens het indienen van de klacht. De regeling sluit aan bij een SER-advies van 16 oktober 1981(!), nr. 14 en aanbeveling 130 van de Internationale Arbeidsorganisatie (Trb. 1969, 174). De kritiek op het wetsvoorstel luidt onder meer dat iedere procedureregeling ontbreekt. De internationalisering van het bedrijfsleven levert een toenemende verzwakking op van de positie van de ondernemingsraad. Zo kon de ondernemingsraad de sluiting van de BAT-fabriek in Amsterdam ten gunste van de fabriek in België niet tegenhouden, ook al maakte de Amsterdamse fabriek winst. De rechter achtte het besluit niet kennelijk onredelijk, gezien vanuit het belang van de gehele onderneming (OK 28 november 1991, SR 1992, p. 21). De beslissing over een voorstel voor een EGrichtlijn die invoering van een Europese ondernemingsraad zou moeten voorschrijven (Pb 1991, C 240, p. 132) werd door de Raad van Ministers op 3 december 1992 in Maastricht uitgesteld. Zie over dit onderwerp lest, Klachtrecht van de individuele werknemer, Deventer 1991; Rood, TWS 1990, p. 156; Sijm, SR 1990, p. 340; 01bers, SMA 1991, p. 260. Over de Europese ondernemingsraad Dorresteijn/Roest, SR 1991, p. 140; Timmerman, TWS 1991, p. 1009; Rood, NJB 1991, p. 1009; Koning, De NV 1991, p. 134; Dorresteijn, SR 1991, p. 239; Timmerman, SMA 1991, p. 72. 4 Medezeggenschapsrecht Na een periode waarin de medezeggenschap moest worden 'bevochten' lijken de ondernemingsraden nu een erkende 'onderhandelingspartner' geworden. In toenemende mate wordt in het medezeggenschapsrecht gebruik gemaakt van 'convenanten': schriftelijk vastgelegde afspraken tussen ondernemer en ondernemingsraad. De juridische status hiervan is onduidelijk. De vraag is of naleving van het convenant kan worden afgedwongen. Zo blijkt de ondernemingskamer zich niet bevoegd te achten in beroepszaken die een bij convenant toegekend adviesrecht betreffen (OK 27 februari 1992). Dit is één van de kwesties waarvoor bij een toekomstige wijziging van de Wet op de Ondernemingsraden een voorziening zou moeten worden getroffen. Binnenkort wordt hierover een advies van de SER verwacht. 6 Europese unie Het Verdrag van Maastricht ter oprichting van de Europese Unie dat op 7 februari werd ondertekend zal — indien het de ratificatieprocedure met succes doorstaat — voor het Europees sociaal recht belangrijke consequenties kunnen hebben. Tot nu toe was het moeilijk om een Europees sociaal beleid te ontwikkelen omdat in de meeste gevallen op basis van unanimiteit moest worden besloten en altijd wel een land dwars lag, meestal het Verenigd Koninkrijk. In 1989 werd door de elf overige lid-staten een 'Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden' aangenomen (COM (91) 511), maar de status hiervan is slechts die van een politieke verklaring zonder rechtsgevolgen. De uitvoering van dit Gemeenschapshandvest in de vorm van concrete maatregelen stuit steeds KATERN 43 1927 Belastingrecht op problemen in de Raad van Ministers. Wel is inmiddels een richtlijn inzake de informatieverplichting van de werkgever inzake de arbeidsverhouding aangenomen (zie Hoogendijk, SR 1992, p. 78). In het Verdrag van Maastricht is een protocol opgenomen waarin de elf wel geïnteresseerde Lid-Staten de bevoegdheid krijgen om verder te gaan met het sociaal beleid waarbij op onderdelen ook geen unamimiteit meer is vereist. Daartoe wordt een wat carnavalesk klinkende 'Raad van elf' in het leven geroepen. Over Europees sociaal beleid: Blanpain, Europees Arbeidsrecht, Lelystad 1991; TK 21 240; SER, Advies inzake de sociale dimensie van Europa nr. 90/111; Crijns, SMA 1989, p. 82; Hutsebaut, Revue de droit social 1990, p. 81; Jacobs, NJB 1989, p. 835; Vogel-Polsky, SMA 1990, p. 60; Jacobs, Het recht op collectief onderhandelen in rechtsvergelijkend en Europees perspectief, Alphen aan den Rijn 1985; Betten, The Right to Strike in Community Law, Den Haag 1985. Over het Gemeenschapshandvest: Zeijen, SR 1990, pp. 35 en 52; Betten, SMA 1990, p. 119, Betten, NJCM-Bulletin 1990, p. 3; Staal, NJCM-Bulletin 1990, p. 14. Zie ook de rubriek 'Europees arbeidsrecht' die regelmatig in het blad SR verschijnt. 7 Flexibele arbeidsrelaties Een ontwikkeling van de jaren '80 is het grootschalige gebruik van flexibele arbeidsrelaties. Indien daarmee echter al te opzichtig de ontslagbescherming van de werknemer wordt ontweken wil de rechter nog wel eens ingrijpen. Zo werd een proeftijd nadat dezelfde werknemer al als uitzendkracht had gewerkt nietig verklaard (Hoge Raad 13 september 1991, RvdW 1991, 196). Ook werd de praktijk van de 'draaideurconstructie' doorgeprikt. Hierbij doen werknemers afwisselend op contract voor bepaalde tijd en als uitzendkracht hetzelfde werk. Het gaat hierbij volgens de Hoge Raad in feite om voortgezette contracten waarvoor de normale ontslagbescherming geldt (HR 22 november 1991, RvdW 1991, 265). Ook heeft de regering advies gevraagd aan de SER over een voorstel om de positie van afroepcontractanten te versterken, onder meer door dezen een minimuminkomen te garanderen. De 1928 KATERN 43 SER reageerde hierop zeer verdeel (SER, Advies flexibele arbeidsrelaties, 's-Gravenhage 1991).
© Copyright 2024 ExpyDoc