Download - Ars Aequi

Informatierecht
Informatierecht
Mr. A.P. Meijboom, EJ. Dommering, N.A.N.M.
van Eijk, C. Groeneveld, G.A.I. Schuijt
Media- en
telecommunicatierecht
EJ. Dommering, N.A.N.M, van Eijk, C. Groeneveld, G.A.I. Schuijt
Inleiding
Wat is informatierecht? Dat is niet meer of minder dan de term zegt: het recht dat zich met informatie bezig houdt. Het concentreert zich
daarbij niet in de eerste plaats op de techniek.
Daarin verschilt het van informaticarecht dat het
onderzoeksveld beperkt tot de computer. Dat wil
niet zeggen dat het informatierecht niet in allerlei aspecten van de informatietechniek is geïnteresseerd, maar het probeert de oplossingen voor
de problemen die door de informatietechniek rijzen te vinden door vergelijking en extrapolatie
van algemene rechtsbeginselen of doctrines: het
recht van intellectuele eigendom, de vrijheid van
meningsuiting, privacy. Meer in het algemeen:
bij informatie blijkt het vrijwel altijd te gaan om
een conflict tussen informatievrijheid en de exclusiviteit van informatie.
KATERN 42 1863
Informatierecht
Een paar voorbeelden uit heel verschillende
sectoren mogen dit illustreren. Een persfotograaf
wil een foto maken van een lid van het koninklijk huis tijdens diens strandvakantie : conflict
tussen privacy en vrijheid van nieuwsgaring. De
Mercedes-importeur in Nederland wil van de
Rijksdienst voor het Wegverkeer alle namen van
de Mercedes kentekenhouders kopen: conflict
tussen commercieel belang, privacy en openbaar
toegankelijke informatiebronnen. Een telefoonleverancier wil toegang tot alle door de PTT in
de telefooncentrales gehanteerde standaarden,
maar de octrooihouder op bepaalde delen van de
telefooncentrale verbiedt dat: conflict tussen exclusieve eigendomsrechten en vrijheid van handel en communicatie.
Informatierecht houdt zich echter niet alleen
met dit conflict tussen exclusiviteit en vrijheid
tussen burgers onderling bezig. Het bestudeert
ook de relatie tussen de overheid en de burgers
voor zover het de communicatieprocessen betreft. Dan gaat het over zulke vragen als het censuurverbod zoals neergelegd in artikel 7 van
onze Grondwet, de vraag waarom je een vergunning van de overheid nodig hebt om omroep te
mogen bedrijven en waarom de overheid allerlei
eisen kan stellen aan omroepbedrijven, of de
vraag of informatie die bij de overheid berust
voor iedereen toegankelijk moet zijn. Maar dat is
niet de enige kant van de zaak. Steeds meer
communicatie vindt langs electronische weg
over grote afstanden plaats, niet alleen tussen
mensen, maar ook tussen mensen en computers,
en computers onderling. De organisatie van de
telecommunicatiemarkten en de regels die daarvoor gelden worden dus steeds belangrijker. Ook
het electronisch bewaren van informatie en het
koppelen van bestanden vraagt steeds meer om
regelgeving op het gebied van de privacy, maar
straks ook op het gebied van het auteursrecht en
de vrijheid van informatie.
Het informatierecht wordt gedoceerd aan de
Universiteit van Amsterdam aan het Instituut
voor Informatierecht, een onderzoeksinstituut
van de Juridische Faculteit, en aan de Rijks-universiteit te Leiden. Het onderdeel mediarecht
wordt ook gedoceerd aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht.
In deze rubriek zullen de actuele ontwikkelingen op dit gebied worden beschreven. De nadruk komt daarbij te liggen op de media en op
telecommunicatie. Daarbij zal het, naast algemene leerstukken uit het recht van intellectuele eigendom, vrijheid van meningsuiting en privacy,
1864 KATERN 42
gaan over de Mediawet en de Wet Telecommunicatievoorzieningen. Voorts zullen de Europese
ontwikkelingen in dit zich snel internationaliserende gebied worden gesignaleerd.
Mediarecht
Omroep
Op 1 januari 1992 werd een aantal wijzigingen
in de Mediawet ingevoerd als gevolg van het
aangenomen wetsontwerp ter invoering van
commerciële omroep via de kabelnetten (Wet
van 18 december 1991, Stb. 769; KB 19 december 1991, Stb. 770). Maar juist de bepalingen die
dergelijke commerciële omroep mogelijk maken,
zijn nog niet in werking getreden. Eerder in
1991, op 9 september 1991, trad het zogenaamde
STER-wetje in werking (Wet van 13 december
1990, Stb. 1991, 17; KB 9 juli 1991, Stb. 1991,
382 en 383). Daardoor werd de zendtijd van de
STER uitgebreid, werden onder bepaalde voorwaarden programma-onderbrekende reclameblokken mogelijk - een en ander ter versterking
van de concurrentiepositie van 'Hilversum' tegenover buitenlandse commerciële zenders als
RTL-4. Ook mogen lokale en regionale omroepen voortaan ook reclame-uitzendingen bevatten.
Een derde fase van wijzigingen in de Mediawet is nog volop in discussie. (TK 1990/91 en
1991/92 nr. 22 147, 1-17). Die discussie gaat
over de toekomst van de publieke omroep, maar
de mogelijkheid van commerciële omroep via de
ether, dus via een van de drie Hilversumse netten, wordt niet uitgesloten. Voorts gaat die discussie over de vraag welke van wat thans 'publieke' omroepen worden genoemd uit 'het bestel' treden en commercieel worden. Aan de
hand van welke criteria moet etherzendtijd voor
commerciële omroep worden toegewezen, als er
meerdere gegadigden zijn. Hebben bijvoorbeeld
de huidige omroepverenigingen daarin een eerstgeboorterecht? De daarvoor ingestelde commissie-Donner (mr. J.P.H. Donner, prof.mr. J.M. de
Meij en prof.mr. K.J.M. Mortelmans) adviseerde
in januari 1992 (na het afsluiten van deze kopij).
Het is nu weer de beurt aan de politiek én aan
Hilversum, waar het afgelopen jaar de plannen
voor zenderindeling, fusie en/of samenwerking,
zenderkleuring etcetera in hoog tempo gesmeed
werden.
De argeloze, niet ingevoerde, lezer mag misschien opmerken: 'We hebben in RTL-4 toch al
Informatierecht
een Nederlandse commerciële omroep?'. Die
Luxemburgs-Nederlandse omroep, die hier via
de kabelnetten te bekijken valt, is een gevolg
van een maas in de wet (art. 66), die de wetgever
over het hoofd heeft gezien (AR RvS 5 september 1990 Mediaforum Bijlage 211990-10: 107110 en AB 1991, 372). Dat is thans een achterhaalde zaak, want een van de bepalingen waarvan de wijziging per 1 januari jl. wèl al is ingevoerd, is artikel 66. Was er nog discussie mogelijk over de vraag waarom RTL-4 een 'buitenlandse' zender is en Cable One niet (AR RvS 5
september 1990 Mediaforum Bijlage 2/1990-10:
110-112; AB 1991, 360), thans zijn kabelbeheerders nagenoeg vrij in hun keuze zenders die uit
het buitenland komen door te geven, wie er ook
achter zit. Nederland was daartoe ook gedwongen door de EG-richtlijn inzake grensoverschrijdende omroep van 3 oktober 1989 (Pb. EG L
298, p. 23), die op 3 oktober 1991 geïmplementeerd diende te zijn. Programma's, die ergens in
een EG-land rechtmatig zijn uitgezonden, mogen
in het ontvangende land niet worden geblokkeerd. Op dit punt had Nederland een slechte
naam. De voorganger van artikel 66 Mediawet,
de zogenaamde Kabelregeling (KB 26 juli 1984,
Stcrt. 145) werd in 1988 door het Hof van Justitie EG getorpedeerd (26 april 1988, zaaknr.
352/85, NJ 1988, 982). Artikel 66 (lid 1 sub b
tweede volzin) Mediawet onderging in 1991 hetzelfde lot (Hof van Justitie EG 25 juli 1991,
zaaknr. C 288/89, Mediaforum Bijlage 3/199110: 81-83; AR RvS 1 november 1991), evenals
artikel 61, dat een bestedingsverplichting voor
de omroepen bij het NOB (Nederlands Omroepproduktie Bedrijf) inhield (Hof van Justitie EG
25 juli 1991, zaaknr. C 353/89, Mediaforum Bijlage 3/1991-10:77-80).
Pers
Het overheidsbeleid met betrekking tot de pers
beperkt zich tot nu toe tot de steunverlening aan
noodlijdende bladen door het Bedrijfsfonds voor
de Pers (art. 123-133 Mediawet) en tot enkele
compensatieregelingen die een deel van de opbrengsten van omroepreclame ten goede laten
komen aan het Bedrijfsfonds of rechtstreeks aan
de uitgevers. In de wijziging met betrekking tot
de invoering van commerciële omroep is een
'crossownership'-bepaling opgenomen, op
grond waarvan marktdominerende dagbladuitgevers geen groter belang in een commerciële omroep mogen hebben dan 33 1/3%. Tot een voorstel voor invoering van een persfusiecontrolere-
geling is het nog niet gekomen, ook al is dat in
het regeerakkoord van dit kabinet beloofd. Na
adviezen terzake te hebben gekregen van het Bedrijfsfonds voor de Pers, de Mediaraad, het driemanschap juristen Boukema, Burkens en Van
der Hoeven (over de mogelijke strijdigheid met
art. 7 Gw) en van de econoom De Jong, vroeg de
regering advies aan de SER en kreeg, zoals zo
vaak van de SER, een verdeeld advies (d.d. 15
maart 1991 nr. 91/7; ISB 90-6587-436-4). Een
meerderheid van de SER wijst een persfusiecontroleregeling om meerdere redenen af. De minderheid wil dat zo'n regeling verhindert, dat er
door concentratie een onderneming onstaat met
meer dan 25% van het marktaandeel. De Tweede
Kamer werd ongeduldig blijkens vragen van de
leden Beinema (CDA) en Niessen (PvdA) op 13
november 1991 (Handel. TK 1991/92, Aanh. nr.
183).
NBW en onrechtmatige publikaties De invoering
van het Nieuw BW per 1 januari 1992 heeft ook
consequenties voor dat deel van het mediarecht,
dat zich bezighoudt met de vraag wanneer
publikaties in de media onrechtmatig zijn. Met
invoering van het NBW is artikel 159 van de
Mediawet vervallen, op grond waarvan er voor
omroeporganisaties een specifieke rectificatieregeling bestond. Een dergelijke regeling is
thans — in enigszins andere vorm — opgenomen in artikel 6.167 voor alle media. Overigens
heeft zich de laatste decennia in de jurisprudentie al een omvangrijk en rijk geschakeerd 'rectifïcatierecht' — óók ten aanzien van de pers —
ontwikkeld, waarin naar men mag verwachten
het NBW géén verandering zal brengen. Belangrijker wijziging per 1 januari 1992 is dat het
NBW géén onderscheid meer maakt tussen de
opzettelijke en de culpoze belediging, zoals het
geval was in artikel 1408 en 1401 BW. Het gevolg daarvan is, dat voortaan ook voor culpoze
belediging een vergoeding van immateriële
schade kan worden toegekend. Zie hierover
G.A.I. Schuijt, 'Onrechtmatige publikaties naar
Nieuw BW', InformatierechtlAMI 1992/1: 1015.
Literatuur
Er zijn het afgelopen jaar twee dissertaties op het
gebied van het mediarecht verschenen: A.J.
Nieuwenhuis, Persvrijheid en persbeleid. Een
onderzoek naar de verhouding tussen het recht
op persvrijheid en overheidsmaatregelen tegen
persconcentratie, Amsterdam: Otto Cramwinckel 1991;
KATERN 42 1865
Informatierecht
A.W. Hins, Ontvangstvrijheid en buitenlandse
omroep, Deventer: Kluwer 1992.
Telecommunicatierecht
Blokkade etherfrequenties De regelgeving van
de telecommunicatie in de Wet op de
Telecommunicatievoorzieningen (WTV), bindt
het gebruik van ondermeer zenders aan een
bijzonder vergunningstelsel. Zo geeft artikel 17
WTV aan de minister van Verkeer en
Waterstaat (V&W) de bevoegdheid om al dan
niet machtigingen voor de inrichting en het
gebruik van zender te verstrekken. Tegen het
weigeren van een machtiging kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor
het Bedrijfsleven (CBB).
Dit college heeft in grote lijnen ingestemd
met de weigering van de minister van V&W (in
overleg met de minister van WVC) om nog ongebruikte frequenties voor omroepdoeleinden
vrij te geven. Het blokkeren van de frequenties
is vastgelegd in een schrijven aan de Tweede
Kamer (TK 1990/91, 22 147, nr. 6), waarin als
belangrijkste argument het ontbreken van een
beleid ten aanzien van de verdeling van de betreffende etherfrequenties wordt genoemd. Aan
de hierboven al genoemde commissie-Donner is
daarover een advies gevraagd, dat mede bepalend zal zijn voor de vast te stellen verdelingscriteria.
In de zaak bij het CBB ging het om de Vrije
Ether BV, die de minister van V&W had verzocht om een machtiging voor een aantal radiozenders. Via deze radiozenders zouden buitenlandse omroepprogramma's worden verspreid.
Een dergelijk gebruik van zenders is op grond
van een bijzondere bepaling in de Mediawet toegestaan (artikel 167 A).
Het CBB vond de afwijzing terecht voorzover er nog geen beleid was over de toepassing
van artikel 167 A Mediawet.
Dat ook een beroep werd gedaan op mogelijke behoeften bij toekomstige commerciële omroepen ging het CBB evenwel te ver: beleid
dient te zijn gebaseerd op bestaande en niet op
toekomstige wetgeving (zie over het wetsvoorstel commerciële omroep hierboven onder mediarecht). Door het CBB werd daarom de afwijzing van de minister vernietigd en tegelijkertijd
de minister opgedragen om voor half januari met
een nieuw besluit te komen.
Bij de toekomstige verdeling van frequenties
zal overigens meer en meer rekening moeten
1866 KATERN 42
worden gehouden met het EG-recht. In verschillende lidstaten is het beheer van de zenders en
het gebruik in een hand. In Nederland is zo de
Nederlandsche Omroep Zender Maatschappij
(NOZEMA) belast met de aanleg, het beheer en
de instandhouding van omroepzenders.
Een dergelijk monopolie op de verzorging
van omroepuitzendingen hoeft niet in strijd te
zijn met het EG-verdrag, maar dan mag er geen
sprake zijn van discriminatie aldus het EG-hof in
een recente zaak tegen de Griekse omroep ERT
(arrest d.d. 18 juni 1991, zaak nr. C-260/89).
Wetswijziging Wet op de Telecommunicatievoorzieningen
De minister van V&W heeft een voorontwerp
gepubliceerd tot wijziging van de wet op de Telecommunicatievoorzieningen (WTV), waarin
een vergunningstelsel wordt geïntroduceerd voor
bepaalde vormen van mobiele telecommunicatie.
Hierdoor zal het mogelijk worden dat anderen
dan de PTT, die nu nog een monopoliepositie inneemt, mobiele telefoon- en semafoonnetten zullen kunnen aanleggen en beheren. Tegelijkertijd
zal de PTT wel verplicht zijn om de nieuwe aanbieders gebruik te laten maken van haar net, zodat deze ook de individuele abonnee kunnen bereiken.
De noodzaak tot het toelaten van meer competitie is het directe gevolg van ontwikkelingen
op EG-terrein. Uit de Telecommunicatiedienstenrichtlijn (richtlijn 90/388 d.d. 28 juni 1990,
PB EG21 juli 1990, L 192/10-16) volgt er met
uitzondering van de spraaktelefonie geen monopolie meer mag zijn op diensten via de telecommunicatie-infrastructuur. Een eerdere richtlijn (richtlijn 90/387 d.d. 28 juni 1990, PB EG
24 juli 1990, L 192/1-6) de zogenaamde ONPrichtlijn — ONP staat voor Open Network Provision —, regelt uniforme voorwaarden omtrent de
toegang, het gebruik en de tarifering.
Literatuur
Het blad Computerrecht heeft het laatste nummer van 1991 geheel gewijd aan telecommunicatierecht. De verschillende bijdragen geven een
actueel overzicht van het rechtsgebied. Aan de
orde komen ondermeer een evaluatie van de
WTV de afstemmingsproblematiek tussen de
verschillende wettelijke kaders, de EG-bemoeienis met telecommunicatie, privacybescherming
bij telecommunicatiediensten en de regelgeving
met betrekking tot satellieten (Dossier Telecommunicatie, Computerrecht, 91/5).