Stappenplan zinsontleding

Stappenplan zinsontleding
stap zinsdeel
1
Zoek de persoonsvorm
teken hoe?
(
) Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat van
tijd verandert, is de persoonsvorm.
2
Verdeel de zin in zinsdelen |
| Er kan maximaal één zinsdeel voor de pv staan
3
Zoek het onderwerp
) wie (of wat) + ww.gezegde?
(
Verander de pv in enkelvoud of meervoud: het
woord dat moet (of de woorden die moeten)
veranderen is het onderwerp.
4
Zoek de overige
werkwoorden
{
} Dit zijn de andere werkwoorden in de zin
(infinitieven, voltooid deelwoord)
[
] Let op: soms is er een los deeltje [ ], bijv.
Hij | (pakt)| mijn schrift | [af].
} Let op: ook te en aan het voor een werkwoord
hoort bij de werkwoordelijke rest >
Hij | (ligt) | op de bank | [te slapen}
Hij | (is) | in de tuin | [aan het zwoegen}
[
5
Staat er een vorm van
een koppelwerkwoord in?
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen,
heten, dunken, voorkomen
Let op: als ‘zijn’ of ‘blijven’ de betekenis heeft van
‘zich bevinden’ is het geen koppelwerkwoord .
Nee > ga verder bij 5a
Ja > ga verder bij 5b
5a
Je hebt te maken met een (
werkwoordelijk gezegde
(het belangrijkste ww in
{
de zin is een zww)
[
[
) Persoonsvorm
} Werkwoordelijke rest
] Niet-werkwoordelijke rest
} Niet-werkwoordelijke & werkwoordelijke rest
Ga verder bij 6
5b
Je hebt te maken met een (
naamwoordelijk gezegde
(het belangrijkste ww in
de zin is een kww. Het
kww is te vervangen door
een ander kww)
) Persoonsvorm
Zoek de naamw. rest
] De naamwoordelijke rest zegt iets over het
onderwerp en bevat minimaal één zn of bn
[
Ga verder bij 7
(Anke) | (is) | [de leukste leerling van het
Heerbeeck]
stap zinsdeel
teken
6
Zoek het lijdend voorwerp ____
hoe?
wat (of wie) + ww.gezegde + ow?
(Paul) | (heeft) | zijn kamer | {opgeruimd}.
7
Zoek het meewerkend
voorwerp
aan/voor wie + ww.gezegde + ow + lv?
Het meewerkend voorwerp kan met aan of voor
beginnen. Als deze woorden er niet voor staan, kun
je ze er voor zetten.
Bijv: Ik moet (aan) hem de weg vragen.
(Jan) | (heeft) | het cadeau | aan zijn moeder |
{gegeven}.
8
Zoek het
voorzetselvoorwerp
____
Staan er werkwoorden in de zin met een vast
voorzetsel? Dit vz kun je niet veranderen, het hoort
vast bij het werkwoord. Het zinsdeel dat met dit
voorzetsel begint is het voorzetselvoorwerp .
Bijvoorbeeld: rekenen op, houden van
(Ik) | (vertrouw) | op jouw oordeel
9
Zoek de bijwoordelijke
bepalingen
___ _
.
De zinsdelen die overblijven zijn bijwoordelijke
bepalingen (ze geven antwoord op vragen als waar,
wanneer, waarmee, waarin, waarom, hoe enz…)
Gisteren | (ging) | (de man) | met zijn hond |
in het park | {wandelen}.