Klik hier voor de groepsnieuwsbrief november 2014 uit groep 7.

In onze taal wordt veelvuldig gebruikt gemaakt
van letterlijke en figuurlijke taal. Eén onderdeel
daarvan, waar we in groep 7 aandacht aan
besteden, is het uitbeelden van spreekwoorden
en de betekenis daarvan.
vb. Als twee druppels water.
Verder komen de werkwoorden elk blok aan
bod. Hieronder een voorbeeld van een les uit
thema 4.
opdracht:
Zoek het onderwerp en de persoonsvorm in de
zin.
Kleur ‘de rest’.
vb. Joris loopt op de stoep.
onderwerp: Joris
persoonsvorm: loopt
‘de rest’: op de stoep.
De komende tijd een drukke periode: Sinterklaas en Kerst. Al
hebben we ook al erg leuke activiteiten gehad, maar ook vooral
gedaan! De Kinderboekenweek met als thema Feest. En
Schaatsen voor water. Ook techniek krijgt de nodige aandacht,
zoals: Wetsus. Deze foto’s vindt u op onze site. In week 46
namen we deel aan het evenement Technics4U in Heerenveen.
Een erg leuke doe-ochtend op het Friesland College. En
natuurlijk werken we ook aan rekenen, taal en alle andere
vakken!
Alle ouders die op enige wijze hebben geholpen deze maanden.
Bedankt!
Zonder hulp lukt dit alles niet.
Natuurlijk is het ook de bedoeling dat naast alle pretjes en
verzetjes er wordt gewerkt.
Hoe iserde
juiste schrijfwijze
van de
werkwoorden?
Soms moet
worden
samengewerkt,
maar
ook zelfstandig een
Maak
gebruik
van
de
denkstappenkaart.
taak uitvoeren hoort erbij.
Zeer belangrijk in groep 7 is het kunnen toepassen van de tafels in
de sommen.
Elke dag maken we hier gebruik van.
De komende twee blokken zijn de voornaamste onderwerpen:
 optellen /aftrekken tot 1.000.000
 vlot vermenigvuldigen vb. 10 x € 3,60
 delen vb. 2389 : 17
 kommagetallen
 vb. welk kommagetal ligt het dichtste bij de 1
0,9;0,95;1,02 of 1,1 en
kommagetallen met drie cijfers achter de komma
 gelijkwaardigheid van breuken
vb. ½ = 2/4 maar ook 3/6
 procenten. vb. percentages inkleuren in een cirkeldiagram
 meten: aandacht voor het berekenen van afstanden op een
kaart
vb. schaal 1:20.000. De relatie tussen schaal en afstand.
 oppervlakte van o.a. driehoeken
 inhoud: samenhang tussen liter, deciliter en centiliter
 gewicht. De bekendste herleidingen worden nog een
geoefend. vb.
1 ½ kg = …..g en 2500 g = …kg
Thema 2
Om ons heen
Jij woont in een dorp of een stad in een
provincie van Nederland. En wat heb jij nu
met het werelddeel Europa te maken?
steeds meer! Je gaat naar andere landen in
Europa en je kunt daar met de euro
betalen. Dat is in Europa afgesproken. Je
koopt hier bijvoorbeeld eten en speelgoed
uit andere Europese landen. Dat voedsel
en speelgoed moet veilig zijn. Over dit
soort afspraken wordt in het Europese
Parlement gepraat.
Begrippen die aan de orde komen:
regering, internationaal, Europese Unie,
kandidaat-lid, Europese Commissie,
Europees Parlement, open grenzen,
binnengrenzen, buitengrenzen,
invoerrechten.
Thema 2
Het Romeinse Rijk
De Romeinen hadden een wereldrijk. Door hun
goede legers en slimme generaals veroverden
ze bijna heel Europa en delen van Afrika en
Azië. Met de volken die ze tegenkwamen,
werden ze vrienden. Bijvoorbeeld met de
Germanen. zo konden ze de baas blijven in een
groot gebied. De Romeinen waren de baas in
Noord-Afrika, het grootste deel van Europa en
een deel van Azië.
de hoofdstad van het Romeinse Rijk was Rome:
een stad die groter was dan het Amsterdam
van nu.
Begrippen die aan de orde komen: Julius
Caesar, senaat, Augustus, Forum, Pax Romana,
aquaduct, Colosseum, gladiator, Jupiter,
christenen