Antwoordboek Werkwoorden in uitvoering Deel C: Werkwoorden en betekenis 1. Wat komt erbij? 2. Dezelfde betekenis! Werkwoorden in uitvoering – Werkwoorden en betekenis - 1 1. Inhoudsopgave 1. Inhoudsopgave 5 2. Voorwoord 7 3. Antwoorden bij de opdrachten ‘Wat komt erbij?’ 4. 11 Antwoorden bij de opdrachten ‘Dezelfde betekenis!’ 2 - Verhaalland Taalleerlijn © 27 Voorwoord Werkwoorden in uitvoering is een methode, die je leert ‘werken met werkwoorden’. Je leert werkwoorden schrijven, je leert werkwoorden een plaats geven in de zin en je leert werkwoorden combineren met andere woorden. Hiermee legt Werkwoorden in uitvoering een basis voor taalbeheersing en inzicht in taal. Werkwoorden Werkwoorden Werkwoorden Werkwoorden in in in in uitvoering uitvoering uitvoering uitvoering bestaat uit de volgende delen: A. Werkwoorden schrijven; B. Werkwoorden in zinnen; C. Werkwoorden en betekenis. Kijken, zien en spelen Aan de basis van deze methode liggen regels, maar geen ingewikkelde regels. En de methode gaat uit van structuur, maar wel de meest duidelijke, overzichtelijke, zichtbare structuur. Werkwoorden in uitvoering gaat uit van wat je al weet en laat daarin de structuur zien of brengt daarin structuur aan, als dat nodig is. Door het aanbieden van basisoefeningen voor zinsbouw en woordcombinaties wordt op die manier zichtbaar wat eigenlijk al bekend was. En dan kun je gaan spelen… Visuele methode Het kleurensysteem: niet voor niets… Werkwoorden in uitvoering is een zeer kleurrijke methode en daarmee een zeer visuele methode. De kleuren zijn een hulpmiddel om de opbouw van een zin en de combinaties van werkwoorden en woorden inzichtelijk te maken. In deel C1. van de methode (Werkwoorden en betekenis – ‘Wat komt erbij?’) wordt via dit kleurensysteem echter geen dwingende woordvolgorde binnen de zin opgelegd. De leerling heeft de mogelijkheid om een woord of woordgroep daar te plaatsen, waar het het beste klinkt. Het uitgangspunt van de oefeningen zijn de werkwoorden en dus de combinaties van een bepaald werkwoord met een bepaalde woordsoort (of met dát ene woord). Werkwoorden in uitvoering – Werkwoorden en betekenis - 3 Daarom staan de verschillende blokken waaruit de leerling zijn woorden/woordgroepen kan kiezen, niet naast elkaar en op een rij, maar bij elkaar als blok, in een min of meer willekeurige volgorde. Vanuit een gegeven combinatie van werkwoord en woord, waarop in de werkwoordenlijsten de nadruk ligt, wordt een eerste keuze gemaakt: voor het woord dat pastof dwingend volgt op het werkwoord in de zin. Vervolgens ‘rijgt’ de leerling de rest van de woorden en woordgroepen verder aan elkaar tot een complete zin, als was het een ketting. Want het ene woord volgt op een bepaald moment logischerwijze op het andere, dat weer volgt op het volgende… en ga zo maar verder. Tot het einde van de zin, de punt. De zin is af. De woorden en woordgroepen in de roze blokken zijn de voorzetsels, die in de blauwe blokken zijn de zelfstandig naamwoorden, die in de oranje blokken zijn bijwoorden en de woorden en woordgroepen in de rode blokken zijn werkwoorden. In de bruine blokken staan woorden en woordgroepen van tijd en in de paarse blokken staan de woorden en woordgroepen van plaats. Bij het maken van de oefeningen in dit deel gaat het om bewustwording: bewustwording van hoe de woorden en woordgroepen elkaar opvolgen. Bewustwording van welke woorden in principe bij elkaar horen en geen andere woorden ‘tussen hen in dulden’. Bewustwording van de woorden en woordgroepen waarmee je een beetje kunt schuiven en met welke niet. Maar boven alles gaat het om bewustwording van de voorspelbaarheid in het verloop van een zin. Als die basis begrepen is en toegepast kan worden, dan kan de leerling gaan experimenteren…, poëzie gaan maken… Voorbereiding Ontleden… Deze bewustwording van hoe je omgaat met woorden in de zin, woorden en woordgroepen die in elke oefening weer terugkomen, in steeds weer hetzelfde kleurvlak, en de bewustwording van de combinatiemogelijkheden van werkwoorden en woorden en van woorden en woorden is een speelse voorbereiding op het ontleden van zinnen, wat op zijn beurt weer een voorbereiding is op het bewust formuleren van zinnen in meer complexe teksten. 4 - Verhaalland Taalleerlijn © Grip op zinnen… , grip op taal De zinnen in deze oefeningen zijn niet complex, hoewel de kinderen ze met een beetjke fantasie natuurlijk kunnen uitbouwen tot lange zinnen. In eerste instantie hebben de oefeningen de opzet, dat kinderen een eenmaal gebruikt woord of een eenmaal gebruikte woordgroep niet een tweede keer gebruiken. Op deze manier kunnen er steeds tien logische zinnen gemaakt worden. Maar daarnaast kan het natuurlijk ook heel leuk zijn om niet de meest logische zinnen te maken, maar juist de meest gekke zinnen. De enige voorwaarde daarbij moet zijn, dat de woordcombinaties en de woordvolgorde moet blijven kloppen. En dat betekent negen van de tien keer, dat de leerling een ander(e) woord(groep) uit hetzelfde blok kan gebruiken… Wie maakt de gekste zin? Verhaaltjes In deel C2. van de methode (Werkwoorden en betekenis – ‘Dezelfde betekenis!’) wordt de leerling uitgedaagd om bewust op zoek te gaan naar synonieme werkwoorden en ándere manieren om hetzelfde te zeggen, rekening houdend met het ´eigen gedrag´ van een werkwoord. Zelfs de bizarre wendingen in de miniverhaaltjes, die de oefeningen vormen, moeten overeind blijven. De vraag is hier, welke werkwoorden je kunt gebruiken en welke werkwoorden, door soms slechts een klein betekenisverschil, teveel afbreuk doen aan de oorspronkelijke betekenis van de zin. Hoe zacht kun je schateren? Hoe hoorbaar kun je sluipen? Werkwoorden in uitvoering is een methode die is ontstaan vanuit de overtuiging dat grip op werkwoorden samengaat met grip op zinsbouw, wat weer bijdraagt aan formuleervaardigheid en taalbeheersing in het algemeen. Ik wens iedereen veel plezier met de werkwoorden… en hun betekenis! Dinie Ea van Oort Geldermalsen, januari 2014 Werkwoorden in uitvoering – Werkwoorden en betekenis - 5 8. De kinderen tellen hun knikkers op het plein. (tellen + blauw: iets) 9. Ik trakteer dit jaar op kaas en worst. (trakteren + op + blauw: iets) 10. Hij traint niet voor de kampioenschappen in Parijs. (trainen + voor + blauw: iets) Opdracht 7: 1. Hij veegt de kruimels van de tafel. (vegen + blauw: iets) (vegen + van (beweging) + blauw: iets) 2. Onze lieve poes verandert ’s nachts in een roofdier. (veranderen + in + blauw: iets) 3. Ik verdwaal niet graag in het bos. (verdwalen + paars: plaats) 4. Zij verschillen van mening. (verschillen = van + blauw: iets) 5. Hij verft de deur groen. (verven + blauw: iets + oranje: kenmerk) 6. De jongen verzuimt na schooltijd het konijn te voeren. (verzuimen + te + werkwoord) 7. Het waait hard. 8. Het KNMI waarschuwt voor harde windstoten. (waarschuwen voor + bauw: iets) 9. Ik wil om vijf uur bloemkool bij de juf eten. (willen + werkwoord) 10. Wij zwaaien naar de gasten. (zwaaien + naar + blauw: iemand) Opdracht 8: 1. De overvaller bedreigt de winkelier met een mes. 2. Ik bescherm de baby tegen de kou. 3. Hij bibbert van de kou. 4. Wij boeken een reis naar Zuid-Afrika. 5. Hij broedt al weken op een goed plan. 6. Ik computer vaak. 7. De meester corrigeert het werk van de leerlingen. 8. De temperatuur daalt vannacht tien graden. 9. Ik dim de lichten. 10. Hij durft niet te duiken. 11. De agenten duwen de boef in de politieauto. 12. Ik fiets elke dag naar het zwembad. 6 – Verhaalland Taalleerlijn © Opdracht 11: 1. 2. 3. 4. 5. Het KNMI raadt iedereen aan om tijdens de hevige storm binnen te blijven. Maar verder reageerde het KNMI op geen enkele vraag. De voorzitter leest zijn tekst langzaam en duidelijk voor. Ik weet nog, dat ik hem vorig jaar eens ben tegengekomen. Ik word nu geschoold/gevormd tot weerman. (trainen is hier wellicht te ‘vrijblijvend’) 6. Uiteindelijk wist de voorzitter iedereen om te praten/over te halen. 7. Sinds die tijd predikt hij in verschillende gemeenten. 8. Maar hij kan niet schaak spelen: hij snapt de spelregels niet. 9. Na een paar keer proberen vroeg hij (dringend) of hij mocht stoppen. 10. De tegenstander provoceerde hem om nog één partij te spelen. Opdracht 12: 1. U moet het pakket ophalen/halen op het postkantoor, stond er op het briefje. 2. Thomas kon niet aantonen, dat het pakje voor hem was. 3. “Wat voeren jullie daar uit?!” riep hij tegen de medewerkers van het postkantoor. (een negatieve uiting is nodig, maar uitspoken en uithalen is teveel gericht op kinderen) 4. De bedienden vonden het gedrag van Thomas niet goed/accepteerden het gedrag van Thomas niet. (toestaan, toelaten, toestemmen en instemmen gaan meer over het accepteren van een voorstel) 5. “Stel je toch niet zo aan! En schreeuw niet zo hard!” klaagden ze. 6. Thomas besprak een tafel in een duur restaurant. 7. Hij wilde betalen, maar zijn portemonnee was geroofd/gepikt/gejat/gerold! (verduisteren gaat over geld op zich, achterhouden gaat over stelen ‘in een groep’) 8. Hij begon van schrik met zijn spaghetti te kliederen/morsen. 9. De eigenaar maakte plotseling het restaurant donker. 10. Toch ontdekte Thomas, dat zijn koffie was verontreinigd. Opdracht 13: 1. De kunstkenner observeerde de oude klok zeer zorgvuldig. (bezichtigen houdt een te grote afstand in) 2. Hij identificeerde echt antiek altijd met gemak. 3. De man snuffelde/snoof aan de oude houten klok. 4. “Bah, dit houtwerk ruikt vies!” riep hij uit. Werkwoorden in uitvoering – Werkwoorden en betekenis - 7
© Copyright 2024 ExpyDoc