Download Proeftoets

STAPPENPLAN REDEKUNDIG ONTLEDEN
1. Persoonsvorm
 Tegenwoordige tijd  verleden tijd
 Meervoud  enkelvoud
 Maak vragend
2. Zinsdelen
 Alle werkwoorden
 Alles voor de persoonsvorm
 Volgorde veranderen
3. Onderwerp
 Wie/wat + pv
4. Gezegde
 Nwg = belangrijkste ww = kww
 Zwabbels
 Denk aan de uitzonderingen (letterlijk gebruik)
 Wwg = belangrijkste ww = zww
5. Lijdend voorwerp
 Wie/wat + wwg + ond
 Begint nooit met voorzetsel
 Bij nwg nooit een lv
6. Meewerkend voorwerp
 Aan wie/voor wie + wwg + ond + lv
 Aan/voor kan je zonder problemen erbij denken of weglaten
7. Voorzetselvoorwerp
 Zinsdeel dat over is en met voorzetsel begint
 Vast voorzetsel
 houden van; vertrouwen op, etc.
 Figuurlijk gebruiken
8. Bijwoordelijke bepaling
 Zinsdelen die overblijven
 Vragen stellen en kijken of zinsdeel antwoord hierop is
 Alle vragen behalve wie/wat vragen
9. Bijstelling
 Staat altijd tussen komma’s
 Hoort bij ander zinsdeel maar wordt ook apart benoemd
10. Bijvoeglijke bepaling
 Een stukje van een zinsdeel, zegt iets over een ander woord/woorden in de zin
 staat voor of achter zelfstandig naamwoord en zegt iets hierover
 Vaak gewoon een bijvoeglijk naamwoord
 Een aanwijzend voornaamwoord kan bijv. bep. zijn
 Een bezittelijk voornaamwoord kan bijv. bep. zijn