Download - Ars Aequi

Europees recht
Europees recht
Europa Instituut Leiden
1 Algemeen
De onderhandelingen in het kader van de twee
Intergoevernementele Conferenties (IGC's) beginnen goed op gang te komen. Tijdens de informele bijeenkomst van de Ministers van Financiën van de Twaalf is belangrijke vooruitgang
geboekt, hetgeen volgens voorzitter Kok Nederland in staat stelt eind oktober een ontwerp
EMU-verdrag te presenteren (zie Europe nr.
5573, 23/24 september, pp. 9-12). Eind september was door Nederland een eigen ontwerp EPUVerdrag op tafel gelegd, nadat op de Top in
Dresden (eind mei) felle kritiek was gekomen op
de Luxemburgse ontwerptekst (het Luxemburgse
ontwerp is vervat in het ontwerp Unieverdrag,
gepubliceerd in Europe Documents nr.
1722/1723, 5 juli; het Nederlandse ontwerp
EPU-verdrag staat in Europe Documents nr.
1733/1734, 3 oktober). In het Nederlandse ontwerp werd, meer dan in de Luxemburgse tekst,
voorzien in een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement op wetgevingsterrein. Daarnaast waren in het Luxemburgse
voorstel gevoelige onderwerpen als buitenlandse
en veiligheidspolitiek buiten het EG kader gehouden, terwijl deze onderwerpen in het Nederlandse voorstel hierbinnen waren geplaatst. Na
onverwacht scherpe kritiek zag Nederland zich
echter op 30 september genoodzaakt zijn ontwerp in te trekken. Het meer intergoevernementeel getinte Luxemburgse voorstel dient thans als
basis voor de onderhandelingen die op 9 decemKATERN41 1811
Europees recht
ber in Maastricht moeten worden afgerond. Begin oktober nam Frankrijk, buiten het Nederlands voorzitterschap om, het initiatief voor een
discussie met Duitsland en andere eventueel
geïnteresseerde lidstaten over de tijdens de EPUonderhandelingen overeen te komen regels betreffende de buitenlandse politiek en het veiligheidsbeleid.
Naast de IGC's eisten ook diverse ontwikkelingen buiten de EG alle aandacht op. De staatsgreep in de Sovjet Unie werd op 20 augustus
scherp veroordeeld door de Twaalf. Technische
hulp en voedselhulp werd opgeschort, tot na enkele dagen de mislukking van de staatsgreep een
feit was. Op 27 augustus werden de Baltische
staten erkend door de Twaalf (tekst: Europe nr.
5555, 29 augustus, pp. 5-6). In de Joegoslavische crisis heerste grote verdeeldheid onder de
lidstaten. Op initiatief van de EG vindt vanaf 7
september onder leiding van Lord Carrington in
het Haagse Vredespaleis een Vredesconferentie
over Joegoslavië plaats; daarnaast is door de
Twaalf een beperkt aantal waarnemers uitgezonden die de bestandsschendingen soms aan den
lijve ondervinden. Nadat de EG zich aanvankelijk als enige buitenstaander had ingespannen
om een oplossing te bereiken, leidde het voortduren van de crisis op 25 september tot een resolutie van de Veiligheidsraad, met een bindend
wapenembargo. Op basis van deze resolutie
werd Cyrus Vance namens de Secretaris Generaal van de VN op vredesmissie gezonden. Daarnaast werd op initiatief van Gorbachov half oktober een wapenstilstand overeengekomen.
Andere gebeurtenissen waarnaar hier slechts
kort kan worden verwezen;
— op 15 juli werd, bij de opening van de Confe
rentie over een Europees Energie Handvest,
door de EG een ontwerptekst voor dit Hand
vest gepresenteerd (tekst in Europe Docu
ments m. 1726, 18 juli);
— op 18 juli werd tussen de EG en Japan over
eenstemming bereikt over een Gemeenschap
pelijke Verklaring waarin de beginselen,
doelstellingen en procedures van wederzijdse
samenwerking zijn geformuleerd (tekst in
Europe Documents nr. 1729, 2 augustus);
— op 31 juli gaf de EG-Commissie haar advies
betreffende de aanvraag voor lidmaatschap
van de EG door Oostenrijk (tekst in Europe
Documents nr. 1730, 3 augustus);
— door de EG-Commissie zijn twee adviesaan
vragen ex artikel 228.1 bij het Hof ingediend.
1812 KATERN 41
De eerste betreft de verenigbaarheid met de
Verdragsbepalingen van een ontwerp-akkoord tussen de Gemeenschap en de EVAlanden tot instelling van de Europese Economische Ruimte, en meer in het bijzonder de
jurisdictieregeling die dat akkoord beoogt in
te voeren (Pb C 243/3). De tweede betreft de
verenigbaarheid met het Verdrag van ILOConventie nr. 170 (Pb C 245/6).
2 Wetgeving en beleid
Nadat het Gerecht van Eerste Aanleg zijn Reglement voor de Procesvoering had vastgesteld (zie
Katern 40, p. 1767) heeft nu ook het Hof van
Justitie zijn Reglement vernieuwd. Het bevat gedetailleerde regels over de organisatie van het
Hof en het verloop van de verschillende procedures. Het nieuwe Reglement (gepubliceerd in
Pb L 176 van 4 juli 1991) bevat de aanpassingen, die door de instelling van het Gerecht van
Eerste Aanleg noodzakelijk waren geworden (artikelen 110-123). Bovendien zijn de talrijke wijzigingen van de afgelopen jaren in de nu integraal gepubliceerde tekst opgenomen.
Door de Raad van Ministers is een aantal belangrijke milieurichtlijnen aangenomen, waaronder de Richtlijn 91/271, behandeling stedelijk afvalwater (Pb L 355/40) en de Richtlijn 91/414
inzake het op de markt brengen van bestrijdingsmiddelen (Pb L 230/1). Belangrijk was ook het
feit dat het voorstel voor een richtlijn met minimumnormen voor dierentuinen uiteindelijk door
de Commissie is voorgelegd aan de Raad (PB C
249/14). In eerste instantie had Delors verklaard
dat een dergelijke richtlijn in strijd met het zogenaamde subsidiariteitsbeginsel — zoals vastgelegd in artikel 130R(4) EEG-Verdrag — zou
zijn. Volgens dit beginsel treedt de Gemeenschap op milieugebied op als de doelstellingen
beter op dat niveau dan op dat van de lidstaten
afzonderlijk kunnen worden verwezenlijkt. Lidstaten als Spanje zijn voor hun eigen milieuwetgeving sterk afhankelijk van de initiatieven van
de Gemeenschap. Dierenliefhebbers in die landen hadden derhalve een belang bij het indienen
van het voorstel.
Op het terrein van het kartelrecht is door de
Raad de basisgroepsvrijstelling voor overeenkomsten in de verzekeringssector uitgevaardigd
(Pb L 143/1). De Commissie heeft Richtsnoeren
voor de toepassing van de Mededingingsregels
in de telecommunicatiesector gepubliceerd (Pb
Europees recht
C 233/2). Een aantal kartelbeschikkingen is door
de Commissie uitgevaardigd. Op grond van de
Concentratieverordening 4064/89 heeft de Commissie voor het eerst een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard
(Europe 5580/1991, p. 9). Het gaat om de overname van De Havilland door Aerospatiale (Fr.)
en Alenia en Selenia (It.). De onderneming die
zou ontstaan zou volgens de Commissie 50%
van de wereldmarkt voor 'turbo-props' (een
klein passagiersvliegtuig) in gaan nemen en
zelfs 67% van de EG-markt.
Gepubliceerd zijn de beschikkingen in de Natriumcarbonaat ('soda') zaken, waarbij de ondernemingen Solvay, ICL, CFK en Ansac betrokken
waren (Pb L 152) en waarin in totaal voor 48
miljoen ECU aan boete werd opgelegd door de
Commissie. Een verbodsbeschikking ook voor
bepaalde overeenkomsten gesloten door de firma
Martell (Cognac Pb L 185/23); zij bevatten onder meer exportverboden. Ontheffingen werden
gegeven voor twee IATA vervoersafspraken
(IATA Passenger Programme, L 258/18 en IATA
Cargo Programme, L 158/29) en het Nuclear
Energy Agreement tussen de drie energiebedrijven Scottish Nuclear, Scottish Power en Scottish
Hydro Electric (Pb L 178/31).
3 Jurisprudentie
Rechtsbescherming
Zaak C-J59/90, Society for the Protection of the
Unborn Child — Grogan (arrest van 4 oktober
1991)
In Ierland is abortus verboden; na een referendum in 1983 is dat verbod zelfs in de grondwet
opgenomen. Op grond van die bepaling oordeelde de Ierse rechter in 1988 dat het verboden is
zelfs maar informatie te verstrekken over mogelijkheden om in het buitenland een abortus te laten verrichten. Toch besluiten enkele studentenverenigingen informatie over Engelse abortusklinieken op te nemen in almanakken en dergelijke. Als de Society deze verenigingen voor de
rechter daagt, beroept hun vertegenwoordiger
Grogan zich zowel op mensenrechten (de vrijheid van meningsuiting) als op het EEG-verdrag
(het vrij verkeer van diensten, dat ook geneeskundige behandeling omvat). Grogan stelde dat
Ierse vrouwen het recht hebben zich naar Engeland te begeven en daar de 'dienst' te ontvangen
(verg. zaak 286/82, Luisi & Carbone, Jur. 1984,
p. 377); het recht informatie over die mogelijk-
heden te ontvangen is volgens hem onlosmakelijk daarmee verbonden. Het Hof erkent dat het
verrichten van abortus onder het begrip 'diensten' valt. Het vrij verkeer van diensten omvat in
casu echter niet de informatie-verspreiding door
de studenten-verenigingen; ze werken namelijk
niet in opdracht van de Engelse klinieken. Als
de Ierse wetgeving dergelijke 'vrijwillige' informatie-verspreiding verbiedt, is dat vanuit EGperspectief niet relevant. Het Hof heeft zich zo
een moeilijke uitspraak bespaard. (Zie in dit verband de uitgebreide beschouwing over de bescherming van mensenrechten in de EG in
NJCM-bulletin 16/7 (november 1991), pp. 697735.).
Zaak C-181/91, EP/Raad Opnieuw heeft het
Europees Parlement een vernietigingsprocedure
ex artikel 173 EEG-verdrag aangespannen tegen
de Raad; opnieuw hoopt het Parlement met een
beroep op de rechter te bereiken dat zijn
bevoegdheden worden gerespecteerd (zie voor
een eerder voorbeeld Katern 38, p. 1658). Inzet
van deze zaak, die op 11 juli 1991 werd
aangebracht (zie Pb C 217 van 20 augustus
1991), vormt de wijze waarop een hulpprogramma voor Bangladesh tot stand werd gebracht. Terwijl de EG-ministers van buitenlandse
zaken in mei bijeenwaren voor een vergadering
van de Algemene Raad, werd tot de hulp besloten door 'de Lid-Staten', in het kader van de
Raad bijeen' — een formulering die gebruikt
wordt voor besluiten van de Europese Politieke
Samenwerking (EPS), die per definitie zonder de
bij EEG-besluiten gebruikelijke inbreng van
Commissie en EP worden genomen. Het EP
meent dat de normale procedure voor EEG-besluiten gevolgd had moeten worden (en dat het
zelf dus wèl in de procedure gekend had moeten
zijn), omdat het hulpprogramma ten laste van het
EG-budget komt en het EPS-besluit materieel
gezien een regulier EEG-besluit was. Door voor
een EPS-besluit te kiezen, hebben de lidstaten
het EP omzeild, aldus het EP.
Milieurecht
Zaak C-300/89 Commissie/Raad (arrest van 11
juni 1991)
De rechtsbasis van de Titanium dioxide Richtlijn
89/428 stond hier ter discussie. Deze richtlijn
heeft blijkens de opzet, de preambule en artikel
1 tot doel om enerzijds de concurrentievoorwaarden in de titanium dioxide sector te harmoniseren anderzijds om de verontreiniging door
KATERN 41 1813
Europees recht
afval van deze industrie te verminderen (door
middel van verboden en reducties). Met betrekking tot milieurichtlijnen met een dergelijke
'dubbele strekking' bestond reeds sinds de inwerkingtreding van de Europese Akte en verschil van mening tussen de Commissie en de
Raad. De Commissie was van mening dat als
rechtsbasis voor deze richtlijnen artikel 100A
('harmonisatie met het oog op 1992') moest
worden gebruikt, vanwege het grote belang van
de harmonisatie van de concurrentievoorwaarden voor de totstandkoming van de Interne
Markt. Dit artikel kent besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad en schrijft
de samenwerkingsprocedure met het EP voor.
De Raad daarentegen meende dat het accent
('zwaartepunt') van dergelijke richtlijnen nu
juist op de milieubescherming lag en koos daarom steevast voor artikel 130S (milieubescherming) als rechtsbasis. Artikel 130S kent besluitvorming in de Raad met unanimiteit en vereist
slechts consultatie van het EP. In het geval van
de Titanium dioxide richtlijn heeft de Commissie de wijziging van de rechtsbasis aangekaart
bij het Hof. Het Hof kwam tot de conclusie dat
de rechtsbasis inderdaad artikel 100A had moeten zijn en dat de richtlijn derhalve vernietigd
moest worden. Dit betekent dat milieurichtlijnen
die normen stellen aan bepaalde takken van industrie voortaan onder artikel 100A moeten worden aangenomen. Algemeen heerst de opvatting
dat de procedure van artikel 100A milieuvriendelijker is dan die van artikel 130S. In vervolg
op deze uitspraak heeft de Commissie ook een
procedure aangespannen tegen de Afvalrichtlijn
91/156. Ook andere richtlijnen zouden mogelijk
in aanmerking komen voor vernietiging, zij het
dat voor de meesten de beroepstermijn van artikel 173 (2 maanden) reeds verstreken is.
Kartelrecht
Zaken T-69/89 RTEl Commissie, T-70189
BBC/Commissie en T-76189 ITPICommissie (arresten van 10 juli 1991)
Deze zaken betroffen drie beroepen tegen de beschikking Magill TV Guide. De Magill TV Guide wilde wekelijks programma-overzichten van
alle omroepen publiceren. Het Gerecht hield de
beschikking van de Commissie, waarbij de drie
omroepen werden beticht van 'misbruik van auteursrecht' door geen programmagegevens ter
beschikking te willen stellen van Magill, in
stand.
1814 KATERN 41
Zaak C-62186 AKZO/Commissie (arrest van 23
juli 1991)
Door het Hof van Justitie werd het AKZO III arrest gewezen met betrekking tot de pogingen van
AKZO om een concurrent door middel van prijsdumping uit de markt te werken. Hierbij werd
bevestigd dat dergelijk gedrag onder omstandigheden misbruik van machtspositie kan opleveren
(art. 86). Wel werd besloten tot vernietiging van
een deel van de beschikking en verlaging van de
boete.
Vrijheid van vestiging
Zaak C-340/89 Vlassopoulou (arrest van 7 mei
1991)
I. Vlassopoulou was een Griekse advocate, die
na een aantal jaren in Duitsland als rechtskundig
adviseur te hebben gewerkt, zich in Duitsland
als advocaat wilde vestigen. Haar werd een vergunning geweigerd omdat zij niet aan de Duitse
vestigingsvoorwaarden voldeed. Naar aanleiding
van een prejudiciële vraag in dit geding heeft het
Hof bepaald dat de Duitse autoriteiten bij de beoordeling van een dergelijk verzoek dienen te
onderzoeken in hoeverre de in een andere LidStaat behaalde kwalificaties overeenkomen met
de vereisten van het gastland. Ook voor de vrijheid van vestiging bestaat nu dus een vereiste
van wederzijdse erkenning van nationale kwalificaties bij gelijkwaardigheid. Indien diploma's
slechts gedeeltelijk overeenkomen mag bewijs
verlangd worden dat de ontbrekende kennis en
kwalificaties verworven zijn.
Zaak C-221189 Factortame (arrest van 25 juli
1991)
Deze zaak is nu ten principale beslist (zie Katern
37, p. 1612). Groot Brittannië kan niet met voorwaarden die discrimineren op grond van nationaliteit verhinderen dat Spaanse vissers, wanneer
hun visquotum op is, zich vestigen in Groot Brittannië om daar verder te vissen.
Vrij verkeer van personen Zaak C-68/89
Commissie/Nederland (arrest van 30 mei 1991)
In deze zaak werd beslist dat het EG-recht inzake het vrij personenverkeer (met name Richtlijnen 68/360 en 73/148) het de Nederlandse douaneautoriteiten niet toestaat om onderdanen van
Lid-Staten te verplichten te antwoorden op vragen aangaande het doel en de duur van hun reis,
en de financiële middelen waarover zij beschikken.
Jeugdrecht
Vrij verkeer van diensten
Zaak C-76190 SagerlDennemeyer (arrest van 25
juli 1991)
In deze zaak wordt bevestigd wat in de doctrine
al langer aangenomen werd, namelijk dat ook in
het vrij dienstenverkeer, net als dat bij het goederenverkeer het geval is, niet slechts discriminerende maatregelen verboden zijn, maar ook regels die het dienstenverkeer slechts 'belemmeren' op een niet discriminerende wijze en die
niet op grond van een erkende uitzondering gerechtvaardigd zijn.
Zaken C-288/98 Gouda Kabel en C-353/89
Commissie/Nederland (arresten van 25 juli
1991)
In deze zaken wordt het Nederlandse omroepbeleid getoetst aan de eisen van het vrij dienstenverkeer. Bij deze toetsing is artikel 66 van de
Mediawet gesneuveld, waarin voorwaarden worden gesteld aan het via de kabel uitzenden van
reclameboodschappen. Evenmin is toegestaan
dat Nederlandse omroepinstellingen verplicht
worden een deel van hun diensten aan te besteden bij het NOB. Het pluriforme karakter van
het Nederlandse omroepstelsel loopt volgens het
Hof immers geen gevaar als omroepinstellingen
zich tot in het buitenland gevestigde dienstverleners zouden wenden.
KATERN 41 1815