Rechtssociologie Rechtssociologie Prof.mr. B.P. Sloot Vrouwen in het recht Een van de meest opvallende veranderingen in de juridische professie van de laatste vijftien jaar is de vergrote deelname van vrouwen. Deze ontwikkeling treffen we niet alleen in Nederland aan, maar over de hele wereld, (zie: R.L. Abel & P.S.C. Lewis, Lawyers in Society, Berkeley: U. of Cal. Press, 1988-1989, 3 vol, in het bijzonder Carrie Menkel-Meadow, Feminization of the Legal Profession. The Comparative Sociology of Women Lawyers, vol.3, pp. 196-255). In haar dissertatie, 'De rechterlijke macht in Nederland. Samenstelling en denkbeelden van de zittende en staande magistratuur'. (Arnhem: Gouda Quint, 1991), de eerste sociologische studie over de volledige rechterlijke macht in Nederland, biedt L.E. de Groot-van Leeuwen hierover voor Nederland recente en gedetailleerde gegevens. Het aandeel van vrouwelijke rechters met een volledige aanstelling is in 1990 19% tegen 7% in 1974. 'Hiermee is de overgang van een mannenberoep naar een gemengd beroep gerealiseerd', aldus De Groot (ib. p. 75). Dat lijkt me te optimistisch. Weliswaar wordt een aandeel van ongeveer 20% in sociaal-psychologische en sociologische literatuur beschouwd als een 'kritische massa' op grond waarvan de verwachtingen jegens vrouwen minder stereotyp zullen zijn, in de zelfde literatuur lijkt er eveneens overeenstemming over te bestaan dat een getalsverhouding tussen mannen en vrouwen van ongeveer 65:35 pas werkelijk ongewenste groepsdruk op vrouwen doet wegnemen, (zie hierover: R.M. Kanten Men and women of the Corporation, New York: Basic Books, 1977 en de daarop gevolgde niet aflatende stroom, ook van Nederlands onderzoek). Bovendien blijken de in haar studie gepresenteerde gegevens en de analyse daarvan haar optimisme te ondergraven. Zo verrtoont verdeling van mannen en vrouwen over de verschillende functies binnen de rechterlijke macht hetzelfde tot in den treure toe gedocumenteerd patroon als dat van andere, vergelijkbare beroepen: hoe hoger de functie, des te minder vrouwen. Vrouwelijke magistraten bevinden zich nauwelijks aan de top. Bovendien laat haar studie zien dat de carrièresnelheid van vrouwen sig1836 KATERN 41 nificant lager is dan die van mannen (ook als men rekening houdt met andere verschillen tussen mannen en vrouwen zoals de aanvangsfunctie, de leeftijd en de duur van de periode dat men werkzaam is bij de rechterlijke macht). Het is die lagere carrièresnelheid die haar leidt tot de conclusie dat 'als dit verschijnsel zich niet wijzigt er aan de top nooit een deelname van vrouwen zal ontstaan gelijk aan die aan de basis.'(id. P- 79). Een andere, intrigerende vraag die De Groot, onder verwijzing naar 'de wet van Sullerot' stelt, is of het vergrote aandeel van vrouwen bij de rechterlijke macht de maatschappelijke status van de beroepsgroep als zodanig niet aantast. Ze citeert in dat verband het (voormalige) lid van de Tweede Kamer van Es: 'Langzamerhand zie je het aanzien van het ambt afbrokkelen (...) een teken van die achteruitgang is de opkomst van de vrouw binnen de rechterlijke macht. Dat is een teken aan de wand, het is vreselijk maar waar. Wanneer een ambt in status daalt, komen er meer vrouwen binnen die functie' (id. p. 163). De Groot concludeert op grond van haar gegevens dat ondanks de toename van het aandeel vrouwelijke rechters er van een statusdaling van het beroep geen sprake is (id. p. 164). Ik hoop werkelijk dat zij ook nog gelijk heeft indien het aantal vrouwelijke rechters de 30 - 40 procent heeft gehaald. 'Vrouwen in het recht' staat hier niet alleen voor de deelname van vrouwen in juridische beroepen. Minstens zo belangrijk is de vraag welke gevolgen het recht heeft voor de sociale positie van vrouwen. Deze vraag naar de gevolgen van een functionerend rechtssysteem voor een categorie burgers, die in sociaal opzicht nog steeds een zwakke positie hebben, is vooral een empirische: sociaalwetenschappelijk onderzoek, in de meest ruime zin, kan aan het licht brengen of, en zo ja hoe, sekse-neutrale rechtsregels en rechtsbegrippen in de praktijk sekse-specifieke gevolgen hebben. Het wekt dan ook geen verwondering dat de symposiumbundel De zij-kant van het gelijk. Het recht als instrument ter verbetering van de kansen op gelijke posities voor vrouwen (J.E. Goldschmidt, A.W. Heringa en F. van Vliet, red. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1991) bol staat van opmerkingen dat het recht te weinig rekening houdt met de maatschappelijke positie van vrouwen en dat er behoefte is aan regelgeving waarin de inzichten die de rechtssociologie op dit gebied levert zijn verdisconteerd. Hoe- Rechtssociologie wel dergelijke geluiden natuurlijk allerminst nieuw zijn, blijven ze niet minder waar. Op het grote congres van de Law and Society Association in Amsterdam (26 - 29 juni 1991) hadden bijna twintig werkgroepen (van de meer dan tweehonderd!) betrekking op 'vrouwen in het recht'. Voor hen die zich ervan op de hoogte willen stellen in welke richting de discussie, en die binnen de rechtssociologie in het algemeen, zich beweegt, is het verhelderend een blik te werpen in het uitvoerige congresprogrammaboekje Law & Society in the Global Village, Universiteit van Amsterdam, 1991, waarin opgenomen de namen en adressen van de 1200 congresdeelnemers en de titels van hun eventuele congresbijdragen. Titels van werkgroepen als 'The "Equality Mystique" and the Difference Dilemma in Labor and Economy' en 'The "Equalization" of Differen- ces and Contradicting Effects' geven aan dat de onvrede met een 'blinde' toepassing van het gelijkheidsbeginsel (maar wie heeft dat ooit bepleit?) universeel — binnen de kring van de feministische rechtswetenschap wel te verstaan — lijkt. Tot een vertaling van die onvrede in empirische onderzoeksvragen lijkt men echter nog nauwelijks te komen. Tot slot wijs ik nog op een mooi en toegankelijk overzichtsartikel waarbij een rechtssociologische invalshoek werd gekozen om de positie van 'vrouwen in het recht' te beschrijven en in tamelijk sombere termen te beoordelen: Dorien Pessers, Rechten zonder illusies? Kroniek feminisme en recht. Nederlands Juristenblad, aft. 25, 1991, pp. 999-1008. KATERN 41 1837
© Copyright 2024 ExpyDoc