Download - Ars Aequi

Europees recht
Europees recht
Europa Instituut Leiden
1 Algemeen
Sinds 1 juli jongstleden is Nederland voorzitter
van de EG. Op diezelfde dag heeft Zweden zich
in Den Haag officieel aangemeld voor het lidmaatschap van de EG. Op de bijeenkomst van de
Europese Raad in Luxemburg, gehouden op 28
en 29 juni 1991, waarmee het voorzitterschap
van dat land werd afgesloten, zijn nogal karige
resultaten behaald. Net als op de vorige bijeenkomst heeft men gepoogd dit te verklaren door
te wijzen op externe omstandigheden die alle
aandacht opeisten. Was het de vorige keer de
Golf-oorlog, dit maal was het de crisis in Joegoslavië die een snelle reactie van de EG vereiste.
Door het redelijk succesvolle optreden van de
Troïka van ministers van buitenlandse zaken in
deze crisis kon enigszins verdoezeld worden dat
belangrijke besluiten op het gebied van de twee
Intergouvernementele Conferenties, EPU en
EMU, net als op de vorige Top doorgeschoven
zijn naar de volgende bijeenkomst van de Europese Raad. Toch hoopt men de resultaten van
deze twee voor de toekomst van de EG zo belangrijke conferenties in de loop van 1992 te
kunnen bekrachtigen zodat zij per 1 januari 1993
in werking kunnen treden. (Conclusies van deze
Raadsbijeenkomst in Agence Europe Nr. 5524,
en in Europa van Morgen van 3-7-1991, pp.
324-332). Interessante documenten in het kader
van deze besprekingen zijn de Non-Paper, Draft
Treaty Articles with a view to achieving Political
Union, in Agence Europe Documents Nr.
1709/1710 van 3 mei 1991 en het document van
de Commissie, Political Union: the structure of
1766 KATERN 40
Europees recht
the Draft Treaty, Contribution by the European
Commission to the Intergovernmental Conference, in Agence Europe Documents Nr. 1715 van
31 mei 1991.
De onderhandelingen met de EFTA landen
gaan moeizamer dan gehoopt. De streefdatum
voor het sluiten van een akkoord voor de vorming van een EER (Europese Economische
Ruimte) is vastgesteld op 1 augustus. Ook de onderhandelingen over het sluiten van de Associatieakkoorden met Polen, Tsechoslowakije en
Hongarije zijn nog in volle gang. Men hoopt
deze overeenkomsten voor eind oktober te ondertekenen. Het idee van commissaris Andriessen om een nieuw soort lidmaatschap in te stellen, vooral voor deze landen, wordt nog bediscussieerd. Overigens zal tijdens het voorzitterschap van Nederland voor het eerst ook voor
ontwikkelings-samenwerking een Troïka van ministers ingesteld worden. Deze Troïka zal Ethiopië en later misschien ook Bangladesh gaan bezoeken.
Op het gebied van de vorming van de Interne
Markt vordert men gestaag. Drie kwart van de in
het Witboek voorgestelde besluiten zijn al genomen. Het probleem ligt echter bij de Lid-Staten,
waarvan enkele een grote achterstand hebben bij
de implementatie van de besluiten. {Conclusie
van de Raadsbijeenkomst, in Europa van Morgen, p. 326 en Agence Europe Nr. 5515, 19 juni
1991, p. 11).
1 Wetgeving en beleid
Het Gerecht van Eerste Aanleg, dat op 31 oktober 1989 met zijn activiteiten is begonnen, heeft
zijn Reglement voor de Procesvoering vastgesteld (Pb. L 136/1, van 30-5-1991). Het geeft gedetailleerde regels over de organisatie van het
Gerecht en het verloop van de verschillende procedures. Het reglement, dat in overleg met het
Hof van Jusitie is opgesteld en vervolgens door
de Raad is goedgekeurd, lijkt sterk op het Reglement van het Hof zelf.
3 Jurisprudentie
Rechtsbescherming
Zaak C-358/89, Extramet - Raad {arrest van 16
mei 1991)
Het Hof lijkt langzaam de ontvankelijkheidsvereisten voor een vernietigingsactie onder artikel
173 lid 2 EEG te versoepelen. In hei klassieke
arrest Plaumann (zaak 25/62, JUK 1963, pp. 205
e.v.) had het Hof bepaald dat particulieren
slechts onder bijzondere omstandigheden ontvankelijk zijn in een beroep tot vernietiging van
een niet tot henzelf gerichte beschikking of van
een beschiking in de vorm van een verordening.
Gevolg was, dat de meeste vernietigingsacties
niet-ontvankelijk werden verklaard: de klager
was volgens het Hof niet individueel of niet direct geraakt.
Later verzachtte het Hof deze regel voor producenten die hadden geklaagd over dumping- of
subsidie-praktijken van concurrenten van buiten
de EEG, en die bij het daarop volgende onderzoek betrokken waren geweest (arrest FEDIOL,
zaak 191/82, Jur. 1983, p. 2934). Zij mochten
een 173-actie instellen, als zij het niet eens waren met de wijze waarop het onderzoek was gevoerd. Het Hof beperkte zich overigens tot een
marginale toetsing, en ging niet na of het EG-optreden doelmatig was geweest. In 1984 volgde
een tweede uitzondering: mocht het onderzoek
daadwerkelijk leiden tot het opleggen van een
anti-dumping- of anti-subsidie-heffing dan staat
een beroep ex artikel 173 ook open voor de getroffen producenten, mits deze met name in de
verordening worden genoemd of betrokken zijn
geweest in het voorbereidende onderzoek (arrest
Allied Corp., zaak 293/82, Jur. 1984, p. 1030).
Voor in de EEG gevestigde importeurs lag dat
aanvankelijk anders. De kring van importeurs is
in beginsel een open groep; daarom wordt een
importeur niet individueel geraakt door het algemene besluit een heffing op bepaalde gedumpte
of gesubsidieerde producten toe te passen (arrest
Alusuisse zaak 307/81, Jur. 1982, p. 3472). In de
zaak Extramet lijkt het Hof dit laatste standpunt
te hebben verlaten door de klager, een onafhankelijke importeur van cesium-metaal, ontvankelijk te verklaren in een rechtstreeks beroep. Het
Hof overwoog onder meer dat Extramet de belangrijkste importeur (en tevens eindgebruiker)
van het product was.
Personenverkeer
Zaak C-37'6/89, Giagounidis (arrest van 5-31991)
In deze zaak bepaalde het Hof dat Lid-Staten het
recht van verblijf moeten toekennen aan werknemers zoals bedoeld in artikel 1 van richtlijn
68/360 EEG, die in het bezit zijn van een geldige identiteitskaart. Dit moet zelfs indien deze
identiteitskaart de houder ervan niet toestaat om
KATERN 40 1767
Belastingrecht
het grondgebied van de Lid-Staat die deze kaart
heeft afgegeven te verlaten.
Kartelrecht
Zaak C-41/90, Höfner (arrest van 23-4-1991)
Deze belangrijke uitspraak vervolgt de lijn van
het de vorige keer in deze rubriek besproken Telecom arrest, voor wat betreft de criteria die worden vereist voor toepassing van artikel 90 lid 1
en 2 jo. 86 EEG in het geval van misbruik van
machtspositie door ondernemingen met bijzondere of exclusieve rechten. Een Lid-Staat valt
via artikel 3 f en artikel 5 EEG onder het verbod
van artikel 86 wanneer deze door een wettelijke
bepaling een situatie schept waarin handelen in
strijd met artikel 86 voor een bedrijf zoals bedoeld in artikel 90, onontkoombaar is. Deze situatie doet zich voor wanneer een onderneming
waaraan een uitsluitend recht is verleend, niet in
staat is aan de marktvraag te voldoen, terwijl het
andere ondernemingen onmogelijk wordt gemaakt daaraan alsnog te voldoen.
Zaak C-260/89, ERT-AE (arrest van 18-6-1991)
Ook deze zaak kan geplaatst wroden in de bovengenoemde serie arresten van Telecom en
Höfner. Terwijl het in de zaak Höfner ging om
een arbeidsbemiddelingsbureau ging het in deze
zaak om het Griekse televisiemonopolie. Het
Hof toetste de Griekse wetgeving behalve aan de
artikelen 3f, 5, 86 en 90 lid 1, ook aan artikel 30
en 59. Bij de laatste twee artikelen ging het er
vooral om of er sprake was van discriminatie.
Daarnaast besprak het Hof mogelijke rechtvaardigingsgronden. Ten aanzien van 3f, 5, 86 en 90
lid 1 ging het Hof een kleine stap verder in vergelijking met het Höfner arrest, ten eerste door
niet te beginnen met de stelling dat het creëren
van een machtspositie op zich nog niet is verboden, en ten tweede lijkt de gebruikte formule
waarin aangegeven wordt dat wetgeving die een
situatie schept waarin handelen in strijd met artikel 86 voor een bedrijf zoals bedoeld in artikel
90, onontkoombaar is, verboden is, nog algemener geformuleerd te zijn.
1768 KATERN 40