opmaak KATERN 84 08-12-2004 11:00 Pagina 4557 Rechtssociologie Prof.mr. B.P. Sloot DE LEVENDE RECHTSSTAAT In het korte voorwoord bij de Engelse vertaling van zijn Grundlegung der Soziologie des Rechts (1913) als Fundamental Principles of the Sociology of Law (1936), schrijft Eugen Ehrlich het volgende: ‘At the present, as well as at any other time, the center of gravity of legal development lies not in legislation, nor in juristic science, nor in judicial decision, but in society itself.’ Kennelijk voorzag hij dat deze zin als motto zijn weg zou vinden in talrijke rechtswetenschappelijke geschriften, want zelfbewust laat hij hierop volgen: ‘This sentence, perhaps, contains the substance of every attempt to state the fundamental principles of the sociology of law.’ In de boeiende studie van Marc Hertogh, De levende rechtsstaat. Een ander perspectief op recht en openbaar bestuur, Utrecht 2002, fungeert bovengenoemde zin gelukkig niet als een mooi motto maar vormt hij daadwerkelijk het uitgangspunt KATERN 84 4557 VA R I A Rechtssociologie opmaak KATERN 84 08-12-2004 11:00 Pagina 4558 Rechtssociologie van een onderzoek naar enkele centrale kwesties aangaande de relatie tussen rechtsstaat en openbaar bestuur. Door de ideeën van Ehrlich – van huis uit hoogleraar Romeins recht, maar later vooral geïnteresseerd in juridisch-empirisch onderzoek en in 1910 zelfs oprichter van het ‘Instituut voor het Levende Recht’ – kritisch te onderzoeken komt Hertogh tot inzichten die een verrassend en nieuw perspectief bieden op de verhouding tussen de theorie van de rechtsstaat en de dagelijkse bestuurspraktijk. Hij laat bijvoorbeeld zien dat onderzoek in de traditie van ‘debunking,’ het ontmaskeren, van beperkte waarde is. Immers, levert de confrontatie tussen de officiële normen en waarden met de werkelijkheid van alledag niet immer een droevig beeld op? Dit laatste zal wel steeds het geval zijn zolang die officiële normen en waarden voor heilig en onbetwistbaar worden gehouden. Hertogh constateert dat het huidige debat over de hervorming van de rechtstaat een opmerkelijk eenzijdig verloop kent: ‘De rechtsstaat is als een herenhuis vol beginselen en argumenten. Maar in het huidige debat over het huis van de rechtsstaat komen alleen de architecten en niet de (andere) bewoners aan het woord.’ Tot die bewoners horen ook de ambtenaren, de vertegenwoordigers van het openbaar bestuur. Die roeren zich wel, maar naar hun kritiek, ideeën en ervaringen wordt door de architecten – de rechtswetenschappers en filosofen - niet echt geluisterd. Door de kritiek van de ambtenaren systematisch te bagatelliseren, te ridiculiseren of te dramatiseren wordt hun bijdrage aan het debat buiten de deur gehouden. Deze verarming van het debat wil Hertogh redresseren door die ambtelijke opvattingen en praktijken empirisch te onderzoeken. Geïnspireerd door het begrip ‘levend recht’ van Ehrlich maakt hij gebruik van een variëteit aan bronnen. Hij pleegt een secundaire analyse van onderzoek naar ambtelijke regeltoepassing, verricht een inhoudsanalyse van gemeentelijke personeelsadvertenties voor ambtenaren, en maakt gebruik van een case-study van de bestuurlijke besluitvorming rond een achterstandswijk. Op die manier spoort hij een scala aan rivaliserende definities van de rechtsstaat op. Hij tekent daarbij aan dat het bestaan van verschillende definities op zich zelf genomen niet bijzonders is. Integendeel, de idee dat er slechts een enkele definitie zou zijn is empirisch onhoudbaar. Hertogh besluit met een pleidooi voor een ‘communicatieve rechtsstaat’ dat wil zeggen een forum waarbinnen het mogelijk is om groepen burgers met uiteenlopende definities van de rechtsstaat met elkaar in gesprek te brengen. Dit zou de mogelijkheid bieden om de verschillen in opvatting te doorgronden en om uiteenlopende definities eventueel te overbruggen door ze een plaats te 4558 KATERN 84 geven in een breder kader. Voor een recent verwant pleidooi zie: Wibren van der Burg, Dynamisch recht. De interactie tussen recht, ethiek en samenleving, Den Haag 2001. H.A.J. van Oostrum promoveerde op Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in advocatenkantoren. De titel van het proefschrift roept ogenblikkelijk de vraag op: wat verstaat de auteur onder ‘weetbaarheden’, een woord dat ik althans niet in het woordenboek heb kunnen vinden. De schrijver ontleent de term aan een interview met een respondent in zijn onderzoek, een advocaat op een middelgroot kantoor, die constateert dat professionele misslagen, zelfs als het een tuchtrechtelijke veroordeling betreft, nauwelijks bekend worden. ‘Of ze bekend zijn’, laat deze advocaat weten, ‘hangt sterk van toevallige weetbaarheden af.’ Het is een typerende uitspraak, die een belangrijke conclusie van deze studie als volgt samenvat. Controle op de integriteit van advocaten door hun kantoor blijkt een passieve aangelegenheid; van een georganiseerde en actieve integriteitsbewaking is in Nederland niet of nauwelijks sprake. Op de grotere advocatenkantoren in de Verenigde Staten is de integriteitsbewaking meer geformaliseerd. Dat vindt overigens zijn oorzaak in de eisen die de speciaal op advocaten gerichte verzekeringsmaatschappij stelt aan de wijze waarop zaken worden ingenomen en afgehandeld. Bovendien toetst deze verzekeringsmaatschappij periodiek of de kantoren zich aan de door haar gestelde voorschriften houden. In deze tijdige en belangrijke studie plaatst Van Oostrum de integriteitsbewaking in advocatenkantoren in een sociologisch perspectief. Hij constateert dat de steeds toenemende schaalvergroting en vooral de sterke commercialisering van de beroepspraktijk – de noodzaak om vooral veel declarabele uren te kunnen schrijven om een hoog inkomen te ‘genereren’ – op gespannen voet kan komen te staan met de beroepsethiek. Zo is de regel dat advocaten van hetzelfde kantoor niet de belangen mogen behartigen van zowel eiser als gedaagde vervelend als je elke betalende cliënt hard nodig hebt. De oplossing voor deze mogelijke belangenverstrengeling door het oprichten van een ‘Chinese muur’ – advocaten mogen geen contact hebben met elkaar over de zaak - lijkt me nogal wankel. Ik vrees dat de Chinese muur in de praktijk wel eens een Japans kamerscherm zou kunnen blijken te zijn. Toen de auteur zijn onderzoek in 1997 begon had hij nauwelijks kunnen vermoeden hoe actueel zijn studie zou blijken bij het verschijnen ervan anno 2002. Het gebrek aan integriteit van professionele organisaties, in het bijzonder die van accountantskantoren, heeft na opmaak KATERN 84 08-12-2004 11:00 Pagina 4559 Rechtssociologie | cifiek op deze kwestie ingaat, biedt zijn studie voldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek. KATERN 84 4559 | De bundel De multiculturele samenleving en het recht, Ars Aequi Libri, Nijmegen 2002, onder redactie van N.F. van Manen, bevat een dertigtal artikelen van zeer uiteenlopend karakter waar een ieder die zich met dit onderwerp bezig houdt wel iets van zijn gading zal vinden.Ik wil wijzen op de uitstekende bijdrage van Hans Werdmöller: Voorkeursbeleid van etnische minderheden op lokaal niveau waarin op lucide wijze de problemen bij de toepassing van dit beleidsinstrument uiteen worden gezet. VA R I A de (bijna) faillissementen van enkele grote internationale bedrijven als Enron en WorldCom grote media aandacht gekregen. Vast lijkt te staan dat het voorheen gerenommeerd accountantskantoor Arthur Andersen door grote inhaligheid van de top van het bedrijf zichzelf te gronde heeft gericht. Dat leidt tot de vraag welk kruid er gewassen is tegen het ‘serieuze’ geld van een cliënt? Het is nauwelijks gewaagd te veronderstellen dat zo’n wurgende omstrengeling door machtige cliënten zich ook op advocatenkantoren voordoet. Hoe kan een kantoor zich hier tegen wapenen? De integriteitsbewaking zal doorgaans in handen van de top van een kantoor zijn, dezelfde top die ook de belangrijkste (lees: best betalende) cliënten bedient. Quis custdodiet custodes? Hoewel van Oostrum niet spe-
© Copyright 2024 ExpyDoc