Grammaticale ontwikkeling (sstoornis) auteur annemiek hammer HOGESCHOOLHOOFDDOCENT H OGESCHOOL UTRECHT, INSTITUUT G EBAREN, TAAL & DOVENSTUDIES Bij ongeveer 7% van de kinderen in de basisschoolleeftijd doen zich problemen voor in de ontwikkeling van taal (Tomblin, Records, Buckwalter, Zhang, Smith, O’Brien, 1997). De taalproblemen zijn divers, en de uitingsvormen zijn zeer verschillend: geen twee kinderen met een specifieke taalontwikkelingsstoornis (S-TOS) zijn aan elkaar gelijk. Door meer onderzoek te doen naar de uitingsvormen van S-TOS is het mogelijk een beter beeld te krijgen van de meest voorkomende taalproblemen. Dit biedt aanknopingspunten voor zowel diagnostiek als interventie. Binnen de internationale literatuur is regelmatig aangetoond dat in het bijzonder de ontwikkeling van grammatica bij kinderen met S-TOS zwak is (o.a. Leonard, McGregor, Allen, 1992; Leonard, Eyer, Bedore, Grela, 1997; Rice, Wexler, Marquis, Hershberger, 2000). Echter, voor Nederlandstalige kinderen met S-TOS in de basisschoolleeftijd is weinig onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van grammatica in vergelijking met Engelstalige kinderen. Dit onderzoek vormt een bijdrage aan het opvullen van die leemte. Het doel van dit artikel is daarbij tweeledig: enerzijds beoogt het de grammaticale ontwikkeling van Nederlandstalige kinderen met S-TOS in de leeftijd van vier tot en met zeven jaar in kaart te brengen, en anderzijds probeert het (grammaticale) aanknopingspunten te bieden voor S-TOS-diagnostiek en -behandeling. Grammatica als probleemgebied Een specifieke taalontwikkelingsstoornis is een term die gereserveerd wordt voor kinderen die problemen ondervinden in de ontwikkeling van taal, zonder dat er een aanwijsbare oorzaak is voor die problemen, zoals slechthorendheid of een mentale beperking (Leonard et al., 1997). De diagnose S-TOS is een verlegenheidsdiagnose: problemen worden gesignaleerd, maar de oorzaak voor deze problemen zijn onbekend. Onderzoek naar de oorzaak van S-TOS wordt bemoeilijkt doordat de populatie kinderen met STOS zeer heterogeen is. Sommige kinderen hebben bijvoorbeeld moeite met de verwerving van spraakklanken, andere kinderen met woorden of grammatica. Het is mogelijk dat verschillende oorzaken leiden tot ver- 08 schillende taalproblemen, of dat taalproblemen ontstaan door een combinatie van oorzaken. Grofweg is het onderzoek naar de oorzaak verdeeld geraakt over de aanduiding van S-TOS als een specifiek linguïstische stoornis of een algemeen cognitieve stoornis (zie Bishop, 2006). Onderzoek naar uitingsvormen van S-TOS levert een eenduidiger beeld op. Studies naar de classificatie van taalproblemen laten zien dat er zich vier typen taalproblemen voordoen. Namelijk spraakmotorische problemen (bijvoorbeeld dyspraxie), verwerkingsproblemen (bijvoorbeeld auditieve verwerkingsproblemen), pragmatische problemen (bijvoorbeeld verkeerd taalgebruik) en grammaticale en lexicaal-semantische problemen (Rapin & Allen, 1983; Bishop 2004; Van Weerden- LOGOPEDIE JAARGANG 86 burg, Verhoeven & Van Balkom, 2007). Het is mogelijk dat alle taalproblemen in lichte vorm aanwezig zijn bij kinderen met S-TOS, maar het is ook mogelijk dat bijvoorbeeld verwerkingsproblemen meer op de voorgrond staan dan pragmatische problemen (zie Van Weerdenburg et al., 2007). Hoewel kinderen met S-TOS op meerdere taalvlakken problemen kunnen hebben, blijkt dat zij vaak ernstige en persisterende problemen ondervinden in de ontwikkeling van grammatica. Met name de ontwikkeling van morfosyntaxis is kwetsbaar (Leonard et al., 1992). Morfosyntaxis is het gebruik van morfologie in relatie tot de syntactische context. Een voorbeeld van morfosyntaxis is het gebruik van werkwoordsmorfologie in relatie tot het subject: ik loop versus hij loopt. Morfosyntactische problemen uiten zich in het weglaten van morfosyntactische elementen in verplichte contexten (zogenaamde omissiefouten, bijvoorbeeld *hij loop voor hij loopt) of het gebruiken van het verkeerde morfosyntactische element (zogenaamde substitutiefouten, bijvoorbeeld *ik is lief voor ik ben lief) op een leeftijd waarop deze fouten doorgaans niet meer gemaakt worden door kinderen met een typische taalontwikkeling. Ten opzichte van de literatuur rond Engelstalige kinderen met S-TOS in de basisschoolleeftijd, is er weinig onderzoek gedaan naar de morfosyntactische ontwikkeling van Nederlandstalige kinderen met S-TOS. Het weinige onderzoek dat is gedaan is voornamelijk gericht op de ontwikkeling van werkwoordsmorfologie (zij bijvoorbeeld De Jong, 1999 en Hammer, 2010). Om meer inzicht te krijgen in de morfosyntactische ontwikkeling van Nederlandstalige kinderen met S-TOS in de basisschoolleeftijd wordt hier een kwantitatieve morfosyntactische beschrijving van spontane taal gepresenteerd, waarbij de vraag wordt beantwoord: welke morfosyntactische elementen worden geproduceerd door kinderen met S-TOS en hoe vaak komen deze elementen voor? Aansluitend volgt een kwalitatieve analyse, waarbij wordt onderzocht of de geproduceerde morfosyntactische elementen correct zijn of niet. Grammaticale taalanalyse De kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de morfosyntactische ontwikkeling van NUMMER 09, september 2014 IN HET KORT Voor Nederlandstalige kinderen met specifieke taalontwikkelingsstoornissen (STOS) is weinig bekend over de ontwikkeling van grammatica, terwijl uit de internationale literatuur vaak naar voren komt dat de grammaticale ontwikkeling bij deze groep zeer kwetsbaar is. Dit onderzoek brengt de grammaticale ontwikkeling in kaart bij kinderen met S-TOS en het biedt aanknopingspunten voor diagnostiek en interventie. Voor dit onderzoek zijn analyses van de spontane taal uitgevoerd bij 38 kinderen met S-TOS in de leeftijd van vier tot en met zeven jaar. Voor de analyses is gebruik gemaakt van de STAP-methode, zodat een normering gebruikt kon worden. De resultaten zijn vervolgens nader geanalyseerd op grammaticale aspecten die niet in de STAP zijn opgenomen. De resultaten laten zien dat de spontane taal van kinderen met S-TOS wordt gekenmerkt door een significant hoger aantal grammaticale fouten ten opzichte van hun leeftijdsgenootjes. Fouten worden met name gevonden in het gebruik van werkwoorden, bepalers, voornaamwoorden en adjectieven. Dit onderzoek laat zien dat ook bij Nederlandstalige kinderen met S-TOS de ontwikkeling van grammatica kwetsbaar is. Interventie die gericht is op de ontwikkeling van werkwoorden, bepalers, voornaamwoorden en adjectieven sluit aan bij de zwakheden in deze groep. Deze aspecten zijn een aandachtspunt, omdat fouten tot op hoge leeftijd worden gemaakt. Nederlandstalige kinderen met S-TOS dient ook een tweede doel: een dergelijke beschrijving kan zwaktes in de taalontwikkeling van deze groep kinderen blootleggen die een aandachtspunt zouden moeten vormen in diagnostiek en interventie. Hoewel doorgaans de grammaticale ontwikkeling van kinderen wordt gemeten aan de hand van gestandaardiseerde tests, heeft het gebruik van spontanetaalanalyses een belangrijk voordeel – er worden vooraf geen keuzes gemaakt over welke morfosyntactische aspecten wel of niet worden onderzocht. Taaltests geven enkel informatie over die grammaticale aspecten die in de test zijn opgenomen. Dus als het gebruik van bijvoorbeeld persoonlijke voornaamwoorden niet is opgenomen in de test, dan krijgt men ook geen informatie over de ontwikkeling van dit morfosyntactische aspect. Het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden kan echter toch problematisch zijn voor kinderen met S-TOS. Spontanetaalanalyses zijn dus zeer geschikt om de morfosyntactische vaardigheden breed te onderzoeken en daarmee de zwaktes in de ontwikkeling van morfosyntaxis bloot te leggen. De grammaticale aspecten waarop spontanetaalanalyses zich kunnen richten zijn afhankelijk van de chronologische leeftijd. Bij kinderen in de leeftijd van een tot vier jaar ligt de nadruk op zinsuitbreiding, die als maat geldt voor toegenomen complexiteit, zie bijvoorbeeld de TARSP (Schlichting, 2005) of GRAMAT (Bol & Kuiken, 1988). In de literatuur wordt vaak de Mean Length of Utterance (MLU; gemiddelde zinslengte) gegeven als maat voor grammaticale complexiteit. Uiteraard is het verband tussen zinslengte en grammaticale complexiteit niet oneindig; de zinslengte kan toenemen zonder dat de grammatica complexer wordt. Toch blijkt dat zinslengte een sterke diagnostische factor is voor S-TOS tot de leeftijd van negen jaar. Kinderen met S-TOS produceren significant kortere uitingen dan kinderen zon- Hoewel kinderen met S-TOS op meerdere taalvlakken problemen kunnen hebben, blijkt dat zij vaak ernstige en persisterende problemen ondervinden in de ontwikkeling van grammatica. 09 Werkwijze ALGEMENE VARIABELEN 1. GL1VU gemiddelde zinslengte 2. GL5LVU gemiddelde zinslengte van 5 langste zinnen 3. Niet vloeiendheid percentage niet-communicatieve woorden MORFOSYNTACTISCHE CORRECTHEID MORFOSYNTACTISCHE COMPLEXITEIT 4. Ongrammaticale VU aantal uitingen met ≥1 fouten 5. Totaal grammaticale fouten 13. Nevenschikking verbinden van zinnen door voegwoordgebruik (en, maar, want, of, dus) 14. Onderschikking gebruik onderschikkend voegwoord of bijzinsvolgorde is gerealiseerd 6. Hoofdwerkwoord weg omissie zelfstandig werkwoord 7. Congruentiefouten incongruentie onderwerp en persoonsvorm/omissie hulpwerkwoord en copula 8. Voltooid deelwoord fout onjuis gevormde voltooid deelwoordsvorm 9. Naamwoordgroep weg omissie verplicht onderwerp, lijdend, meewerkend of voorzetsel voorwerp 10. Bepaler weg omissie lidwoord; bijvoeglijk, omissie aanwijzend of bezittelijk voornaamwoord 11. Bepaler weg onjuiste of vervormde bepaler; bijvoeglijk, aanwijzend of bezittelijk voornaamwoord 12. Woordvolgorde fout 15. Persoonsvormen aantal vervoegde werkwoorden 16. Samengesteld gezegde vervoegd werkwoord + ander werkwoord 17. Voltooid deelwoord correcte + incorrecte voltooid deelwoorden 18. Naamwoorden zelfstandig gebruikte (bijvoeglijke) naamwoorden en telwoorden 19. Bijvoeglijke bepalingen attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden of equivalenten daarvan (vb. telwoorden) 20. Zelfstandig voornaamwoorden 3e persoon persoonlijke, aanwijzende, vragende voornaamwoorden FIGUUR 1. Overzicht van de STAP-variabelen die zijn opgenomen in deze studie. der S-TOS (Rice et al., 2010). Eerder onderzoek naar werkwoordsmorfologie toonde al dat kinderen met S-TOS, vanaf een jaar of vier, zich onderscheiden van hun leeftijdsgenootjes zonder S-TOS in het aantal fouten dat zij maakten (De Jong, 1999 en Hammer, 2010). Het is dus zeer goed mogelijk dat morfosyntactische problemen bij kinderen vanaf vier jaar voornamelijk tot uiting komen door een hoger aantal fouten in de productie van morfosyntaxis ten opzichte van leeftijdsgenootjes zonder S-TOS. Methode Participanten Aan deze studie hebben in totaal 38 Nederlandstalige kinderen met S-TOS in de leeftijd 10 van vier tot en met zeven jaar deelgenomen. In totaal waren er per leeftijdsgroep de volgende aantallen kinderen: vijf vierjarigen, negen vijfjarigen, vijftien zesjarigen en negen zevenjarigen. In deze studie zijn spontane taalstalen geanalyseerd afkomstig uit twee verschillende corpora (taal-dataverzameling): van 19 kinderen zijn transcripties afkomstig uit de Bol & Kuiken verzameling die vrij beschikbaar zijn via een internationale uitwisseling van taaldata (CHILDES, MacWhinney, 2000) en de overige 19 transcripties zijn verzameld voor het onderzoek van Hammer (2010). De kinderen uit beide groepen zijn gediagnosticeerd met S-TOS door gediplomeerde logopedisten/klinisch linguïsten en namen deel aan het cluster 2 onderwijs. Bij geen van de kinderen was er sprake van een gehoorverlies of cognitieve, psychische problemen. Van alle kinderen met S-TOS is een audio- of video-opname gemaakt van een gesprek van 15-30 minuten waarin de kinderen vertelden over onderwerpen buiten het hier en nu (bijvoorbeeld over hobby’s of de thuissituatie). Voor het gesprek is de procedure gevolgd zoals beschreven in de STAP-handleiding (Van Ierland, 1980). Er werd geen gebruik gemaakt van fotoboeken of speelgoed. Alle transcripties zijn uitgewerkt in het programma CLAN, beschikbaar via CHILDES (MacWhinney, 2000). De transcripties zijn vervolgens geanalyseerd volgens de STAP-methode (zie Van Ierland, 1980 en Verbeek, Van den Dungen & Baker, 1999). De reden hiervoor is dat de STAP-methode een normering biedt die een zinvolle vergelijking mogelijk maakt met leeftijdsgenoten met een typische taalontwikkeling. Uit elke transcriptie zijn 50 (vrije) uitingen geselecteerd. Hierbij zijn buiten beschouwing gelaten de onverstaanbare of vaste uitdrukkingen (bijvoorbeeld ‘weet ik niet’) en de elliptische antwoorden (dit is wanneer de uiting kan worden aangevuld met elementen uit de voorgaande opmerking van de conversatiepartner). De STAPmethode meet zowel de complexiteit (kwantiteit) als de correctheid (kwaliteit) van de morfosyntaxis. De STAP-variabelen die in deze studie zijn geanalyseerd, zijn weergegeven in Figuur 1 uitgesplitst naar complexiteit en correctheid. Variabelen die de verledentijdsvorming meten zijn buiten de analyse gelaten vanwege de lage betrouwbaarheid (zie Hammer, 2010). Data-analyse Om de scores van de kinderen met S-TOS te vergelijken met hun leeftijdsgenootjes, zijn de ruwe scores gestandaardiseerd met behulp van de gegevens in de STAP-verantwoording (Verbeek, Van den Dungen & Verbeek, 1999). Standaardisatie houdt in dat de ruwe score is omgezet naar een zscore. Een z-score geeft het verschil tussen de ruwe score van het kind en de gemiddelde waarde (afkomstig van de normgegevens) gedeeld door de standaarddeviatie (spreiding van scores binnen de norm). Een z-score van 0 betekent dat de score gelijk is aan het gemiddelde van de norm. Een significant afwijkende score wordt gevonden bij een z-score die lager is dan -1,96 LOGOPEDIE JAARGANG 86 (negatief afwijkend) of hoger dan 1,96 (positief afwijkend). Resultaten STAP-profiel van kinderen met S-TOS In Figuur 2 zijn de gemiddelden per STAPvariabele (de bolletjes) en de spreiding (de standaarddeviatie) rond het gemiddelde (de verticale strepen) afgebeeld voor kinderen met S-TOS van vier tot en met zeven jaar. De horizontale stippellijn markeert de gemiddelde score (z-score van 0) van de kinderen met een typische (taal)ontwikkeling en de doorgetrokken horizontale lijn geeft de ondergrens aan (z-score van -1.96). Gemiddelden die beneden de ondergrens vallen zijn significant afwijkend van de norm en aangegeven in rood. In Figuur 2 corresponderen de variabelen 4 tot en met 13 met het aantal morfosyntactische fouten en de variabelen 13 tot en met 20 de morfosyntactische complexiteit. Uit Figuur 2 is op te maken dat het taalprofiel van de kinderen met S-TOS eerder gekenmerkt wordt door een hoog aantal morfosyntactische fouten dan door een verminderde morfosyntactische complexiteit, omdat de in rood weergegeven gemiddelden vooral voorkomen bij de variabelen die morfosyntactische correctheid meten. Dit betekent dat kinderen met S-TOS in dit onderzoek een leeftijdsadequate productie hebben van verschillende woordgroepen, zoals naamwoorden, voornaamwoorden en bijvoeglijke bepalingen, maar dat deze woordgroepen niet altijd correct worden geproduceerd. Bijvoorbeeld het zelfstandig naamwoord wordt geuit, maar de bepaler (lidwoord, (niet-zelfstandig gebruikt) aanwijzend of persoonlijk voornaamwoord, bijv. die/ zijn autoboeken) niet (*Zij laat hond uit voor Zij laat de hond uit). Binnen de productie van naamwoordgroepen is opvallend dat de kinderen met S-TOS de bepaler juist eerder weglaten dan dat zij een incorrecte bepaler gebruiken (bijv. *De huis voor Het huis). Het weglaten van een geheel zinsdeel, zoals een naamwoordgroep (onderwerp, lijdend of meewerkend voorwerp) of het hoofdwerkwoord, komt niet veel voor in de spontane spraak van kinderen met S-TOS. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat kinderen met S-TOS niet zozeer moeite hebben met de verwerving van verschillende woordgroepen, maar worstelen met de verwerving van de morfosyntactische elementen binnen deze woordgroepen. Dit blijkt onder andere ook uit het feit dat de kinderen met S-TOS woordgroepen kunnen combineren tot langere uitingen die in vergelijking met leeftijdsgenootjes zonder taalproblematiek normaal zijn of net beneden normaal vallen, maar niet significant afwijken. Ook produceren de kinderen met S-TOS complexe syntactische uitingen, zoals nevenschikkingen en onderschikkingen, maar het blijkt dat (woordvolgorde)fouten in deze uitingen frequent voorkomen (*Omdat daar mogen alle dieren voor Omdat daar alle dieren mogen). Woordvolgordefouten zijn niet beperkt tot complexe syntactische structuren. Uit vervolganalyses blijkt dat deze fouten ook frequent voorkomen wanneer bijwoorden worden geproduceerd (bijvoorbeeld *Ik vond naar bed wel gaan leuk voor Ik vond naar bed gaan wel leuk). FIGUUR 2. Overzicht van de gestandaardiseerde scores op de STAP-variabelen van de kinderen met S-TOS, uitgesplitst naar leeftijd. NUMMER 09, september 2014 Uit Figuur 2 is verder op te maken dat er binnen de STAP-analyse ruim aandacht is voor de productie van werkwoordsmorfologie en dit blijkt zeer terecht. De kinderen met STOS produceren op alle leeftijden minder persoonsvormen dan verwacht kan worden op basis van hun leeftijd. Dit kan te wijten zijn aan een overproductie van ellipsen, uit ingen waarin bepaalde zinsdelen (vaak de persoonsvorm) zijn weggelaten (bijv. Met de 11 EN DAN De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de meeste kinderen met S-TOS moeite hebben met de ontwikkeling van morfosyntaxis, specifiek de ontwikkeling van werkwoordsmorfologie, bepalers, voornaamwoorden en adjectieven. De problemen worden kenbaar door een groot aantal fouten in de productie van deze morfologische aspecten. De inzichten uit dit onderzoek kunnen gebruikt worden in de diagnostiek van morfosyntactische vaardigheden bij kinderen met S-TOS, bijvoorbeeld door fouten op eerdergenoemde grammaticale aspecten uit te lokken. Meer concreet, de opdracht kan gegeven worden om een verhaal te vertellen waarin minstens tien, vooraf gegeven, werkwoorden moeten voorkomen. Het aantal fouten in de werkwoordsvervoegingen kan een indicatie zijn voor zwakke morfologische vaardigheden, maar grote aarzelingen of moeite moet de opdracht kan ook een signaal zijn voor zwakke vaardigheden. Belangrijk is dat dit onderzoek laat zien dat morfosyntactische problemen hardnekkig zijn en tot op de leeftijd van zeven jaar nog voorkomen. Dit geeft aan dat interventie ter ondersteuning van de morfosyntactische ontwikkeling absoluut een aandachtspunt moet zijn in de therapie. hond spelen voor Ik ga met de hond spelen) of een lage productie van onderschikkingen en/of de omissie van persoonsvormen. Daarnaast produceren kinderen met S-TOS significant vaker foutieve persoonsvormen, zoals op te maken is uit de variabele congruentiefouten. Kinderen met S-TOS produceren op alle leeftijden significant meer congruentiefouten dan hun leeftijdsgenootjes. Deze STAP-variabele telt twee typen congruentiefouten. Het eerste type betreft weglatingen van het hulpwerkwoord in samengestelde gezegdes (bijv. *Ze de paraplu opgezet voor Ze hebben de paraplu opgezet) en het koppelwerkwoord (bijv. *De lange nagel rood voor De lange nagel is rood). Het tweede type betreft onjuiste werkwoordsvervoegingen waardoor er incongruentie is tussen het onderwerp en de persoonsvorm in persoon en/of getal (bijv. *Iemand anders hebben dat gewonnen voor Iemand anders heeft dat gewonnen). Morfologische fouten komen ook voor in de productie van voltooid deelwoorden. De vijf- tot zevenjarige kinderen met S-TOS hebben moeite met de onregelmatige vormen van het voltooid deelwoord (bijv. *En die heeft gehelpen voor En die heeft geholpen) of laten het voorvoegsel weg (bijv. *Dat heeft hij in mijn kastje stopt voor Dat heeft hij in mijn kastje gestopt). Nadere taalanalyse De kinderen met S-TOS produceren significant meer ongrammaticale uitingen en hebben een hoger aantal grammaticale fouten in hun spontane spraak dan hun leeftijdsgenootjes zonder taalstoornis. Niet alle morfosyntactische fouten worden gecodeerd bin- 12 nen een van de STAP-variabelen. Door de diepgaande STAP-analyse werd echter geobserveerd dat andere grammaticale elementen bij veel kinderen met S-TOS moeilijkheden opleverden. Voor deze elementen is een nadere kwalitatieve analyse uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in het type fouten dat wordt gemaakt. Opvallend is dat de kinderen met S-TOS moeite hebben met de correcte productie van het woord ‘er’, dat in het Nederlands vier functies kent (Klooster, 2001). Omissie van het bijwoord ‘er’ komt voor in de productie van voornaamwoordelijke bijwoorden (bijv. *Altijd valt het af voor Altijd valt het eraf) of in de functie van een niet aanwezig (of specifiek) onderwerp (bijv. *Was zo een meisje dat hier pijn had voor Er was zo een meisje dat hier pijn had). Ten opzichte van deze functies van ‘er’, lijkt de functie van ‘er’ als plaatsbepaling minder moeilijkheden op te leveren (Op school, ik ben er), evenals het gebruik van ‘er’ in combinatie met een telwoord (bijv. Van mijn lichtjes is er een kapot). Andere fouten betreffen het onjuiste gebruik van voornaamwoorden. Fouten komen voor in het gebruik van het betrekkelijk voornaamwoord (*Dat is een foto dat ik heb voor Dat is een foto die ik heb), het persoonlijke voornaamwoord (onjuiste naamval) (*Bij ik is iemand komen slapen voor Bij mij is iemand komen slapen) en het bezittelijk voornaamwoord (geen juiste correspondentie met het geslacht) (bijv. Elke is in mama zijn buik voor Elke is in mama haar buik). De vervoeging van bijvoeglijke naamwoorden leidt ook tot morfologische fouten (bijv. *Welke paardje voor Welk paardje). Ook lijken voorzetsels regelmatig te worden weggelaten (*Hij ging het altijd de neus raken voor Hij ging het altijd met de neus raken). Ook in zogenaamde aan hetconstructies, die een duratief aspect aan de zin geven, worden het voorzetsel en de bepaler weggelaten (*Hij is een boterham eten voor Hij is een boterham aan het eten). Samenvattend kan men stellen dat kinderen met S-TOS zeer veel moeite ondervinden in de verwerving van morfosyntactische elementen. Dit komt tot uiting in een hoog aantal grammaticale fouten in de productie van hun taal. Conclusie en Discussie Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de beperkte gegevens die beschikbaar zijn over de morfosyntactische ontwikkeling van Nederlandstalige kinderen met S-TOS in de leeftijd van vier tot en met zeven jaar. Het eerste doel van dit onderzoek was dan ook om meer inzicht te krijgen in deze ontwikkeling. Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van spontanetaalanalyses. Door deze methode kon een breed scala aan morfosyn tactische aspecten (naamwoordmorfologie, werkwoordsmorfologie, et cetera) worden onderzocht, zowel kwantitatief (uitgedrukt in aantal woordgroepen) als kwalitatief (uitgedrukt in aantal fouten). Het tweede doel van dit onderzoek was om zwaktes te vinden in de morfosyntactische ontwikkeling van kinderen met S-TOS. Deze zwaktes kunnen een aandachtspunt worden in S-TOS-diagnostiek en behandeling. Het onderzoek toont aan dat Nederlandstalige kinderen met S-TOS, in de leeftijd van vier tot en met zeven jaar, problemen hebben in de ontwikkeling van de morfosyntaxis. Morfosyntactische problemen uiten zich in de kwaliteit van het taalgebruik (meer fouten) en niet in de kwantiteit (aantal geproduceerde complexe woordgroepen). Dit blijkt uit het feit dat kinderen met S-TOS evenveel woordgroepen produceren ten opzichte van hun leeftijdsgenootjes zonder S-TOS, maar wel significant meer fouten in de productie van deze woordgroepen maken. Fouten betreffen voornamelijk het gebruik van werkwoordsmorfologie, bepalers, voornaamwoorden en adjectieven. Opvallend is dat de fouten persisterend zijn, met andere woorden, tot op de leeftijd van zeven jaar komen de grammaticale fouten nog voor. LOGOPEDIE JAARGANG 86 In deze studie is naar voren gekomen dat kinderen met S-TOS in staat zijn woord groepen te combineren tot zinslengtes die passen bij de leeftijd of minimaal afwijken. Zinslengte is dus geen betrouwbare diagnostische markeerder, in tegenstelling tot de bevinding van Rice et al. (2010) in onderzoek naar Engelstalige kinderen. Echter, eerder onderzoek heeft aangetoond dat de variabele zinslengte in combinatie met variabelen gericht op werkwoordsmorfologie een hoge sensitiviteit (circa 80%) hebben, dat wil zeggen een hoge mate van betrouwbaarheid in de diagnostiek van S-TOS (Bedore & Leonard, 1998; Dunn et al., 1996). Dit sluit aan bij de resultaten van het hier gepresenteerde onderzoek – kinderen met S-TOS scoren consequent beneden het gemiddelde op de variabelen die werkwoordsmorfologie meten. Zij produceren significant minder persoonsvormen dan hun leeftijdsgenootjes met een typische taalontwikkeling en maken meer fouten in de vervoeging van werkwoorden. Dit biedt aanknopingspunten voor zowel diagnostiek als interventie - werkwoordsmorfologie blijkt een zwakte te zijn in de morfosyntactische ontwikkeling van kinderen met S-TOS, terwijl morfosyntactische problemen op het gebied van naamwoordmorfologie relatief gespaard lijken. De methode die in dit onderzoek is gebruikt, de STAP-methode, geeft een redelijk morfosyntactisch taalprofiel van de kinderen, maar identificeert niet alle grammaticale fouten in de spontane taal van kinderen met S-TOS. Een nadere analyse toont aan dat er zich ook problemen voordoen in het correcte gebruik van voornaamwoorden en adjectieven bij deze groep kinderen. Samenvattend kan men stellen dat taaltherapie gericht op het ondersteunen van de grammaticale ontwikkeling zich moet richten op het correcte gebruik van vervoegde werkwoorden, bepalers, voornaamwoorden en adjectieven. Als laatste heeft dit onderzoek laten zien dat de STAP-analyse niet geheel toereikend is in het schetsen van een grammaticaal taalprofiel. Daar komt bij dat de analyse zeer arbeidsintensief is en daarom niet geschikt voor de dagelijkse klinische praktijk. Dit vraagt om een analysemethode die efficiënter en effectiever is, bijvoorbeeld door de analyse deels te automatiseren. Dit kan door het programma CLAN in te zetten, beschik- NUMMER 09, september 2014 baar via CHILDES (MacWhinney, 2000). Dit programma biedt de mogelijkheid om transcripties te maken en deze te analyseren door middel van specifieke zoekcommando’s. Op termijn zal een dergelijk gedigitaliseerde programma toegankelijk moeten zijn voor de klinische praktijk. Dit zal ongetwijfeld een waardevolle diagnostische toevoeging zijn binnen het logopedisch werkveld, omdat grammaticale problemen frequent voorkomen bij kinderen met S-TOS en persisterend zijn. Nawoord De data die hier gepresenteerd zijn, zijn verzameld in het kader van het NWO gesubsidieerd VIDI-project Morphosyntactic development of children with cochlear implants. A comparison with children using hearing aids, normally hearing children and children with SLI, toegekend aan prof. dr. Martine Coene, Vrije Universiteit Amsterdam. Auteur Annemiek Hammer is werkzaam als hogeschoolhoofddocent aan de Hogeschool Utrecht, Instituut Gebaren, Taal & Dovenstudies. Zij is bij de hogeschool onder andere verbonden aan de masteropleiding Auditief en Communicatief Gehandicapten. Haar onderzoek richt zich op de taalontwikkeling bij kinderen met S-TOS/SLI en gehoorstoornissen. De hier gepubliceerde data zijn afkomstig van haar promotieonderzoek aan de Universiteit Leiden. LITERATUURLIJST > Bedore, L.M., & Leonard, L.B. (1998). Specific language impairment and grammatical morphology: A discriminant function analysis. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 41, 1185-1192. > Bishop, D.V.M. (2004). Diagnostic dilemmas in specific language impairment. In: Classification of developmental language disorders. L. Verhoeven& J. van Balkom (red.) (p.309-326). Mahwah, NJ: Erlbaum. > Bishop, D.V.M. (2006). What causes Specific Language Impairment in children? Current directions in psychological science, 15, 217 – 221. > Bol, G.W., & Kuiken, F. (1988). Grammaticale analyse van taalontwikkelingsstoornissen. Unpublished doctoral dissertation, Universiteit van Amsterdam. > Dunn, M., Flax, J., Sliwinski, M., & Aram, D. (1996). The use of spontaneous language measures as criteria for identifying children with specific language impairment: An attempt to reconcile clinical and research incongruence. Journal of Speech and Hearing Research, 39, 643-654. > Hammer, A. (2010). The acquisition of verbal morphology in cochlear-implanted and specific language impairedchildren. Proefschrift Universiteit Leiden. Utrecht: LOT. > Klooster, W. (2001). Grammatica van het hedendaags Nederlands. Den Haag: Sdu Uitgevers. > Leonard, L.B., McGregor, K.K. & Allen, G.D. (1992). Grammatical morphology and speech perception in children with Specific Language Impairment. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 35, 1076-1085. > Leonard, L.B., Eyer, J.A., Bedore, L.M. &Grela, B.G. (1997). Three accounts of the grammatical morpheme difficulties of English-speaking children with Specific Language Impairment. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 40, 741-753. > MacWhinney, B. (2000). The CHILDES Project: Tools for analyzing talk. Third Edition. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum > Rapin, I., & Allen, D. (1983). Developmental language disorders: Nosologic considerations. In: Neuropsychology of language, reading and spelling. U. Kirk (red.) (p.155-184). New York: Academic Press. > Rice, M.L, Wexler, K., Marquis, J. & Hershberger, S. (2000). Acquisition of irregular past tense by children with Specific Language Impairment. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 43, 1126-1144. > Rice, M. L., Smolik, F., Perpich, D., Thompson, T., Rytting, N., & Blossom, M. (2010). Mean length of utterance levels in 6 month intervals for children 3 to 9 years with and without language impairment. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 53, 333 – 349. > Schlichting, L. (2005). Taal Analyse Remediering en Screening Procedure TARSP: Taalontwikkelingsschaal van Nederlandse kinderen van 1-4 jaar. Amsterdam: Harcourt Assessment BV. > Tomblin, J.B., Records, N., Buckwalter, P., Zhang, X., Smith, E., O’Brien (1997). Prevalence of Specific Language Impairment in kindergarten children. Journal of Speech, Language and Hearing Research,40, 1245-1260. > Van Ierland, M. (1980). STAP (Spontane Taal Analyse Procedure) Handleiding. Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Algemene Taalwetenschap. > Van Weerdenburg, M., Verhoeven, L.,& Van Balkom, H. (2006). Towards a typology of specific language impairment. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 176 – 189. > Verbeek, J., Van den Dungen, L., & Baker, A. (1999). STAP- verantwoording: STAP instrument, gebaseerd op Spontane-Taal Analyse Procedure ontwikkeld door Margreet van Ierland. Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Algemene Taalwetenschap. 13
© Copyright 2024 ExpyDoc