Attachment

18
«JG»
Algemeen Juridisch, Procesrecht
18
Centrale Raad van Beroep
30 januari 2014, 12-2912 AW,
ECLI:NL:CRVB:2014:261
(mr. Heijs, mr. drs. Van Vulpen-Grootjans, mr.
dr. Van de Griend)
Noot mr. A.A. al Khatib en prof. mr. T.
Barkhuysen
Verhouding burgerlijke rechter-bestuursorgaan. Niet-ontvankelijkheid. Appellabel besluit.
[Rv art. 70]
De competentieverdeling tussen de bestuursrechter
en de burgerlijke rechter is een complex vraagstuk.
Wanneer burgers ten onrechte bij de burgerlijke
rechter een procedure starten, dient de burgerlijke
rechter hun vordering of verzoek niet-ontvankelijk
te verklaren. In zijn uitspraak vermeldt de rechter
dan dat de reden voor de niet-ontvankelijkverklaring is het feit dat bezwaar kon worden gemaakt,
administratief beroep kon worden ingesteld of
beroep bij een administratieve rechter kon worden
ingesteld (artikel 70 lid 1 Rv). Wanneer onduidelijkheid kon bestaan over het openstaan van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen (bijvoorbeeld omdat
een rechtsmiddelenverwijzing ontbrak) vermeldt
de rechter in zijn uitspraak bij welk orgaan alsnog
bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. In deze uitspraak overweegt de
Centrale Raad van Beroep dat een bestuursorgaan
gebonden is aan een dergelijk oordeel van de civiele rechter terzake.
62
17-03-2014, afl. 3
Sdu Uitgevers
Algemeen Juridisch, Procesrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 januari 2014 in de zaak tussen
[Appellante] te [woonplaats],
(appellante)
en
de Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam
(de stichting).
Appellante is werkzaam als adjunct-directeur op
basisschool [naam basisschool] te [vestigingsplaats]. In de periode van 18 juli 2008 tot 12 januari 2009 genoot de directeur zwangerschaps- en
bevallingsverlof en heeft appellante haar taken
waargenomen. Na haar terugkeer heeft de directeur aangekondigd per 1 oktober 2009 te zullen
vertrekken. Appellante had de ambitie om de directeursfunctie te gaan vervullen.
Met ingang van het schooljaar 2009/2010 heeft
een rayonwisseling plaatsgevonden als gevolg
waarvan de school kwam te vallen onder een
nieuwe bovenschoolse manager, H. Op de eerste
dag van dit schooljaar, maandag 24 augustus 2009,
was H aanwezig bij een teamvergadering, waar
de invulling van de directeursfunctie op de agenda
stond. Vanwege haar belangstelling voor de
functie was appellante niet bij deze vergadering
aanwezig.
H heeft twee gesprekken met appellante gehad.
In deze gesprekken heeft H appellante medegedeeld dat haar collega's haar, mede vanwege haar
manier van leiding geven aan volwassenen, niet
zagen zitten als directeur. Appellante is doorgegaan met haar werkzaamheden en heeft niet naar
de directeursfunctie gesolliciteerd.
Op 2 september 2010 heeft appellante zowel de
stichting als H gedagvaard om te verschijnen voor
de Rechtbank Rotterdam, sector kanton. Gevorderd is te verklaren voor recht dat de stichting en
H jegens appellante onzorgvuldig hebben gehandeld en daardoor de loopbaan van appellante op
ernstige wijze hebben geschaad. Op 17 december
2010 heeft de kantonrechter vonnis gewezen. De
kantonrechter heeft appellante niet-ontvankelijk
verklaard in haar vordering en bepaald dat zij
alsnog in de gelegenheid wordt gesteld bezwaar
te maken tegen het handelen van de stichting,
alsmede dat het exploot van dagvaarding als bezwaarschrift gezien en behandeld moet worden.
De kantonrechter heeft dan ook op de voet van
artikel 70 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geoordeeld dat appellante alsnog
Sdu Uitgevers
«JG»
18
in de gelegenheid wordt gesteld bezwaar te maken
bij de stichting, alsmede dat de stichting aan die
beslissing is gebonden.
De stichting heeft op 21 april 2011 een beslissing
op bezwaar genomen (bestreden besluit). Dit besluit strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van
appellante vanwege het ontbreken van zowel een
besluit in de zin van artikel 1:3 Awb als een voor
bezwaar of beroep vatbaar feitelijk handelen als
bedoeld in artikel 8:1 lid 2 Awb.
De Raad komt tot het oordeel dat het bestreden
besluit niet in stand kan blijven nu de Stichting
op grond van artikel 70 Rv gebonden was aan het
oordeel van de kantonrechter inhoudende dat er
sprake is van een besluit in de zin van de Awb.
NOOT
1. Deze uitspraak betreft de verhouding tussen
de burgerlijke rechter enerzijds en bestuursorganen en de bestuursrechter anderzijds. In het
onderhavige geval komt de Centrale Raad van
Beroep (CRvB) tot het oordeel dat het op de weg
van de stichting had gelegen om het bezwaar
van appellante ontvankelijk te verklaren. Dit
aangezien de kantonrechter in zijn vonnis, op
grond van artikel 70 lid 2 Rv, heeft bepaald dat
er sprake is van een besluit (of een daaraan gelijk te stellen handeling) waartegen nog bezwaar
openstaat. De stichting als bestuursorgaan, zo
overweegt de CRvB, is gebonden aan dit oordeel
en kan derhalve niet oordelen dat er geen sprake
is van een besluit.
2. Het komt relatief vaak voor dat rechtssubjecten een procedure bij de burgerlijke rechter entameren terwijl zij bij de bestuursrechter moeten
zijn. Artikel 70 Rv voorziet in een regeling voor
deze situatie. Overigens geldt artikel 8:71 Awb
voor de spiegelbeeldige situatie waarbij een
rechtzoekende per abuis bij de bestuursrechter
in plaats van bij de burgerlijke rechter aanklopt.
3. Op basis van artikel 70 lid 1 Rv dient de burgerlijke rechter, indien hij een vordering nietontvankelijk verklaart omdat het bestuursrechtelijke traject doorlopen moet worden, dit in het
vonnis te vermelden. Artikel 70 lid 2 Rv bepaalt
dat indien de niet-ontvankelijkheid voor de
aanlegger onduidelijk kon zijn, de rechter tevens
in het vonnis, het arrest of de beschikking vermeldt bij welk orgaan alsnog bezwaar of beroep
kan worden ingesteld. Het orgaan waarbij alsnog
17-03-2014, afl. 3
63
19
«JG»
bezwaar kan worden gemaakt of alsnog beroep
kan worden ingesteld is aan die beslissing gebonden. De termijn voor het alsnog indienen
van een bezwaar- of beroepschrift vangt, indien
er inderdaad sprake was van een onduidelijkheid
als bedoeld in artikel 70 lid 2 Rv, aan met ingang
van de dag waarop het vonnis, het arrest of de
beschikking onherroepelijk is geworden (art. 70
lid 3 Rv).
4. De gevallen waarin het voor de aanlegger
onduidelijk kon zijn dat niet-ontvankelijkheid zou
volgen, zijn niet vastomlijnd. Aan de zojuist genoemde onduidelijkheid zal veelal zijn voldaan
indien de vermelding van de openstaande
rechtsmiddelen ontbreekt. Hierop bestaat een
uitzondering wanneer iemand bijgestaan wordt
door een professionele rechtshelper (Kamerstukken II 1999-2000, 26855, nr. 3, p. 81).
5. Nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat er
sprake was van een onduidelijkheid en dat bezwaar open stond, is de stichting als bestuursorgaan, behoudens een succesvolle aanwending
van een rechtsmiddel tegen de uitspraak van de
kantonrechter (waarvan in casu geen sprake
was), gebonden aan dit oordeel op grond van
artikel 70 lid 2 Rv. De CRvB sluit in de onderhavige uitspraak aan bij dit uitgangspunt. Daarmee
wordt bevestigd dat bestuursorganen gebonden
zijn aan het oordeel van de civiele rechter voor
zover het gaat om een oordeel als bedoeld in
artikel 70 Rv.
Bouw, Ruimtelijke Ordening en Monumentenwet, Onteigeningsrecht
Bouw, Ruimtelijke
Ordening en
Monumentenwet,
Onteigeningsrecht
A.A. al Khatib, T. Barkhuysen
64
17-03-2014, afl. 3
Sdu Uitgevers