Zaaknummer Rechter[s] Datum uitspraak Partijen Trefwoorden : : : : : 2014/049 en 049.1 mr. Lubberdink 27 maart 2014 Appellante tegen Vrije Universiteit van Amsterdam (schriftelijke) Beslissing, bijzondere omstandigheden, doorzending, inschrijving, kortsluiting, proceskostenveroordeling, Studielink, voorlopige voorziening Artikelen : Awb artikel 1:3 lid 1, 6:15, 7:1 lid 1, 8:81, 8:86 Uitspraak : Niet-ontvankelijk; verzoek afgewezen Hoofdoverwegingen : 2.2. Ambtshalve wordt als volgt overwogen. In de beslissing van 13 januari 2014 is vermeld dat verweerder op 4 september 2013 het verzoek van appellante om inschrijving voor de bacheloropleiding Politicologie mondeling heeft afgewezen. Appellante heeft in beroep betwist dat dit is gebeurd. Wat hier verder ook van zij, een dergelijke mondelinge afwijzing kan, gelet op de in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb neergelegde eis van schriftelijkheid, hoe dan ook niet worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beslissing. Nu ook overigens niet is gebleken dat verweerder voor 13 januari 2014 een beslissing op het door appellante gedane verzoek om inschrijving heeft genomen, is hier in de beslissing van 13 januari 2014 voor het eerst over besloten. Tegen deze beslissing diende derhalve, gelet op artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, eerst bezwaar te worden gemaakt alvorens beroep kon worden ingesteld. (…) 2.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er echter geen aanleiding om een dergelijke voorlopige voorziening te treffen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat appellante, nu zij reeds in 2004 met de opleiding is begonnen, ermee bekend was dat zij zich tijdig voor het nieuwe studiejaar diende in te schrijven en de universiteit haar vanaf mei 2013 hierover ook meermalen heeft bericht. Hetgeen appellante in deze procedure heeft aangevoerd over de zorg voor haar moeder, het overlijden van haar oom en de daaruit voortvloeiende psychische problemen, is naar voorlopig oordeel onvoldoende om aan te nemen dat het voor haar niet mogelijk was zich via Studielink tijdig voor het studiejaar 2013-2014 in te schrijven. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonend te [naam woonplaats], appellante, en het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 13 januari 2014 heeft verweerder een brief van appellante van 27 september 2013 aangemerkt als bezwaarschrift tegen de afwijzing van haar verzoek om inschrijving voor de bacheloropleiding Politicologie voor het studiejaar 2013-2014 en dit bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter van het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2014, waar appellante, bijgestaan door mr. M.W.A. Scholtes, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. A.M. van Donk, werkzaam bij de universiteit, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 7.66, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), gelezen in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 7.66, tweede lid, van de WHW, gelezen in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.2. Ambtshalve wordt als volgt overwogen. In de beslissing van 13 januari 2014 is vermeld dat verweerder op 4 september 2013 het verzoek van appellante om inschrijving voor de bacheloropleiding Politicologie mondeling heeft afgewezen. Appellante heeft in beroep betwist dat dit is gebeurd. Wat hier verder ook van zij, een dergelijke mondelinge afwijzing kan, gelet op de in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb neergelegde eis van schriftelijkheid, hoe dan ook niet worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beslissing. Nu ook overigens niet is gebleken dat verweerder voor 13 januari 2014 een beslissing op het door appellante gedane verzoek om inschrijving heeft genomen, is hier in de beslissing van 13 januari 2014 voor het eerst over besloten. Tegen deze beslissing diende derhalve, gelet op artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, eerst bezwaar te worden gemaakt alvorens beroep kon worden ingesteld. 2.3. Gezien het voorgaande zal het door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Het beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb als bezwaarschrift aan verweerder worden doorgezonden. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat verweerder zo snel mogelijk een beslissing op bezwaar zal nemen. 2.4. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat appellante hangende de beroepsprocedure wordt toegelaten tot het onderwijs van de bacheloropleiding Politicologie aan de universiteit. Nu uit 2.2 volgt dat het beroepschrift dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift, zal dit verzoek worden opgevat als een verzoek om een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure. 2.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er echter geen aanleiding om een dergelijke voorlopige voorziening te treffen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat appellante, nu zij reeds in 2004 met de opleiding is begonnen, ermee bekend was dat zij zich tijdig voor het nieuwe studiejaar diende in te schrijven en de universiteit haar vanaf mei 2013 hierover ook meermalen heeft bericht. Hetgeen appellante in deze procedure heeft aangevoerd over de zorg voor haar moeder, het overlijden van haar oom en de daaruit voortvloeiende psychische problemen, is naar voorlopig oordeel onvoldoende om aan te nemen dat het voor haar niet mogelijk was zich via Studielink tijdig voor het studiejaar 2013-2014 in te schrijven. 2.5. In aanmerking genomen dat in de beslissing van 13 januari 2014 ten onrechte is vermeld dat tegen die beslissing beroep bij het College kan worden ingesteld, dient verweerder op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van het College Rechtdoende: I. II. III. IV. verklaart het beroep niet-ontvankelijk; wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; veroordeelt verweerder tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; gelast dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 90,00 (zegge: negentig euro) vergoedt.
© Copyright 2024 ExpyDoc