Zaaknummer Rechter(s) Datum uitspraak Partijen Trefwoorden Artikelen Uitspraak Hoofdoverwegingen : : : : : 2014/099 mr. Nijenhof, 26 november 2014 Appellante en CBE Hogeschool Inholland Advies studentendecaan, bindend negatief studieadvies, marginale toetsing, motivering, persoonlijke omstandigheden, [kwalitatieve]studievoortgangsnorm : WHW artikel 7.8b lid 1 WHW artikel 7.8b lid 2 WHW artikel 7.8b lid 3 WHW artikel 7.8b lid 6 OER bacheloropleiding Hogeschool Inholland artikel 13 OER bacheloropleiding Hogeschool Inholland artikel 14 OER bacheloropleiding Hogeschool Inholland artikel 17 lid 4 : Ongegrond : 2.5. In zijn beslissing heeft verweerder in navolging van de directeur van het domein het standpunt ingenomen dat een relevante relatie tussen de door appellante gestelde persoonlijke omstandigheden en de studieresultaten niet overtuigend is aangetoond. Zoals het College evenwel eerder heeft overwogen (CBHO 2013/256.5) is het niet aan appellante om dit causaal verband te bewijzen, maar kan harerzijds worden volstaan met het aantonen van persoonlijke omstandigheden die de studieresultaten nadelig hebben beïnvloed. Het is vervolgens aan verweerder om te motiveren waarom desondanks een causaal verband tussen de gestelde persoonlijke omstandigheden en het niet voldoen aan de studievoortgangsnormen ontbreekt. Daartoe kan door verweerder niet worden volstaan met een marginale toetsing noch met een verwijzing naar een advies van de studentendecaan dat niet is overgelegd. De bestreden beslissing is derhalve onvoldoende gemotiveerd. 2.6. Ter zitting is door verweerder onder meer toegelicht dat een bsa-team een advies opstelt ter voorbereiding van de besluitvorming door de directeur van het domein terzake van een bindend studieadvies. De studentendecaan adviseert het bsa-team over gemelde persoonlijke omstandigheden. De bijzondere omstandigheden van appellante speelden vooral in het tijdvak van de studie voor blok 2. Het bsa-team oordeelde dat die omstandigheden niet de enige verklaring vormen dat appellante niet aan de norm kon voldoen. Ook de prestaties in het eerste blok waren niet overtuigend. Voor het bindend studieadvies wordt groot belang gehecht aan de kwalitatieve norm, in het bijzonder aan de vereiste fasetoetsen en juist één van die toetsen heeft appellante niet met succes afgerond. In een zelfde tijdvak waarin zij wel 20 studiepunten behaalde, slaagde zij niet voor de belangrijke fase-toets. Het bsateam was unaniem van oordeel dat het niet voldoen aan de kwalitatieve norm onvoldoende verklaard werd door genoemde persoonlijke omstandigheden en dat zij niet geschikt geacht werd voor de opleiding. De directeur van het domein maakt altijd een eigen afweging en heeft in dit geval overeenkomstig het advies beslist. Gelet op de toelichting is het College van oordeel dat het CBE terecht heeft geconcludeerd dat de directeur van het domein in redelijkheid tot het afwijzend bindend studieadvies heeft besloten. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [naam woonplaats], appellante, en het college van beroep voor de examens van (hierna: het CBE) van de Hogeschool Inholland, verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 27 februari 2014 is door de Opleidingsmanager namens de directeur van het domein Gezondheid, Sport en Welzijn aan appellante een bindend negatief studieadvies verstrekt voor de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Bij beslissing van 1 april 2014, verzonden 29 april 2014, heeft het CBE het ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft appellante beroep ingesteld. Het CBE heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft de zaak verwezen van een meervoudige naar een enkelvoudige kamer. Het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 10 september 2014, waar appellante, bijgestaan de mr. U. Arslan, advocaat te Den Haag, en het CBE vertegenwoordigd door mw. mr. J.H.B. de Jong, en namens de domeindirecteur de heer J.J.M. Sanders, beiden werkzaam bij Hogeschool Inholland, zijn verschenen 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) brengt het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de bacheloropleiding. Ingevolge het tweede lid kan het instellingsbestuur onverminderd het eerste lid het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Ingevolge het derde lid kan het instellingsbestuur aan een advies, als bedoeld in het eerste of tweede lid, ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Ingevolge het zesde lid stelt het instellingsbestuur ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Ingevolge artikel 12 van de OER Bacheloropleidingen 2013, Algemeen deel van de Onderwijs- en examenregeling voor de bacheloropleidingen van Hogeschool Inholland (hierna: OER), ontvangt iedere student van de domeindirecteur een schriftelijk advies over de voortzetting van de studie binnen of buiten de opleiding. Ingevolge artikel 13, wordt aan het studieadvies een afwijzing verbonden indien de student niet heeft voldaan aan de minimumnorm bestaande uit een kwantitatieve norm, te weten 45 van de 60 credits, en aan de kwalitatieve eisen, te weten het met succes afgerond hebben van de vakken Nederlands, Gespreksvaardigheden, Persoonlijk Professioneel Profiel, Fasetoets: Bewijsportfolio en de Fasetoets: Criterium Gericht Interview. Ingevolge artikel 17, vierde lid, van de OER zal de domeindirecteur, alvorens over te gaan tot een bindend studieadvies, de binnen de opleiding bekende persoonlijke omstandigheden wegen op basis van een schriftelijk advies van de studentendecaan en raadpleegt hij de studiebegeleider over de studievoortgang en de relatie met de persoonlijke omstandigheden. 2.2. De opleidingsmanager Social Work Eenheid Den Haag/Rotterdam heeft namens de directeur van het domein Gezondheid, Sport en Welzijn bij schrijven van 27 februari 2014 aan appellante een bindend studieadvies verstrekt waaraan een afwijzing is verbonden omdat niet is voldaan aan de kwantitatieve en evenmin aan de kwalitatieve studievoortgangsnorm, nu zij 38 in plaats van de vereiste 45 credits heeft behaald en het onderdeel Fasetoets: Bewijsportfolio niet met succes is afgerond. 2.3. Appellante is van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de door haar aangevoerde persoonlijke omstandigheden, die eerder zijn gemeld bij het decanaat. Evenmin is rekening gehouden met het gegeven dat het thans beter met haar gaat en zij weer in staat is voldoende studievoortgang te realiseren. 2.4. Niet in geschil is dat appellante niet alle vereiste credits en vereiste vakken heeft behaald. Ook de door appellante aangevoerde persoonlijke omstandigheden worden niet betwist, noch dat deze invloed hebben gehad op de studie. Verweerder is evenwel van oordeel dat die omstandigheden uitsluitend relevant zijn voor de periode waarin deze zich voordeden, te weten tijdens de studie voor blok 2. 2.5. In zijn beslissing heeft verweerder in navolging van de directeur van het domein het standpunt ingenomen dat een relevante relatie tussen de door appellante gestelde persoonlijke omstandigheden en de studieresultaten niet overtuigend is aangetoond. Zoals het College evenwel eerder heeft overwogen (CBHO 2013/256.5) is het niet aan appellante om dit causaal verband te bewijzen, maar kan harerzijds worden volstaan met het aantonen van persoonlijke omstandigheden die de studieresultaten nadelig hebben beïnvloed. Het is vervolgens aan verweerder om te motiveren waarom desondanks een causaal verband tussen de gestelde persoonlijke omstandigheden en het niet voldoen aan de studievoortgangsnormen ontbreekt. Daartoe kan door verweerder niet worden volstaan met een marginale toetsing noch met een verwijzing naar een advies van de studentendecaan dat niet is overgelegd. De bestreden beslissing is derhalve onvoldoende gemotiveerd. 2.6. Ter zitting is door verweerder onder meer toegelicht dat een bsa-team een advies opstelt ter voorbereiding van de besluitvorming door de directeur van het domein terzake van een bindend studieadvies. De studentendecaan adviseert het bsa-team over gemelde persoonlijke omstandigheden. De bijzondere omstandigheden van appellante speelden vooral in het tijdvak van de studie voor blok 2. Het bsa-team oordeelde dat die omstandigheden niet de enige verklaring vormen dat appellante niet aan de norm kon voldoen. Ook de prestaties in het eerste blok waren niet overtuigend. Voor het bindend studieadvies wordt groot belang gehecht aan de kwalitatieve norm, in het bijzonder aan de vereiste fasetoetsen en juist één van die toetsen heeft appellante niet met succes afgerond. In een zelfde tijdvak waarin zij wel 20 studiepunten behaalde, slaagde zij niet voor de belangrijke fase-toets. Het bsa-team was unaniem van oordeel dat het niet voldoen aan de kwalitatieve norm onvoldoende verklaard werd door genoemde persoonlijke omstandigheden en dat zij niet geschikt geacht werd voor de opleiding. De directeur van het domein maakt altijd een eigen afweging en heeft in dit geval overeenkomstig het advies beslist. Gelet op de toelichting is het College van oordeel dat het CBE terecht heeft geconcludeerd dat de directeur van het domein in redelijkheid tot het afwijzend bindend studieadvies heeft besloten. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing Het College Rechtdoende: verklaart het beroep ongegrond.
© Copyright 2024 ExpyDoc