Staat van de rechtsstaat Expert meeting Eerste

Staat van de rechtsstaat
Expert meeting Eerste Kamer 4 februari 2014
Bijdrage mr. G.J.M. Corstens
President Hoge Raad der Nederlanden
Voorafgaand aan de discussie wil ik graag op twee punten nader
ingaan: ten eerste toegang tot de rechter en ten tweede het waarborgen
van kwaliteit van de rechtspraak. Beide punten sluiten nauw aan op de
mij toegezonden vragenlijst.
(i) Toegang tot de rechter
Toegang tot de rechter betekent in de kern dat kwesties die op een
serieuze manier raken aan iemands rechtspositie ter beslissing kunnen
worden voorgelegd aan de onafhankelijke overheidsrechter: een
overheidsrechter die in een met waarborgen omklede procedure tot
een deskundig oordeel komt.
Dat is belangrijk in een breed palet aan geschillen tussen burgers en/of
bedrijven onderling en tussen burgers en/of bedrijven en de overheid.
Toegang tot de rechter draagt eraan bij dat rechten niet alleen op
papier bestaan, maar dat ze afdwingbaar zijn. De rechter biedt
rechtsbescherming in individuele gevallen, zowel in de verhouding
tussen burgers onderling als in de verhouding burger-overheid.
Daarbij heeft de rechter ook een controlerende functie ten opzichte
van de uitvoerende overheid en een toetsende, althans interpreterende,
functie ten opzichte van de wet- en regelgevende overheid. Toegang
tot de overheidsrechter behoort tot de ‘checks and balances’ van de
rechtsstaat. Is de toegang tot de rechter onvoldoende gewaarborgd,
dan kan de balans in de rechtsstaat verstoord raken, zoals de heer
Tjeenk Willink in zijn Bart Tromplezing uiteenzet. Toegang tot de
rechter is geen consumptiegoed, geen bankstel dat je wel of niet zult
kopen, het is een essentieel onderdeel van onze rechtsstaat.
De fundamentele betekenis van toegang tot de rechter is in abstracto
onomstreden, getuige het met algemene stemmen door uw Kamer
aangenomen voorstel tot opneming in de grondwet van een ‘recht op
een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter’ (de
motie Lokin-Sassen). Dat is ook een teken hoezeer de Eerste Kamer
hieraan hecht.
Als het gaat om onderwerpen die voor de toegang tot de rechter in
concreto bepalend bestaat minder eenstemmigheid. Het gaat daarbij
om een complex geheel, waarin al enige tijd veel beweging zit. In
reactie op de toegenomen en veranderde vraag naar geschilbeslechting
en handhaving kwamen de laatste decennia snel nieuwe vormen van
afdoening op. De stromen in de ‘geschilbeslechtingsdelta’ en in de
‘handhavingsdelta’ zijn in sommige opzichten sterk verlegd. U kent de
voorbeelden wel: arbitrage, mediation, de bestuurlijke boete en de
OM-beschikking en in fiscale zaken de opkomst van het horizontaal
toezicht.
Zaakstromen zijn verlegd en voor een flink deel bij de
overheidsrechter weggeleid. Dat niet alleen. Binnen de resterende
mogelijkheden om de civiele-, straf- of belastingrechter te bereiken,
zijn de drempels verhoogd. Enerzijds door bagatelzaken er binnen de
rechtspraak uit te filteren (verlofstelsel appel in strafzaken, 80a RO),
anderzijds door financiële prikkels (griffierechten, kosten
rechtsbijstand).
Positief is dat burgers en bedrijven meer keuzes hebben in de wijze
waarop zij hun onderlinge geschillen willen (laten) beslechten, dat de
handhavingscapaciteit is toegenomen en dat de (kostbare) rechtsgang
voor de overheidsrechter minder met bagatellen wordt belast.
Tegelijk roepen deze ontwikkelingen de vraag op, waarmee u blijkens
de toegezonden vragen ook worstelt, of de toegang tot de rechter nog
wel voldoende is gewaarborgd.
Die vraag laat zich niet heel eenvoudig beantwoorden. Van wat
concreet nodig is voor een adequate toegang tot de rechter kan ook ik
u helaas niet zo even het recept aanreiken. Waar het op aankomt is dat
de vinger aan de pols wordt gehouden, zodat zorgwekkende signalen
tijdig worden opgepikt en daarop adequaat kan worden gereageerd.
Niettemin is het een volstrekt veilige veronderstelling dat de drempels
nu eerder te hoog dan te laag zijn.
Zo heeft de Raad voor de rechtspraak onlangs gepleit voor flexibele
griffierechten mede naar aanleiding van de cijfers van het CBS
waaruit bleek dat sprake is van een flinke daling van het aantal zaken
en het signaal dat voor ondernemers met vorderingen onder de €
1500,- de gang naar de rechter niet meer rendabel is. Dat is
alarmerend. Het mag niet zo zijn dat mensen hun vorderingen maar
niet handhaven omdat dat te veel kost. Gevolg daarvan zal zijn dat
crediteuren het hoofd in de schoot leggen ook al menen ze volkomen
in hun recht te staan. Dan drijven recht en rechtvaardigheid uit elkaar.
Dat geldt ook voor burgers in hun verhouding tot de overheid.
Natuurlijk kan de toegang tot de rechter niet onbeperkt zijn.
Differentiatie is nodig in de mate van toegankelijkheid, maar ook in
waarborgen binnen de procedure. IJkpunt daarbij vormt een adequate
vervulling van de rechterlijke functies. Daar moeten we alert op
blijven.
Nu nog kort het tweede algemene punt dat ik aan de orde wil stellen:
(ii)
Het waarborgen van de kwaliteit van de rechtspraak
Een hoge kwaliteit van rechtspleging is van essentieel belang voor de
samenleving. Rechters moeten in de gelegenheid zijn die kwaliteit te
bieden. Inmiddels is volstrekt duidelijk dat de door zovele rechters
ondersteunde noodkreet in het Leeuwarder manifest over dreigend
kwaliteitsverlies door te grote productiedruk, goede grond had.
Na dat manifest drong ik in een artikel in NRC en NRC Next ertoe op
de in het manifest geuite zorgen over de werkdruk uiterst serieus te
nemen en drong ik aan op onderzoek om vast te stellen wat er feitelijk
gebeurt waarover rechters zich zorgen maken, om op die basis – ook
met de politiek – het debat te kunnen aangaan over wat we van onze
rechters verwachten. Dat stond in het artikel: niet meer, maar ook niet
minder.
Intussen is er veel gebeurd. De Raad voor de rechtspraak heeft de
gerechten bezocht en vernomen dat de zorgen mede voortkomen uit:
onacceptabel lange werktijden, gebrek aan tijd voor reflectie,
opleiding, collegiaal overleg en permanente educatie, het uit
productieoverwegingen breed inzetten van plaatsvervangers en
ontmoedigen van het aanhouden van zaken.
U hoeft deze opsomming niet lang op u te laten inwerken om te
realiseren dat als dergelijke gebreken zich in de rechterlijke
organisatie langere tijd structureel zouden voordoen, de gevolgen
funest kunnen zijn.
Ik onderken alleszins dat het tijdig afdoen van zaken een belangrijk
aspect van kwaliteit is en ook meen ik dat er niets mee mis is indien
door mensen in de rechtspraak af en toe lang moet worden
doorgewerkt of als de permanente educatie er in een bepaalde maand
even bij in schiet, maar dit mag geen structurele toestand zijn.
En dat is het nu wel, zo volgt uit het onderzoek dat de NVvR vorige
week presenteerde.
In een brief die Raad voor de rechtspraak (op 21 februari 2013) zond
aan alle rechters die werkzaam zijn in de gerechten binnen zijn
beheersstructuur, wordt geconcludeerd dat minder eenzijdig op de
productie zal dienen te worden gestuurd. Terecht is in die brief verder
de stelling betrokken dat cruciaal is dat rechters en raadsheren zelf
consensus bereiken over wat in concrete situaties goede rechtspraak is.
Zij zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en handhaven van
expliciete professionele kwaliteitsstandaarden. Daaraan wordt
inmiddels hard gewerkt. Onderdeel daarvan vormt het vaststellen van
productienormen op basis van de uitkomsten van een actueel
tijdschrijfonderzoek.
Er is veel in gang gezet en dat gebeurt in nauw overleg met de rechters
en raadsheren en dat is heel goed, maar ook hier moeten we de vinger
aan de pols houden en zoveel mogelijk steun bieden aan die loyaal
doorbuffelende rechters.