Huurrecht Huurrecht Mr. F.T. Oldenhuis Algemene Bepalingen 1 Artikel 1230 Huurbeding Het huurbeding blijft voorwerp van aanhoudende zorg. Ik wees in Katern nr. 31 op HR 3 februari 1989, RvdW 1989, 62 (Piroutte BV Broekmeulen), waarin de Hoge Raad het beroep op het huurbeding beperkte tot de koper, die zelf op de veiling ex 1223 lid 2 BW heeft gekocht. Het arrest verscheen inmiddels in de NJ 1990, 249 m.n. WMK. Over het arrest is inmiddels nogal wat geschreven. Zie hieronder het literatuuroverzicht. Nadien verscheen HR 2 juni 1989, NJ 1990, 253 m.n. WMK (Christenhusz-Brunsveld). Daarin staat centraal de vraag in welke staat het pand door de eigenaar aan de veilingkoper dient te worden opgeleverd. Wat betekent in dat verband de in veilingvoorwaarden veel gehanteerde zinsnede 'in de staat, waarin het gehuurde zich ten tijde van de veiling bevond'. Kan de huurder in dat geval zijn wegnemingsrecht tegen de ex artikel 1223 lid 2 BW executerende hypotheekhouder of tegen de veilingkoper uitoefenen? En kan, bij bevestigende beantwoording van die vraag, de eigenaar zich tegenover de veilingkoper verweren door zich te beroepen op het wegnemingsrecht van de huurder? De Hoge Raad oordeelde — anders dan Rb. en Hof— dat de huurder tot het wegnemingsrecht in beginsel ook tegenover de hypotheekhouder en diens koper bevoegd is en dat dit niet anders 1490 KATERN 35 Huurrecht wordt, indien de huurovereenkomst in strijd met artikel 1230 BW is aangegaan. Wat de tweede vraag betreft, het is, aldus de gedachtengang van de Hoge Raad, niet de eigenaar die verkoopt, maar de ex 1223 lid 2 BW executerende hypotheekhouder. Laatstgenoemde zal zich dan ook vóór de veiling dienen te vergewissen of het goed is verhuurd en zo ja, in hoeverre de huurder krachtens zijn wegnemingsrecht bevoegd is, bepaalde bestanddelen bij de ontruiming mee te nemen. Ik citeer de daaropvolgende overweging: 'De eigenaar zal daarom in beginsel niet gehouden zijn de hypotheekhouder of de notaris ten overstaan van wie de veiling zal geschieden, eigener beweging te melden dat het goed is verhuurd, onderscheidenlijk dat met uitoefening van een wegnemingsrecht rekening moet worden gehouden. Niet uitgesloten is evenwel dat dit anders is wanneer het de eigenaar die in strijd met het huurbeding een huurovereenkomst aanging, duidelijk moet zijn geweest dat die huur, bijvoorbeeld in verband met de wijze van bewoning en — zoals hier — zijn familierelatie met de huurder, aan de hypotheekhouder of een eventuele koper ter veiling zou ontgaan. Laat de eigenaar in een zodanig geval na de hypotheekhouder of notaris tijdig op huur en wegnemingsrecht opmerkzaam te maken, dan zal dit in strijd kunnen komen met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer heeft in acht te nemen jegens eventuele verkopers die aldus in hun gerechtvaardigde verwachtingen omtrent het vrij van huur aangeboden goed bedrogen uitkomen.' En dat laatste was hier het geval. De eigenaar/ hypotheekgever had de bovenwoning aan zijn zoon en diens gezin verhuurd.1 Die had bij de ontruiming van het perceel de door hem zelf aangebrachte voorzieningen, waaronder een complete eiken keuken, 2 weer meegenomen. Het Hof had, aldus de Hoge Raad, kunnen oordelen dat in dit geval de eigenaar in zijn informatieplicht tegenover de veilingkoper c.q. hypotheekhouder was tekortgeschoten. Uiteindelijk werd de eigenaar tot vergoeding van de ontstane schade jegens de koper veroordeeld, waarbij artikel 1401 BW als grondslag fungeerde. In die zin ook Kleijn, in zijn noot onder het 1 Of tussen vader en zoon een huurverhouding bestond, was omstreden, zie conclusie A-G Ten Kate, nr. 18. Voor een volledige inventaris van de goederen, waarop het wegnemingsrecht betrekking had, zie de conclusie A-G Ten Kate, nr. 9. arrest, die in kritische zin uitvoerig op de grondslag van die vordering ingaat. 2 Antenneverbod in huurreglement (art. 1374 lid 3 BW) HR 3 november 1988, RvdW 1989, 242 (PrinsWoningstichting Sint Joseph, Leeuwarden) Het echtpaar Prins had in strijd met het op de overeenkomst toepasselijk huurreglement een schotelantenne op het platte dak van het flatgebouw doen plaatsen. De woningbouwvereniging heeft daarop — nadat het echtpaar aan de sommatie om de antenne te verwijderen geen gehoor had gegeven — de antenne zelf verwijderd. Het echtpaar vorderde daarop voor de Ktr. een verklaring voor recht, namelijk dat zij gerechtigd zijn om op het dak op een niet schadetoebrengende wijze een antenne op te richten, waaronder begrepen een schotelantenne. Zij stelden zich daarbij onder meer op het standpunt dat de verhuurder zich niet te goeder trouw op het huurreglement kon beroepen. Zowel door Ktr. en Rb. werd de vordering van het echtpaar afgewezen. De Hoge Raad verwierp het beroep. In de procedure werd tevens — zonder succes — een beroep gedaan op artikel 10 EVRM, namelijk het recht om via de ether inlichtingen of denkbeelden te ontvangen.3 De Hoge Raad overwoog dat de rechtbank terecht de wederzijdse belangen afwegend had geoordeeld dat 'het verbod niet onredelijk bezwarend is en dat Sint Joseph mitsdien niet in strijd handelde met de goede trouw door Prins c.s. aan de overeengekomen inperking van hun uit art. 10 eerste lid EVRM voortvloeiende rechten te houden'. 3 Aansprakelijkheid voor (brand)schade (art. 1600J1601 BW) HR 6 november 1987, NJ 1988, 193 (Brusselse Maatschappij Ubbink Nederland BV) betrof een geval, waarin brand ontstond in een verhuurd pand, doordat personeelsleden van de huurster een vloer aan het egaliseren waren en 3 De Rb meende, dat de ontvangst via de C.A.I. de gebruikelijke is. In het cassatiemiddel werd verdedigd, dat de waarde van art. 10 lid 1 EVRM nu juist is, het scheppen van vrijheid voor het bijzondere, het ongewone en/ of niet zo gebruikelijke. KATERN 35 1491 Gezondheidsrech t daarbij een jerrycan Purga TM, een licht ontvlambare vloeistof, gebruikten. De tekst op het etiket van de jerrycan gaf een waarschuwing tegen inademingsgevaar; niet tegen brandgevaar. De vermelding van het brandteken op de verpakking was daarvoor naar het oordeel van het Hof onvoldoende. Derhalve ontbrak schuld van het personeel van de huurster. Geen aansprakelijkheid van de huurster ex artikel 1601 BW noch op grond van onrechtmatige daad.4 De vordering van de verzekeringsmaatschappij, gesubrogeerd in de rechten van de verhuurster werd in drie instanties afgewezen. 4 Literatuur 1989 (Algemene bepalingen) — Tom Pronk, Bezwarende Huurbedingen en de wet algemene voorwaarden, Woonrecht 1989, p. 2 e.v. — Frank van der Hoek, De onderhoudskosten van onroerende voorzieningen, Woonrecht 1989, p. 34 e.v. — H.J. Vetter, Het huurbeding, de opvolger van de veilingkoper en de overdracht van vonnis sen, Woonrecht 1989, p. 114 e.v. — A.H.J. Pleysier, Wegnemingsrecht van huur der bij veiling ex artikel 1223 lid 2 BW, Bedrijfsjuridische Berichten 1989, pp. 179-180. — A. Boekwinkel, Gebruik en bewoning tegen over huur (aanvulling op artikel in WPNR 5894 (1988), WPNR 5904 (1989), p. 96. — A.A. van Velten, De lotgevallen van het huurbeding bij hypotheek in het NBW, WPNR 5941 (1989), p. 767 e.v. — A.G. Castermans en R.A. Dozy, Dwaling bij het aangaan van een huurovereenkomst en artikel 1623 b BW, Prg. 1989, p. 569. — P. Abas, Huurbedingen en veilingkoper, WPNR 1989, pp. 506-507. — A. Boekwinkel, Stand van rechtspraak t.a.v. het huurbeding (art. 1230 BW), WPNR 5910, pp. 183-188. — R.A. Dozy, Recente rechtspraak (huurbe ding), WPNR 5928 (1989), p. 509 e.v. — J.A. de Mol, Rechtspositie huurder, wiens verhuurder in strijd met het huurbeding (art. 1230 BW) heeft verhuurd, Sociaal Recht 1989 (rechtspraakrubriek), pp. 217 e.v. en 248 e.v. net cassatiemiddel was duidelijk geïnspireerd door het Natronloogarrest (HR 8 januari 1982, NJ 1982, 614, m.n. C.J.H.B.). Zie over die invalshoek van de proble- 1492 KATERN 35 matiek: A-G Asser in zijn conclusie voor HR 6 november 1987, NJ 1988, 193.
© Copyright 2024 ExpyDoc