Bestuursrecht Bestuursrecht Mr. R.L. Vucsan Inleiding In deze aflevering van het Katern zullen de bestuursrechtelijke ontwikkelingen van het tweede kwartaal van 1989 worden behandeld. Voor de drie onderwerpen die de vorige keer zijn blijven liggen, namelijke Europa 1992, de Nationale ombudsman en de overheidsaansprakelijkheid zal ook naar het eerste kwartaal worden gekeken. Europa 1992 De afgelopen jaren is het 'euro-pessimisme' vervangen door een hernieuwd élan. Hierdoor is de Europese integratie in een stroomversnelling geraakt. De thema-nummers van het NJB (NJB 1989. Speciaal bij nr. 23) en Ars Aequi (Ars Aequi 1989, nr. 5), beide Europa 1992 geheten, geven een goed inzicht in de huidige ontwikkelingen op dit gebied. De Vereniging voor Administratief Recht heeft de viering van haar vijftig-jarig bestaan benut om een conferentie te organiseren over de gevolgen van de Europese integratie voor het bestuursrecht. Voor die conferentie zijn onder de titel bestuursrecht na 1992 een aantal interessante preadviezen geschreven over de gevolgen voor respectievelijk het Nederlandse beleid en bestuursrecht (J.P. Balkenende), voor de nationale regelgeving (J.S. van den Oosterkamp), voor de rechterlijke toetsing (B.M.J. van de Meulen), voor het administratief procesrecht (S.O. Voogt), voor het vreemdelingenrecht (W.A.C. Verouden) en voor het visserijbeleid (G. Sebus). De preadviezen zijn uitgebreid besproken door H. van Maarseveen (Bestuursrecht na 1992, NJB 1989, speciaal bij nr. 23, p. 780). Ook anderen hebben zich met dit onderwerp beziggehouden. Zo heeft N. van Bergeijk aandacht gevraagd voor de consequenties voor het midden en klein bedrijf (Een extra overheid, EG-besluitvorming en de gevolgen voor de marktsector van deregulering, Bestuur 1989, nr. 1) en R.H.L.M. van Boxtel en M.M. Brummans voor gevolgen voor de lagere overheden (Lokaal bestuur en 1992, De Gemeentestem 1989, nr. 6878). De legitimatie van het overheidsoptreden Ondanks het herwonnen Europese élan blijft het met de bevoegdheden van het Europese Parlement, en daarmee met de democratische legitimatie van de communautaire regelgeving, droevig gesteld. Het is in dit verband niet overdreven om over het Het grote democratische gat in de Europese Gemeenschap te spreken, (John Hontelez, Bram van der Lek, Ars Aequi 1989, nr. 5, p. 349). Dit probleem heeft ook de aandacht van de Nederlandse regering. Zij zal blijven streven naar een vergroting van de (mede-) wetgevende en controlerende bevoegdheden van het Europese Parlement (De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Verder bouwen aan Europa, TK 1988-1989, 20 596 nr. 6, deels afgedrukt in NJB 1989, nr. 4, p. 138). Terwijl door de ontwikkelingen op het Europese niveau steeds meer bestuursbesluiten een supra-nationale wettelijke grondslag krijgen, gaat in Nederland de discussie voort over de vraag welke overheidsbesluiten wel en welke geen wettelijke grondslag behoeven. Voor het subsidiëren van bedrijven is in ieder geval een wettelijke grondslag in de maak. J.A. de Bruijn wijdt een kritische bespreking aan het wetsontwerp (20 527) dat hiertoe bij de Tweede Kamer is ingediend (De Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ: instrument noch waarborg, Bestuurswetenschappen 1989, nr. 2, p. 94). Schrijver verwacht dat noch vanuit het waarborgperspectief, noch vanuit het instrumentele perspectief het invoeren van deze wet een verbetering zal betekenen. Mariëtte Kobussen heeft in haar artikel Een privaatrechtelijke legaliteitseis?, de wisselwerking tussen het legaliteitsbeginsel en het ongeschreven recht bij privaatrechtelijk overheidshandelen de vraag onderzocht of het privaatrechtelijke overheidsoptreden een wettelijke basis zou moeten krijgen (NTB 1989, nr. 4, p. 97). Zij komt tot de conclusie dat dit zinloos zou zijn. De rechter en de wetgever Het valt te betreuren dat het democratische gehalte van de Brusselse wetgeving te wensen KATERN 32 1365 Bestuursrecht overlaat. Gelukkig kunnen we daarvan nog de schuld in de schoenen van de andere Lid-Staten schuiven. Het is veel schrijnender dat onze eigen Haagse wetgever wetten produceert waarvan de Hoge Raad moet zeggen dat hij een aantal bepalingen 'in strijd acht met de gerechtvaardigde verwachtingen van de betrokken studenten en derhalve met het rechtszekerheidsbeginsel.' Deze woorden, afkomstig uit het Harmonisatiewet-arrest, zouden regering en parlement toch aan het denken moeten zetten. Het arrest is inmiddels op vele plaatsen geheel of gedeeltelijk gepubliceerd (HR 14-041989, AB 1989 nr. 207 met noot van van der Burg; NJB, Arrest Hoge Raad inzake de Harmonisatiewet, NJB 1989, nr. 16, p. 545; en Ars Aequi 1989, nr. 6, p. 578 met noot van E.M.H. Hirsch Ballin, De Harmonisatiewet: onschendbaarheid van de wet en schendbaarheid van het legaliteitsbeginsel). Het was de hierboven geciteerde passage die W. Konijnenbelt er toe bracht een open brief te schrijven aan de Tweede Kamer waarin hij pleitte voor de instelling van een vaste commissie voor de wetgeving (Na het harmonisatiewetarrest, Open brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, NTB 1989, nr. 6, p. 183). Helaas bleven de harde woorden van de Hoge Raad zonder rechtsgevolgen. De Hoge Raad bleek niet bereid het grondwettelijk toetsingsverbod opzij te zetten. Daarmee is de discussie echter geenszins gesloten. Zij lijkt eerder aan levendigheid te hebben gewonnen. De Hoge Raad heeft er immers blijk van gegeven (aldus Hirsch Ballin in eerder genoemde noot) dat een dergelijke toetsing met de positie van de rechter in ons staatsbestel op zichzelf geenszins onverenigbaar is. Op de vraag of de rechtszekerheid door het grondwettelijke verbod tot constitutionele toetsing is gediend handelt zijn verzuchting in het NTB (Rechtsonzekerheid door rechtszekerheid?'NTB 1989, nr. 5, p. 151). Nog twee andere reacties op het arrest; H. van Maarseveen meent dat het Een politiek verstandig maar niet wijs arrest is (NJB 1989, nr. 17, p. 554) en toont zich een duidelijke voorstander van toetsing. J.M. Polak juicht op basis van de trias politica het oordeel van de Hoge Raad toe en noemt het Een wijs arrest (NJB 1989, nr. 17, p. 555). Eén van de verdiensten van dit arrest is in ieder geval dat het in duidelijke bewoordingen de positie van de rechter in ons staatsbestel schetst. Als zodanig heeft het voor de de rege1366 KATERN 32 ring dan ook al kunnen dienen als antwoord op Kamervragen naar aanleiding van het optreden van de rechter als De 'wetgever-plaatsvervanger' (NJB 1989, nr. 21, p. 730). Daarbij werd ook de toetsing van wetgeving aan internationale verdragen aan de orde gesteld. Over de verenigbaarheid van het nationale recht met het internationale recht heeft de rechter namelijk wel het laatste woord. Men kan zich echter afvragen hoever de rechter daarbij als plaatsvervanger mag gaan. M.L.P. van Houten, heeft zich gebogen over de vraag of de rechter de litigieuze bepaling alleen onverbindend mag verklaren of dat de rechter ook het ontbrekende recht, dat nodig is om de door de verdragen verlangde gelijkheid te realiseren, mag aanvullen (In principe gelijkheid, NTB 1989, nr. 5, p. 140). De rechterlijke organisatie In dit kwartaal is het jaarverslag van de Raad van State verschenen (zie ook NJB 1989, nr. 17, p. 582). Daarin is een hoop interesssant cijfermateriaal te vinden. Zo blijkt dat het aantal zaken bij de Afdeling rechtspraak in 1988 met 22% is toegenomen. Hierdoor is de invoering van de Arob-rechtspraak in twee instanties (zie de vorige aflevering van het Katern) extra dringend geworden. P.J.J. van Buuren besprak de voorstellen voor het Hoger beroep in Arob-zaken (NJB 1989, nr. 20, p. 665). Ook in dit kwartaal zijn er nieuwe stappen gezet op de weg naar integratie en harmonisatie van de administratieve rechtsbescherming. Zo is wetsontwerp Algemene wet bestuursrecht inmiddels ingediend bij de Tweede Kamer. In deze wet zal te zijner tijd ook het geharmoniseerde administratief procesrecht worden opgenomen (NJB 1989, nr. 23, p. 871). Het wetsvoorstel voorziet onder meer in de invoering van een verplichte bezwaarschriftenprocedure voor het gehele bestuursrecht. Een wetsontwerp dat daarop vooruitloopt en voorziet in een verplichte bezwaarschriftenprocedure ingevolge de Wet Arbo en de Wet Arob is inmiddels naar de Raad van State gestuurd. Tevens voorziet dit wetsontwerp in de bevoegdheid voor de Arob-rechter om zelf in de zaak te voorzien (NJB 1989, nr. 24, p. 905). In dit kwartaal bestond er opvallend veel belangstelling voor allerlei bijzondere administratieve rechtsgangen. Zo beschreef H.H. Bestuursrecht Maas, de plannen van O&W voor Weer een nieuw soort gerecht? Cave Zoetermeer! (NJB 1989, nr. 21, p. 713). Het gaat daarbij om de beroepsmogelijkheden tegen bepaalde beslissingen van de besturen van universiteiten en hogescholen onder de in 1986 totstandgekomen WWO en WHBO en onder de in augustus '90 in te voeren Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Suzan M.M. Schouten behandelde De adviesprocedure bij de commissie voor beroepszaken van de Ziekenfondsraad(Ars Aequi 1989, nr. 6, p. 543). Dat is een voorprocedure die na de voorberoep-vatbare-beschikking en vóór het beroep bij de Raad van Beroep plaatsvindt in zaken met betrekking tot verstrekkingen en vergoedingen door de ziekenfondsen. P.W.C. Akkermans en M. Lit beschreven aan de hand van een uitspraak van de Commissie van Beroep Algemene Besturenbond Beroepsonderwijs, de organisatie van de rechtsbescherming in die sector {'Bijzondere' rechtsspraak, Ars Aequi 1989, nr. 6, p. 566). Tenslotte heeft G.M. Schipper het Vernietigingsrecht van gedeputeerde staten op basis van de artikelen 22 en 24 Waterstaatswet 1900 (TvO 1989, nr. 8, p. 155) beschreven waarbij met name is ingegaan op de verhouding van deze vorm van spontane vernietiging tot de andere administratieve rechtsgangen. Overheidsaansprakelijkheid Het verschijnen van de preadviezen van de Vereniging voor Administratief Recht zijn altijd grote gebeurtenissen in het bestuursrecht. In deze periode verscheen Overheidsaansprakelijkheid, administratieve en burgerlijke rechter van de hand van N.S.J. Koeman en J.H.W. de Planque (Alphen aan de Rijn, 1989, Geschriften van de Vereniging voor Administratief Recht nr. 102). Deze twee preadviezen hebben de komst van een volwassen overheidsaansprakelijkheidsrecht een stuk dichterbij gebracht. Een bespreking van de beide preadviezen door Th.G. Drupsteen is verschenen in het Nederlands Juristenblad (De overheid aansprakelijk, NJB 1989, nr. 15, p. 483). Een bijzondere vorm van schade die men kan leiden ten gevolge van het overheidsoptreden zijn de kosten voor juridische en andere deskundige bijstand. Over deze problematiek bericht P.C.E. van Wijmen in Het onrecht ligt in een klein hoekje: over de kosten bij onteigening en andere schadevergoeding wegens rechtmatig overheidshandelen (Bouwrecht, nr. 4, p. 240). De Nationale ombudsman De Nationale ombudsman neemt in ons stelsel van administratieve rechtsbescherming een bijzondere plaats in. Enerzijds voltrekt hij een ruimere toetsing dan de administratieve rechters, anderzijds heeft hij alleen de openbaarheid als sanctie. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat aan het jaarverslag van dit instituut veel zorg is besteed (TK 1988-1989, 21 075, zie ook NJB 1989, nr. 13, p. 438). Het is een zeer lezenswaardig werk waarin men naast een overzicht van het reilen en zeilen van het instituut ook nog meer algemene beschouwingen betreffende de toetsingsnorm van de Nationale ombudsman (hoofdstuk 7, ook gepubliceerd in NTB 1989, nr. 6, p. 165) en het functioneren van de rijksoverheid (hoofstuk 1, ook gepubliceerd in Bestuur 1989, nr. 6, p. 187) kan aantreffen. Uit het jaarverslag blijkt dat een onderzoek alleen plaatsvindt naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de burger. Door de wijziging van de Wet op de Nationale ombudsman (nr. 19 426) zal de burger in de toekomst zijn klacht eerst kenbaar moeten maken aan het desbetreffende bestuursorgaan (het kenbaarheidsvereiste). Op basis van artikel 15 van de Wet Nationale ombudsman heeft de ombudsman echter wel de bevoegdheid om op eigen initiatief onderzoek te doen. In het jaarverslag is aangekondigd dat met ingang van 1989 van deze bevoegdheid gebruik gemaakt zal gaan worden. Zie voor de ervaringen van de Deense ombudsman op dit gebied het artikel van J.G. Steenbeek, De Deense Ombudsman in 1987 (TvO 1989, nr. 10, p. 193). Voor de ontwikkelingen op het gebied van het lokale ombudsinstituut kan worden verwezen naar H.A.J.M, van Geest en G. Tijbosch, Het lokale ombudsinstituut (De Gemeentestem 1989, nr. 6870). De bestuurlijke organisatie De Nationale ombudsman meent dat het voor de kwaliteit van het bestuursoptreden van groot belang is dat de normen van de rechtsstaat op het uitvoerend en leidinggevend niveau worden geïnternaliseerd. Hij wordt hierin bijgeKATERN 32 1367 Bestuursrecht vallen door M. Scheltema (De cultuur van de rechtsstaat, NTB 1989, nr. 4, p. 122). Ook in het vorige kwartaal werd hieraan de nodige aandacht besteed. Dit kwartaal was de aandacht meer gevestigd op het falen van de politieke leiding om daadwerkelijk over te gaan tot een verbetering van de bestuurlijke organisatie (A.B. Ringeling, Politici en de overheidsorganisatie, de politieke faalfactor, Bestuur 1989, nr. 4, p. 111 en J.H.A.M. Vrencken en J.C. Wolffensperger, Overheid in verandering: voor kwaliteitsverbetering serieuzer aanpak vereist, Lubbers en Gorbatsjov: kinderen van hun tijd, Kleiner loopt, nu nog beter: Perestrojka?, TvO 1989, nr. 12, p. 224). Voor het verbeteren van het functioneren van de overheid wordt vaak een beroep gedaan op de automatisering. Voorlopig kan worden geconcludeerd dat automatisering niet alleen problemen oplost maar zelf ook een hoop problemen creëert. Over dit onderwerp is verschenen; een advies van de Raad voor het Binnenlands Bestuur (Advies over openbaar bestuur en informatie-technologie, april 1989), een speciaal van het tijdschrift Bestuur (Bestuur 1989, nr. 5) en een artikel van T.J.A. Hagendoorn, Samenwerking bij informatievoorziening (TvO, 1989, nr. 9, p. 169). In TvO bestond dit kwartaal veel aandacht voor privatisering. M.W. Timmers beschreef een uitgebreid besluitvormingsschema met betrekking tot de vraag of de overheid bepaalde taken wel of niet voor zijn verantwoordelijkheid zou moeten nemen (Overheidsverantwoordelijkheid en privatisering, een handreiking voor politiek en bestuur, TvO 1989, nr. 11, p. 204). J.A.F. Peters beschreef de verschillende juridische constructies waarin de privatisering vorm wordt gegeven. (Privatisering bezien vanuit een ander juridisch perspectief (I en II), TvO 1989, nr. 8, p. 148 en nr. 9, p. 175). Tenslotte besprak V.A.M, van der Burg de mogelijkheden om een ruime kring van personen bij het realiseren van de doelstelling van een stichting te betrekken (Een ( ov er heids)-stichting met aangeslotenen als privatiseringsmodel, TvO 1989, nr. 10, p. 195. Handhaving De mogelijkheden voor het bestuur om het milieurecht via het privaatrecht te handhaven lijken door het Benckiser-arrest enigszins ver1368 KATERN 32 ruimd. In dat arrest heeft de Hoge Raad de Limmen-Houtkoop jurisprudentie enigszins genuanceerd. Volgens die jurisprudentie behoort een algemeen belang zoals de zorg voor het naleven van de wet niet tot de belangen welke artikel 1401 BW beoogt te beschermen. P.J.J. van Buuren en C.M.A. Michiels bespreken het arrest in Handhaving van het (milieu) recht via artikel 1401 BW, een commentaar bij het Benckiser-arrest (Hr 14 april 1989) (NJB 1989, nr. 22, p. 743). Zie ook het artikel van F.F.W. Brouwer, Rechter en (bes tuur s) dwangsom (De Gemeentestem 1989, nr. 6876) dat is geschreven voordat de uitspraak van de Hoge Raad bekend was. Ook de wetgever komt het bestuur te hulp. Zo worden in de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne de mogelijkheden om een dwangsom op te leggen aanzienlijk verruimd (zie NTB 1989, nr. 5, p. 160 en L. Bomhof, De dwangsomregeling in de milieuwetgeving, De Gemeentestem 1989, nr. 6878). In dit verband kan ook worden gewezen op het artikel van G.J. de Roos en J.W. van der Linde, De dwangsombepaling van de Hinderwet (Bestuurswetenschappen 1989, nr. 2, p. 82) waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek in de periode 19811984 naar het functioneren van de dwangsom in de Hinderwet. Tot slot Zoals U hierboven heeft kunnen lezen vordert het werk aan de Algemene wet bestuursrecht gestaag. Helaas meent een commissie van de Vereniging voor belastingwetenschap dat deze wet maar niet op het fiscale bestuursrecht moet worden toegepast. J.W. Ilsink bedient die commissie van repliek (Een status aparte voor het fiscale bestuursrecht?, NTB 1989, nr. 5, p. 133).
© Copyright 2024 ExpyDoc