www.deswaene.be Brussel tijdens de Duitse bezetting 1914-1918 Naar aanleiding van haar algemene ledenvergadering van 2014, en natuurlijk de 100ste verjaardag van het begin van de Eerste Wereldoorlog, verzocht De Swaene mevrouw Christine Van Everbroeck, verbonden aan het Brussels Legermuseum, om een uiteenzetting te geven over deze oorlog en meer bepaald de stad Brussel. Zij was zo vriendelijk om ons toelating te geven om haar tekst te publiceren. U vindt deze hieronder. 1. Invasie Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak was België een neutraal land en dus normaliter ging iedereen ervan uit dat er geen enkele reden was opdat België betrokken zou geraken in de oorlog. De Duitsers vallen echter neutraal België binnen op 4 augustus 1914. De invasie van België maakte deel uit van het Von Schlieffenplan, die een cirkelvormige beweging door Nederland en België voorzag om tegelijk Frankrijk aan te vallen in het noorden en in het oosten. De aanval in het noorden diende te komen via België en in het oosten via de grens met Duitsland. 2. Het moest snel gaan omdat men Frankrijk wilde veroveren vóór de mobilisatie van Rusland. Het dient gezegd dat Duitsland in eerste instantie aan België gevraagd had of ze geen doorgang kregen. Ze konden ervan uit gaan dat België eventueel “ja” zou zeggen omdat enerzijds België geen echte militaire staat was en anderzijds ook nog nooit had deelgenomen aan een oorlog. De inval gebeurt op 4 augustus via Luik. De Duitsers dachten dat ze in drie dagen door België konden trekken. Maar ondanks het slecht voorbereide Belgische leger biedt België meer weerstand dan de Duitsers ooit hadden kunnen denken. 2. Terugtocht Na de val van de forten van Luik en Namen begint voor het Belgische leger een grote terugtocht. De koning en de koningin verblijven in De Panne en de regering in Frankrijk, meer bepaald in Sainte-Adresse. Daarvoor hadden leger, regering en koning hun intrek genomen in de vesting Antwerpen, van waaruit ze de Duitsers bestookten, maar na de val van Antwerpen, begin oktober 1914, trok het Belgische leger zich terug achter de Ijzer, waar er een stellingenoorlog startte. 3. Gruweldaden Wegens de onverwachte weerstand van het Belgische leger denken de Duitsers dat de hele Belgische bevolking de wapens heeft gegrepen. Zo wordt de legende van de francs tireurs aangewakkerd. Het gevolg daarvan is een reeks gruweldaden: burgers worden gefusilleerd, huizen worden geplunderd en in brand gestoken, mensen worden naar Duitsland gestuurd of belanden in de gevangenis, mensen worden soms als levende schilden voor Duitse troepen geplaatst. Op twee maanden tijd vallen er ongeveer 5500 slachtoffers. 1,5 miljoen Belgen (op een bevolkingsaantal van ongeveer 7 miljoen) nemen de vlucht, 3. waarvan er slechts 1 miljoen op korte termijn teruggekeerd zijn en 500.000 gedurende vier jaren verbleven hebben in de buurlanden, zijnde Groot-Brittannië, Frankrijk of Nederland. 4. Stilstand aan de Ijzer en bezet België Na de terugtrekking achter de Ijzer zien we dat slechts een klein gedeelte van het land onbezet blijft, namelijk het deel langs de kust. 90% van België is echter bezet en wordt door de Duitsers in verschillende gebieden verdeeld. a) Opdeling van België: Occupationsgebiet: Luik, Limburg, Brabant, Antwerpen, Namen, een deel van Henegouwen en van Luxemburg onder het bevel van een gouverneur-generaal (eerst von der Goltz, daarna von Bissing, en vanaf 1917 von Falkenhausen). Etappengebiet: Oost- en West-Vlaanderen, Doornik, Ath, Bergen, Soignies, Virton, Arlon, onder het bestuur van het Duitse leger. Operationsgebiet: de gevechtszone, onder het bestuur van het Duitse leger. Marinegebiet: het noorden van West-Vlaanderen en het gebied rond Brugge. Er was geen communicatie mogelijk tussen de verschillende gebieden en aldus wordt België afgescheiden van de buitenwereld. 4. b) Brussel: Op 20 augustus 1914 trekken de Duitse troepen Brussel binnen en zullen de stad bezetten tot november 1918. Ook Brussel kent een Duitse administratie. De Brusselse burgemeester, Adolphe Max, wordt als gijzelaar op 26 september 1914 naar Duitsland gedeporteerd omdat hij medewerking weigerde. Maurice Lemonnier verving hem en dit tot 8 mei 1917, ogenblik waarop ook hij aangehouden werd omdat hij zich verzette tegen de opeisingsmaatregelen. Het is dan schepen Louis Steens die de functie van burgemeester zal waarnemen tot het einde van de oorlog. c) In het straatbeeld ziet men de bezetting: wegwijzers in het Duits soldaten op straat gebouwen worden gebruikt door de Duitse administratie (bijvoorbeeld de Deutsche Feldpost, casino’s (is een soort van club) ) er zijn militaire parades, concerten … d) Het dagelijkse leven: Ook het dagelijkse leven wordt door de Duitsers bepaald tot in de geringste details: proclamaties, aanplakbrieven, berichten, verordeningen en andere bekendmakingen op de volgeplakte muren van de stad: de enige communicatie tussen de bezetter en de bevolking Het uur verandert, namelijk vanaf 1917 wordt alles geregeld volgens het Duitse uur en wordt er ook een avondklok ingevoerd en derhalve verduistering Paarden, vee, karren, fietsen, metalen, potten en pannen, koper, wol, textiel, etc. …worden opgeëist 5. De Duisters voeren vanaf 24 november 1914 de Ausweiss in. Dit is een verplichte identiteitskaart voor iedere Belg boven de 15 jaar. Het is een symbool van de controle die de Duitsers op de inwoners uitoefenen. De Duisters gaan ook over tot huiszoekingen, verbodsbepalingen, censuur, etc. … 6. Nieuws: de kranten zijn onder Duitse censuur, waardoor men uiteindelijk nooit echt op de hoogte is van de juiste stand van zaken betreffende de oorlog. Er is ook een gebrekkige briefwisseling tussen het front en de mensen in bezet België, waardoor er vaak pas na hele lange tijd berichten kwamen over dood of ziekte van verwanten. In het begin van de oorlog werden zelfs de telefoonlijnen onderbroken. De complete afwezigheid van nieuws is angstwekkend en geruchten en legendes doen de ronde. Het leven wordt begrensd door o.a. een gebrek aan transport. Zo weet men dat vóór WO I er 200 treinen vertrokken vanuit het Noordstation en tijdens de oorlog werd dit gereduceerd tot 40 treinen. Om zich te verplaatsen naar een andere gemeente moest men steeds een pas aanvragen en daarvoor een goede reden opgeven. Door de talrijke opeisingen is het bijna onmogelijk zich te verplaatsen te paard, met de auto of zelfs met de trein. e) Voedselschaarste: De oorlog veroorzaakt nood en tekort aan producten of m.a.w. er is gewoon voedselschaarste. België is een geïsoleerd land met in het noorden Nederland, dat weliswaar niet tussenkomt in de oorlog, maar dat afgesneden wordt van België doordat de Duitsers een elektrische draad plaatsen over het ganse grensgebied. Bovendien hadden de Britten een economische blokkade opgeworpen, waardoor de invoer van levensmiddelen stopgezet werd en dit was dramatisch voor België, dat heel veel van zijn voedsel diende te importeren en dit dus niet langer meer kon, waardoor het aankeek tegen hongersnood vanaf oktober – november 1914. Om te kunnen overleven gaan Brusselaars in de verschillende vijvers van de stad vissen. Bovendien worden parken, tuinen en lanen omgetoverd in groetentuinen. Voedsel en vee wordt gestolen en stedelingen gaan bij de boeren om voedsel te smokkelen. Er ontstaat ook een zwarte markt. 7. Aardappelen worden een buitengewoon geschenk, alsook boter. Dit alles geeft aanleiding tot een hoop spottekeningen. Al snel komt er buitenlandse hulp om de bevoorrading van België te verzekeren. Onder leiding van de Amerikaanse zakenman Herbert Hoover ( die later president zal worden) wordt de Commission for Relief in Belgium opgericht, die hulpverlening organiseert vanuit de hele wereld en per boot laat aanvoeren. 8. Natuurlijk, omwille van de Britse blokkade was het niet evident dat deze hulp tot in België raakte. Gelukkig werd er een akkoord bereikt met de Duitsers dat zij boten met hulpgoederen voor België ongemoeid zouden laten, terwijl de Britten de doorgang ervan verzekerden. Spanje en Nederland zijn ook tussengekomen om te controleren dat de hulpgoederen bij de Belgen terecht kwamen. Markies de Villalobar (Spanje) en Maurits van Vollenhoven (Nederland) en Brand Whitlock (USA) waren ambassadeurs van neutrale landen (tot in 1917) die zich daarmee bezighielden. In België werd in oktober 1914 het Nationaal Hulp- en Voedingscomité opgericht onder voorzitterschap van Ernest Solvay (industrieel) en Emile Francqui (directeur bij de Société Générale de Belgique). Dit comité organiseerde en centraliseerde de hulpverlening aan de gemeenten en is aanwezig tot in de kleinste dorpen en kan rekenen op 125.000 medewerkers. Mensen krijgen bonnetjes en kaarten en gaan daarmee kopen in wat zij toen de Amerikaanse winkels noemden. Los daarvan was er ook nog het voedingscomité (Oeuvre de l’Alimentation Populaire) Dat dagelijks soep uitdeelde waardoor men vaak sprak van de ‘volkssoep’. Omwille van de oorlog waren er echter heel wat mensen werkloos of arm geworden. Zij hadden niet de gewoonte om hulp te vragen en meer naar hen gericht werden ook volksrestaurants ingericht waar men goedkope maaltijden kon krijgen. 9. 10. Er werd ook een speciale afdeling Hulp en Bescherming aan de Werken voor Kinderwelzijn opgericht. Zij richtten consultatiecentra in voor moeder en kind tot drie jaar en kantines speciaal gericht op kinderen. Dit zal later meer bekend worden als Werk voor Kinderwelzijn (wet van 05/09/1919). Kind en Gezin, zoals we het nu noemen, is er een voortzetting van. Daarnaast ontstonden er nog tal van andere organisaties die zich bezighielden met het voeden, kleden en verzorgen van kinderen zoals bijvoorbeeld Les Petites Abeilles (dit zijn kantines die aan kinderen melk, rijstebrij, cacao, soep en brood uitdeelden), Les Petits Roses de la Reine ( dat zich vooral richtte op het uitdelen van kledij aan kinderen tussen 4 en 6 jaar), Les Petits Pieds Nus (dat, zoals de benaming het laat begrijpen, vooral schoenen uitdeelde). Dankzij dit alles is de kindersterfte stilaan afgenomen vanaf 1917. Het Nationale Hulp- en Voedingscomité is een private organisatie die het economische en politieke leven in bezet België beheerste en werd tevens een soort van officieuze regering. Belangrijk is toch te melden dat dit comité ook voorafgaandelijk altijd een onderzoek deed naar het zedelijke gedrag van de hulpzoekende alvorens hulp te verlenen. Het plaatste zich in de 19de eeuwse traditie van liefdadigheid, wat toen ingericht werd door burgerij en adel. 11. Naarmate de oorlog vorderde, breidt het aantal noodlijdenden uit: renteniers en kleine spaarders zien hun geld verdwijnen ten gevolge van de enorme inflatie, winkeliers dienen hun zaak te sluiten wegens gebrek aan stocks en bijkomende bevoorrading en natuurlijk cliënteel, beambten zitten in dezelfde situatie als de arbeiders, nl. volledige uitholling van hun koopkracht wegens de toenemende inflatie, … Aldus ziet men dat groepen die voordien nooit steun hadden getrokken, thans mee in de rij staan voor het verkrijgen van hulpgoederen. In de loop van 1917 wordt de hulpverlening toegankelijk voor alle Belgen, wat daarvoor nog nooit het geval was. f) Gevolgen van de schaarste: Ondervoeding en gewichtsverlies (10 kilo voor iemand die weegt tussen 70 en 75 kg), ziektes, hogere mortaliteitscijfers. Rantsoeneringen: zegels en bonnen, aardappelen-, melk-, soep-, vlees- en kolenkaart, gezinskaart Dit alles is nodig om eten en andere producten te kunnen kopen bij de winkels die een zekere voorraad kregen dankzij de Commission for Relief. Zoals hoger vernoemd, werden ze daardoor vaak de Amerikaanse winkels genoemd. De kaarten en boekje moesten zorgvuldig bijgehouden worden, ingevuld en afgestempeld en afgegeven worden. Nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe eetgewoonten: vlees in blik, rijst, maccaroni, margarine, melkpoeder, konijn, koolraap. De mode wijzigt: vrouwen beginnen meer simpele en comfortabele kledij te dragen die hen moet toelaten heel actief te zijn. Zo worden de jurken korter, wat natuurlijk het voordeel heeft dat men minder stof nodig heeft, en schoenen worden vaak vervangen door kleine laarzen. Er komt een militaire beïnvloeding: o.a. het kapsel van de mannen dat korter wordt. De gedragen stoffen veranderen omdat men nu vaak oude kledij, maar ook overgordijnen, dekens, etc. .. , recycleert tot kledij. Er worden werkplaatsen opgericht waar men vrouwen tewerkstelt. g) Economische gevolgen: De economie is volledig verstoord en verlamd: 12. Er moet heel veel betaald worden voor het onderhoud van de Duitse troepen. Boetes bij de minste fouten te betalen door de gemeenten of door de particulieren. Fabrieken gaan dicht bij gebrek aan grondstoffen en bij gebrek aan afzet en transportmiddelen. Vanaf 1917 worden aldus honderden fabrieken gesloten en ontmanteld en worden de machines naar Duitsland getransporteerd. 13. h) Sociale gevolgen: Werk: er is een groot aantal werklozen, meer en meer mensen moeten een beroep doen op de openbare steun (meer dan 1/3 van de bevolking en in sommige gemeenten zelfs tot 2/3), er worden werkplaatsen ingericht om werk te geven aan werklozen. De prijzen schieten omhoog: metaalgeld wordt sowieso schaars omdat de bezetter het metaal nodig heeft voor de oorlogsindustrie en omdat de Munt haar metaalvoorraden geëvacueerd had naar Londen. Daarom ontstaat er noodgeld. Dit noodgeld werd door gemeenten of zekere organisaties verdeeld en bestaat uit papier, zink of zelfs karton. De Nationale Bank staat borg voor de waarde ervan. 5. Het wordt erger na 1916 … Vanaf 1916 is er een nieuw dreiging. De wanhoop wordt groter, zowel bij de bevolking als bij de soldaten, en zowel in België als in bijvoorbeeld Duitsland. Er ontstaan ook steeds meer spanningen onder de bevolking en ten aanzien van de bezetter. a) Collaboratie: De Duitsers steunen de Vlaamse eis om België te verdelen en te verzwakken. Een minderheid van radicale Vlaamse nationalisten, activisten genoemd, verkiezen om met de Duitsers te collaboreren. Vlaanderen en Wallonië worden geleidelijk aan administratief gescheiden tussen oktober 1916 en maart 1917. In Vlaanderen wordt er in 1917 een Raad van Vlaanderen opgericht, die zich voorstelt als het parlement van Vlaanderen en wil fungeren als een regeringsorgaan. Later verklaart deze Raad de onafhankelijkheid, maar dit gaat te ver voor de Duitsers. 14. Een belangrijke maatregel van de Duitsers in bezet België is o.a. de vernederlandsing van de Gentse universiteit. b) Verzet: Uiting van patriotisme: winkels gesloten op 21 juli (de bezetter zal dat later verplicht open verklaren, met als reactie dat de winkeliers hun vitrines volledig in het groen inrichten, verwijzend naar het Franse woord ouvert); mensen wandelen gekleed met de drie nationale kleuren; patriottische knopen worden gebruikt, symbool van de klimop (trouw aan België) of hulst (niet aanraken); mensen beginnen postkaarten met afbeeldingen van de koninklijke familie te verzamelen en bij zich te houden wat op zich al verboden was. Invloed van de katholieke kerk: de kerken worden de enige plaatsen waar de bevolking samenkomt en de missen worden op die manier ook uitingen van patriotisme. Kardinaal Mercier geeft het voorbeeld met zijn pastorale brief van Kerstmis 1914 onder de titel ‘Vanderlandsliefde en Volharding’. Er ontstaan inlichtingendiensten: mensen houden de bewegingen van de Duitse troepen in het oog en verzamelen op die manier o.a. inlichtingen over Duitse troepentransporten. Het gaat hem zeker niet om spionnen. Het meest gevaarlijke moment was om de informatie buiten België te krijgen. De best georganiseerde inlichtingendienst van dat moment was La Dame Blanche. Er is ook Mot du Soldat die briefwisseling smokkelt tussen België en Nederland en verder naar het front. De clandestiene pers: tijdens WO I werd de pers gecensureerd door de bezetter. Naast deze gecensureerde pers ontstaat de clandestiene pers, ook wel sluikpers genoemd, die als doel had de bezetter te bestrijden. De clandestiene pers verschilt in meerdere opzichten van de reguliere pers in vredestijd. Een eerste verschil is materieel, nl. dat deze bladen er niet uitzien als een klassieke krant, maar vaak de vorm aannemen van getypte of zelfs handgeschreven A4’tjes. Een tweede verschil bestaat hem in de periodiciteit, daar ze niet dagelijks verschenen, maar eerder gedrukt werden volgens de mogelijkheden. De oplages waren ook veel kleiner. Een derde verschil bestaat uit de productievoorwaarden: hoewel bij een aantal bladen professionele journalisten betrokken waren, werden ze meestal gefabriceerd in een niet professionele materiële context en waren medewerkers niet gekwalificeerd en misten ze praktische ervaring. Een vierde en laatste verschil lag hem in de distributie, die gebeurde op clandestiene wijze, terwijl kranten gewoon doorgegeven werden. De deelname aan de productie of distributie van de clandestiene pers kon natuurlijk leiden tot vervolging door de bezetter. Er ontstonden ontsnappingsnetwerken die geallieerde soldaten hielpen verbergen en vluchten. Repressie en Duits gerecht: alles gebeurde in het Duits. Er waren militaire rechtbanken en zelden mochten Belgische advocaten de verdachten bijstaan. Er waren 280 terechtstellingen, waaronder tien vrouwen. De meeste bekende daarvan zijn Gabrielle Petit en Edith Cavell. Gabrielle Petit werd op 1 april 1916 geëxecuteerd. Zij was 22 jaar en had geprobeerd om documenten naar Nederland en 15. Groot-Brittannië door te sluizen. Het feit dat vrouwen eveneens werden veroordeeld, heeft een internationaal protest teweeg gebracht. c) Tewerkstelling: Om het grote tekort aan werkkrachten in Duitsland op te vangen, maakte de bezetter publiciteit om vrijwillig in Duitsland te gaan werken. Men hoopte dat dit een succes zou worden, omdat natuurlijk omwille van de oorlog heel wat Belgen werkloos waren of zonder inkomsten waren gevallen. De campagne is echter een mislukking waardoor men in oktober 1916 overgegaan is tot verplichte tewerkstelling van werklozen en ook overging tot deportatie naar Duitsland. De arbeids- en leefomstandigheden van de opgevorderden waren bijzonder slecht. Velen werden ziek en zijn bijna stervende teruggekomen. Onder druk van buitenlandse en binnenlandse kritiek werden de deportaties stopgezet in maart 1917. 6. Bevrijding en gevolgen Men kan stellen dat WO I heel hard was voor de bevolking. Toen op het einde van de oorlog vluchtelingen terugkwamen naar België was dit zeer moeilijk. Het moet trouwens opgemerkt worden dat heel wat Belgen in Nederland in vluchtelingenkampen zaten. Diegenen die in Brussel geëxecuteerd werden, hebben nog steeds een gedenkplaat in de Senaat en men kan hun kleine kerkhof bewonderen achter de huidige VRT-gebouwen. Opmerkelijk is dat men in België op de monumenten rond WO I vaak een soldaat en een burger ziet afgebeeld staan, wat niet het geval is in de buurlanden. 16. WO I is ook gekenmerkt geweest door heel wat doden, zoals hoger gezegd, en vandaar dat er ook een aantal steden als martelaarssteden bestempeld werden omdat er zovele inwoners de dood vonden bij het begin van de oorlog. Denken we maar aan Andenne, Visé, Dinant, Taminnes, Leuven, Aarschot en Dendermonde. BIBLIOGRAFIE: Bruxelles 14-18. Au jour le jour, une ville en guerre. Exposition à l’hôtel de ville de Bruxelles, 2005-2006 Bruxelles en 14-18. La guerre au quotidien. Les Cahiers de la Fonderie, 32, 07/2005 Daniel CONRAADS, Dominqiue NAHOÈ, Sur les traces de 14-18 en Wallonie. La mémoire du patrimoine. Institut du patrimoine wallon, 2013 C. SORGELOOS et G. VEIRMAN, « La guerre du silence ou le Journal de la comtesse d’Oultremont 1914-1918 », in Revue belge d’Histoire militaire, XXIX, 2, Juin 1992, pp. 123-227 TEKST : Dr. Christine Van Everbroeck FOTO’S en ILLUSTRATIES : archief van het Legermuseum
© Copyright 2024 ExpyDoc