Download - Ars Aequi

Handels- en ondernemingsrecht
voerd. Krachtens artikel 93a verkrijgt de curator
de bevoegdheid om zich toegang te verschaffen
tot elke plaats voor zover dat redelijkerwijs voor
de vervulling van zijn taak nodig is. Voor invoering van artikel 93a was de rechtspraak niet geheel eenduidig ten aanzien van de vraag of de curator tot binnentreden bevoegd is.
Literatuur
Handels- en
ondernemingsrecht
Mr.drs. C.M. van der Heijden, mw.mr. J. Roest
Insolventierecht
Mr.drs. C.M. van der Heijden
Wetgeving
Sinds de vorige kroniek Insolventierecht (bijlage
bij AA 43 (1994) 9) is op het wetgevingsgebied
weinig nieuws verschenen. Nog steeds aanhangig
zijn de volgende wetsontwerpen:
— nr. 22942 ter zake van de bevoorrechting van
vorderingen, het bijzonder verhaalsrecht en
de vereenvoudigde afwikkeling van faillisse
ment. In september 1994 heeft een seminar
over dit wetsontwerp plaatsgevonden. De bij
dragen daaraan zijn gebundeld in de special
'Bodemrecht' van het Weekblad voor fiscaal
recht, 1994, nr. 6126. Zie in dit verband ook
de inaugurele rede De fiscus als schuldeiser tij
dens faillissement van A.I.M. van Mierlo;
— nr. 22969 ter zake van de schuldsanering van
natuurlijke personen;
— nr. 23429 houdende een ontwerp van de In
voeringswet schuldsaneringsregeling natuur
lijke personen.
Wat betreft de recentelijk ingevoerde wijzigingen
van de Faillissementswet wijs ik op de wet van
22 juni 1994, Stb 1994, 573 (in werking getreden
1 oktober 1994) waarbij, naast een aanpassing
van artikel 67 lid 3, een vierde lid aan artikel 87
is toegevoegd en een nieuw artikel 93a is inge2646 KATERN 56
Sinds de vorige kroniek is een grote hoeveelheid
tijdschriftartikelen met betrekking tot het insolventierecht verschenen. Voor een inventarisatie
van de artikelen in 1994 verwijs ik graag naar de
uitvoerige kroniek Faillissementsrecht in het Advocatenblad (p. 329 e.v. en p. 374 e.v.) van de
hand van M.Ph. van Sint Truiden, M.J. van der
Aa en A.A.J. Wissink. Wel wijs ik op de verschijning van een nieuw tijdschrift genaamd Tijdschrift voor Insolventierecht dat zes keer per jaar
verschijnt. Het tijdschrift bevat een katern dat
wordt verzorgd door Insolad, de Vereniging van
Insolventie-advocaten.
Ook breng ik een tweetal grotere werken onder de aandacht. Ten eerste is bij de aanvang van
1995 het Praktijkboek curatoren verschenen. Het
faillissement en de surséance van betaling worden vrij uitgebreid belicht vanuit de positie van
de faillissementscurator/bewindvoerder. Aan het
boek is een nieuwsbulletin verbonden dat een
maal per kwartaal verschijnt. Ten tweede is onder redactie van S.C.J.J. Kortmann en N.E.D.
Faber een herdruk uitgebracht van de voor theorie en praktijk nog steeds belangrijke Parlementaire Geschiedenis van de Faillissementswet.
Rechtspraak
Voor een uitgebreide bespreking van de jurisprudentie van 1994 verwijs ik naar de hierboven
genoemde kroniek in het advocatenblad. Op deze plaats wil ik de aandacht vestigen op een
tweetal belangrijke uitspraken. Ten eerste HR 17
februari 1995 RvdW 1995, 45 dat (onder andere)
betrekking heeft op de mogelijkheid van verrekening van gelden die tijdens faillissement of gedurende de 'verdachte periode' van artikel 54 Fw
worden gestort ter voldoening van vorderingen
die aan de bank stil verpand zijn. Dit arrest is
uitgebreid aan de orde gekomen in het vorige
Ars Aequi-katern onder het kopje Goederenrecht.
Handels- en ondernemingsrecht
Ten tweede het arrest van HR 24 februari 1995
RvdW 1995, 47. Zie hierover het artikel van
N.E.D. Faber in Tijdschrift voor Insolventierecht,
p. 57 e.v. en mijn bijdrage in Bedrijfsjuridische
Berichten, 1994, p. 70 e.v. In casu was het bodemrecht van de Ontvanger gefrustreerd door
een 'samenstel van rechtshandelingen' van onder
andere de curator. Een belangrijke vraag van het
arrest was of de curator door deze handelswijze
aansprakelijk was op grond van onrechtmatige
daad. Bij zijn oordeel omtrent de onrechtmatigheid hield het Hof ook rekening met 'andere belangen ... welke de curator in zijn beleidsafweging dient te betrekken'. Volgens de Hoge Raad
heeft het Hof hier kennelijk het oog gehad op belangen van maatschappelijke aard, zoals de continuïteit van de onderneming en de werkgelegenheid van de werknemers van het gefailleerde bedrijf van wie er 200 in het kader van het samenstel van overeenkomsten zijn overgenomen. 'Het
oordeel dat de curator ook dit belang in zijn beleidsafweging heeft te betrekken, geeft geen blijk
van een onjuiste rechtsopvatting', aldus de Hoge
Raad.
Het middel gaat uit van een meer beperkte en
traditionele opvatting: het faillissement strekt er
niet primair toe de onderneming van (een deel
van) haar schuldenlast en van een deel van haar
werknemers te bevrijden noch tot maximaal behoud van werkgelegenheid, maar in de eerste
plaats tot waarborg van de rechten van crediteuren door middel van liquidatie (behoudens akkoord). Dit uitgangspunt, wat overigens ook te
vinden is in de handboeken van Molengraaff/
Star Busmann uit 1951 (p. 31) en in Polak/Polak
uit 1972 (p. 1), is kennelijk in de opvatting van de
Hoge Raad niet meer zaligmakend. Gezien andere recente ontwikkelingen in het insolventierecht
is dat niet vreemd. Zie in dit kader bijvoorbeeld
de uitspraken ter zake van het onderhands akkoord, waarbij niet uitgesloten wordt geacht dat
schuldeisers gedwongen kunnen worden om zich
aan de gevolgen van een onderhands akkoord te
onderwerpen. Zie hierover mijn artikel in NTBR
1994, nr. 7 en de bijdrage van L.H. Slijkhuis aan
de in 1994 verschenen bundel Financiering en
aansprakelijkheid. Ik wijs tevens op de voorstellen van de commissie Mijnssen uit 1989, waarin
het behoud van de onderneming van de gefailleerde ook een belangrijke plaats inneemt. Ook
uit het wetsontwerp voor de schuldsaneringsregeling blijkt dat in een insolventiesituatie het voldoen van de vorderingen van de crediteuren niet
de enige leidraad is.
KATERN 56 2647