GEDICHTENDAG 2014 Goeiemiddag, Neen, het tegenovergestelde beweren zou blazé en een leugen zijn. Ook al zou die me hier, in dit verfijnd gezelschap van “Kortrijkse vrienden van de poëzie”, goed uitkomen. Maar helaas, dus. Bij mij geen boekenplanken vol dichtbundels, of ingekaderde verzen in de slaapkamer. Romans, dat wel. En boeken over verre landen of reisgidsen, dat ook. Te nostalgisch om ze weg te gooien. Vooral romans voor tijdens dat reizen. Dan – en helaas veel te vaak alleen dan eindelijk rust in mijn kop. En catalogi, historische non-fictie, stapels vakliteratuur en van die – maak aub geen misbruik van mijn openhartigheid - bijeengespaarde reeksen bij de Morgen, Knack of Humo. Marketingbedrog. Zeker weten. Maar ach, als de val het aura van erudiete geletterdheid oplevert, wie van ons trapt er dan niet in? Je vindt me niet op zondag op de bank met Klara, koeken, Cees Nooteboom of Gerry Florizoone. Wat wel? Genieten van elke goed geformuleerde tekst. Elke dag, behalve zondag al voor zeven uur Hugo Camps op de front. Veel onderlijnde passages ook. Ik schrijf in boeken. Als bewijs dat ik het vakmanschap van de auteur erken. Wow, dat is goed gezegd. Zoals dit: “Op een glorieuze woensdag lieten ze een trein vol onwaarschijnlijke hoeren komen, weelderige vrouwen die uiterst bedreven waren in de meest onvergetelijke behandelingen en die beschikten over allerlei zalfjes en toestellen om de krachtelozen te stimuleren, de schuchteren aan te vuren, de veeleisenden te verzadigen, de eenvoudigen van harte te verrukken, de veelzijdigen te overbluffen en de eenzelvigen tot andere gedachten te brengen.” Wow, dat is goed gezegd. Marquez, 100 jaar eenzaamheid. Of eerder in dat boek dit ene zinnetje. Het viel als een blok op mijn kop. Ik was zes lange dagen in Noord Nepal één bergpas boven 6000 meter verwijderd van Tibet. Niets rondom mij behalve bergen, yaks en een lokale familie die me onderdak bood. En dan dat zinnetje: “Toen kwam kolonel Aureliano Buendia moeizaam tot het besef dat het geheim van de ouderdom uit niets anders bestaat dan een eerzaam verdrag met de eenzaamheid.” Hier kon ik wel de berg mee op. Eén zin, soms hoeft het echt niet meer te zijn. Een paar woorden, maar dan wel selectief de juiste en in een volgorde zoals je ze dan, die dag, dat uur, wil horen. Zoals deze, mijn zus was ernstig zoek. Uit Connie Palmen – Echt contact is niet de bedoeling. “Ik heb nooit veel gewild, maar dat weinige wel heel graag.” Twee maanden later stond het gedrukt op haar doodsbericht. Zoveel schoons voor de mooiste vrouw ter wereld. Dat kan alleen de dichter. In een taal die raakt, in een taal die je aan het lachen brengt. Uit Het Land van de Wangen, Luk Gruwez: “Ik ben er vast van overtuigd dat een ander soort taal een ander soort mens genereert. Hoewel mijn dialect mijn moedertaal is, heb ik er mij nooit anders dan stotterend in kunnen uitdrukken. Maar alleen al de gedachte Nederlands te moeten praten in een omgeving waar ik mij al die jaren uitsluitend van het plaatselijke dialect heb bediend, bezorgt mij angstzweet. Nederlands betekent : ik ben nu beter; sorry voor jullie, ik ben inmiddels beschaafd, ik ben niet meer van jullie. Er is in Vlaanderen geen enkele andere provincie waar aan beschaafde taal zozeer het odium van hoogmoed kleeft. Het wordt beslist minder erg gevonden onvervalst pretentieus te zijn dan dat niet te kunnen verbergen. Wie zich in de standaardtaal uitdrukt, is geen haar beter dan die omhooggevallen bourgeoisie die het, zeker toen ik klein was, bij het uitgaan van de hoogmis in een stad als Kortrijk bestond mankementig Frans te kwetteren.Een van de deugden die bij veel West-Vlamingen nog altijd groot aanzien genieten, is het vermogen zich zo gewoon mogelijk voor te doen, zeker als men middelerwijl, quasi-achteloos, iets buitengewoons verricht. Vandaar dat hoog en laag, edel en triviaal hier zo vaak met elkaar gecontamineerd worden. Het feit , denk ik wel eens, dat een West-Vlaming de klanken “g” en “h” niet van elkaar kan onderscheiden, is daar een koldereske illustratie van. ‘Wordt dat met een ‘gaa’ naar boven of met een ‘hee’ naar beneden geschreven?” Hoe vaak heb ik die vraag niet gehoord wanneer men over de spelling van een bepaald woord in het ongewisse verkeerde. Maar wat de naam van de Allerhoogste betreft, zitten wij, West-Vlamingen, goed: ‘God’ spreken wij uit met de h naar boven. En naar boven willen wij.” Beste vrienden van de dichtkunst, Verwacht van mijn niet de definitie van poëzie, noch een indicatie waar de lat ligt tussen goede en slecht, tussen correcte en foute. Dit is ook niet mijn zorg. Bij mij zit het poëtische niet in een gedichtenbundel, maar in de honderden teksten die dagelijks voorbij schuiven. Twee zinnen, een passage, een flard, een fragment, een strofe uit een lied. Meestal onverwacht. In de finale van de Beste Singersong writer op de Nederlandse televisie, bijvoorbeeld: Maaike Ouboter, piepjong, voor haar pas overleden mama – Dat ik je mis: Je kust me, je sust me. Omhelst me, gerust me. Je vangt me, verlangt me. Oneindig ontbangt me Je roept me, je hoort me. Je redt en verstoort me. Geloof me, beroof me. Verstikt en verdoof me. Je ademt en leeft me. Siddert en beeft me. Vertrouwt me, beschouwt me Als mens en weerhoudt me Van bozige dromen Die op komen dagen De eenzame vragen Van eindig geluk. Met je krullen als nacht Hoe je praat hoe je lacht Hoe je stem zo dichtbij Als een engel verzacht In mijn dromen doorstromen Oneindige leegte Je remt me, je temt me Je roert en beweegt me Ik mis je, ik mis je Ik grijp je, ik gris je Ik wil je, bespeel je Ik roer en beveel je Om bij me te blijven In donkere nachten Om niet meer te smachten Naar jou Oh ik smoor je, bevroor je Verlos en verloor je Weg naar een andere plek Maar ik hoor je Omarm je, verwarm je Ik zie en ik voel je Ik aai je, ik streel je Ik knuffel en kroel je Je rijdt me begrijpt me Verwart en misleidt me Het schrikt me soms af Hoeveel ik op je lijk nu En laat me los Ik kan het alleen Maar houd me vast als het nodig is In gedachten en ik vind je In alles om me heen Maar al denk ik soms Dat het zo beter is Kan ik het niet helpen Dat ik je soms mis Ik erger me dood aan de Eva Deroovers en Hannelore Beederts en vraag me af wie Radio1 al zo lang sensueel masseert om hun zoete riedels alsmaar prominenter mijn wagen of mijn living te laten vullen. Maar dit nummer. Graag. ‘s Morgens in de mist en ’s avonds terwijl mijn patatten koken en mijn hamburger braadt. Even terug naar mijn studententijd. Vijfde Latijnse – denk ik. Cicero, eerste Catelinarische rede. Quousque tandem abutere, Catilina, patientia nostra? Hoelang nog in 's hemelsnaam, Catilina, zal je ons geduld misbruiken? Hoelang nog zal die razernij van jou met ons de draak steken? Tot welk uiterste zal jouw lef zich grenzeloos roeren? Ik leerde de vertaling rats van buiten en slaagde er ooit in om op het examen acht regels te vertalen terwijl er maar vier in het Latijn werden opgegeven. Knal door de mand. Mijn talenkennis was niet fantastisch, mijn geheugen daarentegen. Of het nu komt van vriend of vijand, van schoolmeester of politicus. Meer dan welk gedicht dan ooit. Drie zinnen uit een speech, dat zijn de zaken die mij raken. Die ken je: “If there is anyone out there who still doubts that America is a place where all things are possible; who still wonders if the dream of our founders is alive in our time; who still questions the power of our democracy, tonight is your answer. It's the answer told by lines that stretched around schools and churches in numbers this nation has never seen; by people who waited three hours and four hours, many for the very first time in their lives, because they believed that this time must be different; that their voices could be that difference. It's the answer spoken by young and old, rich and poor, Democrat and Republican, black, white, Hispanic, Asian, Native American, gay, straight, disabled and not disabled - Americans who sent a message to the world that we have never been just a collection of individuals or a collection of Red States and Blue States: we are, and always will be, the United States of America.” Fucking hell, drie zinnen uit een speech. 4 november 2008. Obama won. Gewoon wat woorden, maar dan wel selectief de juiste en in een volgorde zoals je ze dan, die dag, dat uur, wil horen. Dat zei ik al. Tot slot. Als zelfkritiek op mijn bescheiden bijdrage deze middag, een fragment uit de aanvaardingsspeech, vorige week bij Pasa Porta van onze gloednieuwe Dichter des Vaderlands Charles Ducal: “Poëzie in haar gewone kleren van dichtbundels, tijdschriften, verzamelde werken en bloemlezingen wordt tegenwoordig dermate stiefmoederlijk behandeld in het onderwijs en de media dat gedichtendag soms meer weg heeft van een schaamlapje dan van een feestjurk. Misschien hadden de organisatoren vanuit die constatering de titel van Dichter des Vaderlands beter aan een mediagenieke figuur gegeven dan aan een ‘echte dichter’. De suggestie in de krant De Tijd Stromae Dichter des vaderlands te maken is me niet ontgaan en ik kan er in komen, want een zanger zingt nu eenmaal in dichtvorm en soms in uitstekende dichtvorm.” Maar toch, hoor ik u denken. Vloeken? Niets boven de echte. Allé, dan toch. Graag: Herman De Coninck DICHTER voor hem zijn alle dingen glazen wijn: zeer verfijnde zijnden om te laten staan tot later en het is alsof hij heel traag drinkt terwijl hij wacht want verlangen wordt bezitten van een verlangen en geluk is wachten op geluk. Franky Devos, 06/02/2014
© Copyright 2024 ExpyDoc