20140212_De_Standaard_in... - Bis

Maud Vanhauwaert,
POËZIE-infiltrant in het cabaret
‘Het doet
deugd te
merken dat
niet iedereen
van mij
houdt’
Maud Vanhauwaert moet zowat de enige
Vlaming zijn die nog nooit stand-upcomedy
heeft gezien. Uitgerekend zij schopte het tot
in de finale van het Leids Cabaret Festival,
wankelend op de grens tussen podium en poëzie.
‘“Wat een lef om iets totaal anders te doen”,
hoor ik vaak. Maar ik kan alleen maar dit.’
Ann-Sofie Dekeyser, foto’s Marco Mertens
50
51
Maud Vanhauwaert,
POËZIE-infiltrant in het cabaret
K
omt een jonge vrouw met
een knalgeel valiesje het
podium van een Nederlandse
schouwburg op. Nee, dit is geen
grap. Gefronste voorhoofden
in het publiek, niet zozeer door haar tongval –
‘ah, een Vlaamse’ – maar door wat ze met die
zachte ‘g’ zegt. Geen grap dus. Maar gedichten.
Maud Vanhauwaert zal in totaal 40 keer op
het grote logo van het Leids Cabaret Festival
gaan staan. Als een van de drie finalisten toert
ze momenteel door Nederland. Het zijn niet
de minsten die haar voorgingen: een bataljon
Nederlanders als Paulien Cornelisse en Javier
Guzman, maar ook voor onze Wim Helsen,
Alex Agnew en Bart Cannaerts betekende het
de doorbraak in hun carrière.
Vanhauwaert vult de avond samen met de
andere twee finalisten. Bij Tim Fransen en Bart
Melief regeert de lach. Bij haar klinken er ook
haha’s, zeer zeker, maar de vervreemding is
luider. Ze had het publiek gewaarschuwd: ‘Ik
ben een infiltrant van de poëzie in het bastion
van het cabaret.’
Vanhauwaert treedt al enkele jaren op met
haar eigen gedichten en die van anderen.
Tekstperformer noemt ze zichzelf. Cabaretière
is ze niet. Ze toont zich kwetsbaar tussen de
mannen die hun grapdichtheid minutieus
timen. Minstens één mop om de 30 seconden.
Het publiek is hongerig, gretig en popelt
om de lachsalvo’s af te vuren. ‘Entertain ons.’
Beangstigt dat haar niet?
‘De voorbije maanden ben ik mij zeer
bewust geworden van de verwachtingen van
een publiek. Door de rijke cabarettraditie in
Nederland hebben niet alleen de performers
een stijl ontwikkeld, ook het publiek heeft zich
gevormd. Er moet altijd vertrokken worden
vanuit de grap, terwijl ik dat nooit doe. Mijn
vertrekpunt is poëzie. “Wat een lef om iets
totaal anders te doen”, hoor ik vaak achteraf in
de foyer. Maar naar mijn gevoel heeft het niets
met lef te maken, ik kan alleen maar dit.’
‘Ik had nood aan die confrontatie. Net voor
ik 30 werd, begin dit jaar, heb ik het beslist: de
komende tien jaar ga ik niet alleen maar doen
waar ik me goed bij voel. Ik trad drie, vier keer
per week op voor een literair publiek. Mensen
die erg open staan voor wat komt, die ervan
uitgaan dat 90 procent van wat op het podium
gezegd wordt aan hen voorbij zal gaan. En
‘Ik heb het nooit erg
gevonden dat heel weinig
mensen geïnteresseerd
zijn in gedichten.
Integendeel, de dag dat
iedereen van poëzie
houdt, stopt het voor mij’
die proberen iets te maken van die andere 10
procent. Heel geruststellend. Het was tijd om
mezelf uit mijn comfortzone te halen.’
Loeiende koeien
In hoeverre moet je voldoen aan de
verwachtingen van het publiek?
‘Niet. Heel veel cabaretiers spelen alleen
maar op de herkenning. Terwijl theater
moet confronteren en vervreemden. Mensen
moeten er zich ongemakkelijk voelen. Wat niet
betekent dat ik deze tournee speel vanuit die
stuurse, tegendraadse houding. Ik zou ervoor
kunnen kiezen om een avond lang alleen
hermetische gedichten voor te lezen. Zo begin
ik wel, maar ik houd het niet vol.’
‘Dit is een leerschool voor mij: wat kan ik
hieruit leren en pikken? Vroeger deed ik nogal
laatdunkend over stand-upcomedians en hun
effectbejag. Nu heb ik bewondering voor hoe ze
een grap als een drietrapsraket opbouwen, hoe
ze de timing meester zijn.’
Je schrijft: ‘ik ben vergeten waarom ik op
een podium stond/waarom alle mensen
dezelfde richting opkeken/ en ik als enige,
andersom’. Sta je graag op de bühne?
‘Ik ben geen tafelspringer. Nee dus. Maar ik
heb een enorme fascinatie voor hoe je teksten
op een podium kunt brengen. Wat een heel
andere activiteit is dan het schrijven zelf. Veel
schrijvers doen afbreuk aan hun eigen werk
als ze eruit voorlezen. Ik zal mezelf nooit een
volbloed schrijver noemen, maar ook geen
rasechte performer. Ik wankel bewust op de
grens tussen podium en poëzie.’
‘Ik heb een
dwangmatige hang
naar perfectie in mijn
manier van spreken.
Terwijl ik met je praat,
denk ik: ai, dat was wel
een heel lange pauze.
Of: ik ben de spanning
aan het verliezen’
52
Waarom?
‘Iedereen gaat op zoek naar een manier waarop
hij het meest eerlijk kan zijn, of zich het meest
kan tonen. Op een vreemde manier is dat bij mij
het podium. Via de maskerade en theatraliteit
kom ik af en toe tot een kwetsbaarheid waarbij
ik het gevoel heb: hier laat ik mijn diepste wezen
zien. Misschien is het een illusie, maar ik geloof
dat ik zo veel dichter kom bij de andere mens
dan in de dagelijkse communicatie.’
een andere finalist. Ik moet bekennen dat
ik nog nooit een cabaret- of stand-upshow
heb gezien in mijn leven. Hij probeert me nu
in te wijden. In ruil heb ik hem Lil (zucht),
gedichten van Astrid Lampe, uitgeleend.’
Bundels uitdelen aan poëzieleken en
gedichten brengen voor een breed publiek.
Mogen we Vanhauwaert een missionaris van
de poëzie noemen? ‘Oei, oei, nee. Ik heb het
nooit erg gevonden dat heel weinig mensen
geïnteresseerd zijn in gedichten. Integendeel,
ik ben gesteld op de kracht van de minderheid.
Op het moment dat iedereen van poëzie gaat
houden, stopt het voor mij. Ik zoek heel bewust
een positie waarin ik het buitenbeentje ben.’
‘Het is niet toevallig dat ik dat cabaretcircuit
intrek, waarin niemand komt voor de
gedichten. Van daaruit is het makkelijker om
een eigenheid te ontwikkelen. Eigenlijk is dat
mijn ambitie, dat ik niet meer de vraag krijg
of ik nu actrice of cabaretière ben, maar dat ik
mijn eigen hokje kan timmeren waarin ik zelf
groots en almachtig ben, en dat ik kan zeggen:
“ik ben het genre Maud Vanhauwaert”.’
Vreemd dat je denkt dichter bij de ander te
komen, terwijl je alleen op een podium staat.
‘Dat is de paradox. De omweg brengt je dichter,
dieper. Het voordeel van op een podium
staan met je eigen tekst is dat je heel precies
kunt bepalen hoe je de dingen zegt, waar je
pauzes legt en hoe lang die dan zijn. Ik heb
een dwangmatige hang naar perfectie in mijn
eigen manier van spreken. Daar worstel ik erg
mee, elke dag. Terwijl ik nu met je praat, denk
ik: ai, dat was wel een heel lange pauze. Of:
ik ben de spanning aan het verliezen. Ik erger
mij ongelooflijk aan dat imperfecte en die
weinig precieze manier van communiceren.
Bij mezelf, maar ook bij anderen. Zelfs bij mijn
lief. Ja, een fout kantje.’
Ik dacht dat schrijvers schreven om zichzelf de
eeuwigheid te gunnen, om iets blijvends na te
laten. Jij maakt van je teksten performances,
zodat ze weer vergankelijk worden.
‘Ik heb zelf vaak moeite met poëzie. Dan kijk
ik naar mijn bundel of die van een ander:
gedichten als stillevens op een wit blad papier.
Je kunt er niet meer aan tornen, en dan voel ik
me uitgesloten. Ik wil mensen hier en nu raken,
elke keer opnieuw. Het is niet mijn ambitie om
mijn eigen dood te trotseren.’
Voor vroegere finalisten betekende het
Leids Cabaret Festival de grote doorbraak.
Voel je de druk?
‘Ik heb geen last van andermans verwachtingen.
Ik ben vaak in de categorie “jong en beloftevol”
gestopt. Terwijl ik toch helemaal geen belofte
heb gemaakt. Bovendien geloof ik niet dat er
ook maar iemand op mij zit te wachten. Het kan
weinigen schelen of ik iets word of niet.’
‘Oké, volgend jaar trek ik voor het eerst
op tournee langs de culturele centra met
een avondvullende voorstelling. En ja, ik
ben benieuwd hoeveel centra daarop zullen
intekenen. Maar ik zal de ongure winteravond
niet vergeten dat ik met mijn kleine autootje
‘Net voor ik 30 werd, heb ik
het beslist: de komende tien
jaar ga ik niet alleen maar
doen waar ik me goed bij voel.
Het was tijd om mezelf uit
mijn comfortzone te halen’
Volgende maand moet je nieuwe
poëziebundel af zijn, heb je al een titel?
‘Voorlopig is het: Wij zijn evenwijdig.
Evenwijdigen staan naast elkaar, maar raken
elkaar in het oneindige. Net als mijn eerste
bundel Ik ben mogelijk, wat potentie uitdrukt,
heeft het iets wiskundig.’
Hoe weet je wanneer een poëziebundel af is?
naar Noord-Nederland reed om een paar
gedichten voor te lezen voor iemands jarige
buurvrouw. Of die keer dat ik in een stal optrad
waar amper zeven stoelen bezet waren en de
koeien tijdens mijn voordracht niet ophielden
met loeien. Dat zijn de optredens die mij het
meest bijblijven, niet die poëzieavonden in
grote zalen.’
Vanhauwaert en Giraf
De dag voor dit optreden praatten we bij Maud
Vanhauwaert thuis. Een flat aan de Antwerpse
Singel. Zeven hoog, op het naambordje staat
gegrift: ‘Vanhauwaert en Giraf ’. Ze is aan de
buitenrand van de stad gaan wonen omdat ze
meer rust wou, vertelt ze. Wat moet een meisje
van 30 met rust?
‘Ik woonde vroeger op een klein
appartementje. Het was er altijd slordig,
enfin, meer dan slordig, het was er gewoon
vuil. En als het rommelig is om mij heen,
heb ik de neiging om in mijn hoofd helder en
gestructureerd te denken. Als tegenreactie.
Maar ik had behoefte aan chaos en onrust in
mijn hoofd. Daarvoor had ik dus dit ordelijke
en heldere appartement nodig.’
Uiterlijk is er inderdaad alleen maar rust.
De enige spanning is die tussen De Kleine
Charlemagne, het straatkatje dat Vanhauwaert
redde, en Giraf - haar knalgele kanarie. Op
tafel ligt de dvd van de Britse komiek Jimmy
Carr – ‘een hele show lang grove oneliners,
nul de botten poëzie’ – naast een dikke bundel
verzamelde gedichten. ‘Die dvd kreeg ik van
53
‘Ik denk dat elke maker, of het nu een dichter
of beeldend kunstenaar is, bij elk nieuw
werk moet streven naar: heb ik in dit werk,
binnen dit paradigma, alles, maar dan ook
alles gezegd? Dat is de opdracht die ik mezelf
opleg: geef pas iets uit handen als je de hele
wereld hebt gegeven.’
Dan is je eerste toch een vrij dunne bundel
geworden.
‘Ja, maar ik heb zo in dat werk geleefd dat
ik het gevoel had dat het met de kosmos
samenviel. Toch voor ik het gepubliceerd
had. Het gekke is dat op het moment dat die
bundel er dan officieel lag, de magie voorbij
was. Het was alsof iemand een kind van
iemand anders in mijn armen legde. Ik had er
geen enkele connectie mee. Het realiteitsbesef
kletste in mijn gezicht. Niemand zat te
»
Maud Vanhauwaert,
POËZIE-infiltrant in het cabaret
wachten op dat boekje. Wie maalt erom of ik
nog ooit in mijn leven poëzie schrijf? Er zal
heus niet plots een massa opstaan die zich
verwaarloosd voelt en aan mijn mouw komt
trekken. Die relativerende houding werkt
verlammend, ik heb geworsteld voor ik weer
iets nieuws kon schrijven. En de enige goede
voedingsbodem om poëzie te maken, is de
pretentie: ik ga de wereld een draai geven met
wat ik hier schrijf, dit is een bom.’
Maar poëzie is nu eenmaal niet
levensnoodzakelijk.
‘Ah, een gevaarlijke uitspraak. Maakt poëzie je
tot een beter mens? Natuurlijk niet. Ik ken heel
veel mensen die nooit een boek lezen en geen
bal geven om gedichten, maar die ik ethisch
hoger inschat dan mezelf. Dus, oké, poëzie en
literatuur zijn niet noodzakelijk. Maar het is wel
zo dat poëzie uitdaagt om op zoek te gaan naar
nieuwe mogelijkheden.’
‘Poëzie bestaat uit verschillende beelden die
daarvoor nog nooit bij elkaar zijn geplaatst.
Dichter en lezer vinden nieuwe bruggetjes
in hun eigen denkpatronen, gaan op zoek
naar een nieuwe metaforiek. Die link kun je
doortrekken naar de maatschappij op hoger
niveau. Ook voor de politiek moet dat de
opdracht zijn: nieuwe verbindingen maken,
op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden.
Bovendien leunt poëzie heel goed aan bij onze
hedendaagse manier van leven. Ik kom zelf ook
zelden toe aan het lezen van een dikke roman
wegens tijdgebrek. Een gedicht past beter bij
ons gefragmenteerde bestaan.’
Kerkhaantje
Toch is poëzie een slecht verkopend genre.
‘Binnen het onderwijs wordt het niet goed
aangebracht. In de middelbare school
beginnen ze bij de oude klassiekers, ver weg
van de leefwereld van jongeren. En in het zesde
jaar eindigen ze, als er eventueel nog wat tijd
over is, met moderne poëzie. Maar tegen dan
heeft iedereen er al een degout van. Dat moet
je omkeren, begin bij Herman de Coninck.
Of, waarom niet, Justin Bieber. En leg in
godsnaam niet langer de verantwoordelijkheid
voor een tekst bij de schrijver, maar bij de lezer.
Deze bundel (wijst naar ‘Ik ben mogelijk’, red.)
is momenteel evenveel van jou als van mij. Ik
hoop dat een gedicht over mijn moeder veel
meer gaat over jouw moeder.’
gaat het dus al snel meer over de tekst dan over
mij persoonlijk. Op de computer kun je dat
perfectioneren voor iemand anders het leest. Ik
zou het een nachtmerrie vinden mocht iemand
onaffe teksten van mij lezen.’
Je hebt een braaf en ongevaarlijk uiterlijk,
zeg je zelf. Ben je bitsig genoeg?
‘Het onderwijs begint
bij de oude klassiekers
en eindigt met
moderne poëzie. Tegen
dan heeft iedereen
er al een degout van.
Begin bij Herman de
Coninck. Of, waarom
niet, Justin Bieber’
Als een dichter iemand is die beelden maakt
met woorden, waarom dan nog via de woorden
gaan en niet rechtstreeks naar de beelden?
‘Simpelweg uit gebrek aan vaardigheden. Ik
kan niet tekenen, ik kan geen film regisseren.
Het is niet erg om iets te doen vanuit een
gebrek, dat is net heel schoon. Dat je iets doet
omdat je niets anders kunt. Waardoor je blijft
worstelen met het medium, zoals ik. Opnieuw
kun je de parallel trekken met de liefde. Het
is door moeite te hebben met iemand, of
eigenschappen van iemand, dat het waardevol
is om in interactie te gaan. Ik zou niet kunnen
samenzijn met iemand die met mij samenvalt.’
Voor een project met het Vlaams Radio
Koor ben je de brieven tussen Johannes
Brahms en Clara Schumann aan het lezen.
Wat zou ik van jou ontdekken als ik jouw
geheime briefwisseling zou lezen?
‘Dat ik mijn hart niet kan uitstorten in
geschreven taal. Ik schrijf ze nog wel, de
echte brieven met pen en papier. Naar een
hartsvriendin bijvoorbeeld. Maar ik speel vals;
ik maak ze eerst op de computer. Het moment
dat ik begin te schrijven, heb ik het gevoel dat
een instantie meekijkt die zich afvraagt: is
deze alinea wel goed opgebouwd, moet hier
een punt of een komma, met een hoofdletter
of kleine letter? Zodra ik iets op papier zet,
54
‘Nee, dat is mijn grote zwakte. Ik zie mezelf
niet uitgroeien tot een echt grote kunstenaar
omdat ik te meegaand ben. Het kerkhaantje
dat meedraait met de wind, dat heb ik in mij.
Ik ben heel tegemoetkomend, lief en vermijd
conflicten. Terwijl kunst vaak ontstaat vanuit
conflict en koppigheid, en de kunstenaar zo
toch mensen achter zich krijgt. Daar sta ik
dan, ik draai me snel naar de mensen toe en
vraag of ik iets voor hen kan doen. Dat botst
met mijn ijdelheid. Want ijdel ben ik wel;
ik heb altijd het gevoel gehad dat ik de beste
poëzie schrijf. Wat moeilijk te rijmen valt met
middelmatigheid.’
‘Tegendraadsheid van een maker komt
erop neer dat hij zich verhoudt ten opzichte
van iets. Een economisch bestel, een politiek
idee, waaruit je engagement kunt puren. Dat
is voor mij een wezenlijk probleem: ik heb
niet iets ten opzichte waarvan ik me verhoud.
Oké, ik heb mijn bedenkingen bij bepaalde
maatschappelijke tendensen, maar niet zo
fel dat ik er kracht en inspiratie uit put. Het is
tegenwoordig zo dat je overal een mening over
moet hebben, of je telt niet mee. Dan is het wel
handig om ergens moeite mee te hebben. Maar
ik heb een heel gezonde, goede jeugd gehad. En
ik wil eigenlijk ook geen kunsttaal ontwikkelen
die alleen maar uit boosheid of negativisme
ontstaat.’
‘Het belang van vragen wordt onderschat. Ik
heb een vraag altijd iets heel moois gevonden;
het gaat omhoog en heeft een opening op het
einde. Terwijl een antwoord altijd neervalt.
Punt. Gedaan. Vandaag de dag wordt
engagement weleens verward met het hebben
van een mening. Terwijl je ook geëngageerd
kunt zijn door heel bewust iets niet te weten.
Dichters en kunstenaars in het algemeen
moeten de vragenstellers zijn.’
‘Ik durf het ook wel eens te vergeten, dat ik iets
te verdedigen heb. Dan schuil ik in een naïeve
wereld waarin iedereen van poëzie houdt en
iedereen van mij houdt. Het doet deugd om af
I
en toe te merken dat dat niet het geval is.’