Dienst over psalm 65 en cantate BWV 120, gehouden in de Kloosterkerk op zondag 30 maart 2014. Voorganger ds. Margreet Klokke De stad is tot leven gekomen overal zijn er al deuren opengegaan, mensen zijn naar buiten gekomen om ergens naar toe te gaan. Wij zijn naar buiten gekomen om hier naartoe te gaan. Wonderlijk om te bedenken dat elk van ons zo’n plaats heeft waar hij vandaan komt en altijd weer naartoe gaat. Een thuis. Kostbaar die plaats waar wij uitrusten en verwerken wat de dag ons bracht, waar ruimte is voor wat er leeft in ons hart: zorg en goede moed, verdriet en vrolijkheid, angst en vertrouwen. O God, zegen die kostbare plaats in de stad waar wij onszelf zijn met uw stille liefdevolle aanwezigheid zo bidden wij HEER ONTFERM U Elke dag gaan er in deze stad deuren open en komen er mensen naar buiten. Wij gaan onze deuren uit om iets van onszelf te geven aan de samenleving. En we komen niet zonder kleerscheuren thuis. Op ons werk kunnen wij verbinding voelen met anderen maar er zijn ook conflicten. Wij hebben successen maar ook mislukkingen. En in onze ontmoetingen met anderen kunnen wij opgeladen worden maar ook teleurgesteld wij kunnen getroost worden maar ook gekwetst. O God, zegen onze samenleving met uw stille vergevende aanwezigheid zo bidden wij: HEER ONTFERM U Overal in de wereld gaan er elke dag deuren open en komen er mensen naar buiten om hun bijdrage te geven aan het dorp of de stad waar zij wonen. Zij gaan met lichte tred en goede zin of met zware stap en lood in hun schoenen. Welke verhalen zullen zij aan het einde van de dag meebrengen naar huis? Verhalen van oorlog of verhalen van vrede, verhalen van onrecht of verhalen van recht. En zal iedereen aan het einde van de dag weer veilig thuiskomen? O God, zegen onze wereld met uw stille dragende aanwezigheid zo bidden wij: HEER ONTFERM U Preek over psalm 65 (vertaling Ida Gerhardt en Marie van der Zeijde) en cantate BWV 120 Psalmen zijn weggetjes. Ik heb het vanaf deze plaats al vaker gezegd. Ze leiden de lezer altijd ergens naar toe. Wie de dichter op de voet volgt, komt altijd ergens anders uit dan waar hij begon. Het kan op het weggetje van een psalm van angst gaan, naar vertrouwen. Van eenzaamheid, naar thuiskomen in de gemeenschap. Van boosheid, naar dankbaarheid. Ook psalm 65 is een weggetje. Eén van drie étappes. Drie coupletten. Op dit weggetje gaat het van stilte, naar zingen. Van inkeer in jezelf, naar uitbundig, met alle registers open, God lofzingen. Wie het weggetje van psalm 65 op wil, moet dus stil worden. Stilte is de toegang ertoe. En dat zou wel eens een opgave kunnen zijn. Een te grote overgang. Hier in de stad hebben we immers net twee bijzonder onrustige weken achter de rug. Eerst waren er de gemeenteraadsverkiezingen. Overal mensen op straat, gekleed in de kleuren van hun partij, met megafoons en foldertjes. Achter elkaar door interviews en debatten op radio en televisie. Meer facebook- en twitterberichten dan anders – stem op mij, stem op mijn partij. Daarna was er de storm rond uitspraken van één van onze politici. Toen was er de nucleaire top. Constant het geronk van helikopters boven je hoofd. Overal verkeer dat vastloopt, door de afzetting van een deel van de stad. Veel blauw op straat en sirenes in je oren. En tenslotte gisteren, hier voor de deur, het grondwetfestival. We hebben twee bijzonder onrustige weken achter de rug. Het zou dus wel eens moeilijk kunnen worden, om met de dichter mee te gaan, het weggetje van zijn psalm in, en stil te worden. Al direct blijkt echter, dat hij die stilte ook niet in zichzelf vindt. Hij moet ervoor naar de tempel. Het hart van de stad Jeruzalem. Die afgesloten plaats, waarvan men in Israël zegt dat Gods Naam er woont. ‘Ik zal er zijn’, luidt die Naam. Dat vóel je, in de tempel. Dat maakt dat het er stil is. Doodstil. En die stilte, die doet wat met de dichter. Misschien kun je dat herkennen. Dat stilte iets met je kan doen. Je kunt daar iets van merken, als je een levendig gezin hebt en ineens een avond alleen thuis bent. Je kunt dat voelen als je een volle werkweek achter de rug hebt, en dan een weekend naar een klooster gaat. Of als je met iemand bent, die stil kan blijven terwijl je je verhaal vertelt. Stilte doet wat. Het werkt als een spiegel. Je kunt erin naar jezelf kijken. Je gaat er jezelf in zien. En niet, zoals je jezelf ziet, in de drukte van de stad, in het voorbijgaan, in een étalage. Dan kun je snel even checken, of je haar wel goed zit. En of wat je aan hebt zo goed staat als je thuis dacht. Zo kijk je niet naar jezelf, in de spiegel van de stilte. De stilte die heerst, in het huis van God. Daar kijk je verder. Je ziet de rimpels en oneffenheden op je huid. De butsen en de schrammen op je ziel. En je ziet naast je schatten, ook je schulden. De dingen, waar je als je eerlijk bent, niet zo trots op bent. De dichter wordt ermee geconfronteerd, zodra hij in de tempel is. Het eerste dat hij ziet, in de spiegel van de stilte is het kwade, dat macht over hem had. Nu weet ik niet, of je hem daarin ook kunt volgen. Of je hem ook wílt volgen. Want het zou kunnen, dat denken over schuld je teveel doet denken aan de kerk van vroeger. Aan dominees met wijzende vingertjes. En het zou kunnen, dat je er ook los van dat soort associaties geen zin in hebt. Kijken naar momenten waarop het kwade macht over je had, dat is geen plezierige activiteit. Je krijgt er geen energie van. Toch? Niemand van ons doet dat graag: Stilstaan bij z’n missers. Eerder ben je geneigd, ze te verbergen. Je verzint er een verhaal bij, dat dient als excuus. Allerlei redenen, waarom de dingen liepen zoals ze gingen. Of je schuift de schuld door. Jíj kon er niets aan doen. Het was de verantwoordelijkheid van een ander. Toch nodigt de dichter je uit, om er net als hij naar te kijken. Naar de schulden, naast je schatten. Want hij ervaart dit eerlijke kijken in de spiegel van Gods zwijgende aanwezigheid als een soort recreatiegebied. Hij knapt ervan op. En als dit je vreemd in de oren klinkt – denk dan eens terug, aan vroeger. Je was nog klein. Je had iets gedaan, dat niet mocht. Iets kapot gemaakt misschien, en de scherven weggemoffeld. Je kon er niet van slapen. Toen vertelde je maar, wat er gebeurd was. Als je in het gelukkige bezit was van liefdevolle ouders, luchtte dat op. Misschien moest je nog iets goedmaken. Maar daarna kon je gaan. Je was vrij. Het benoemen van de dingen waar je niet trots op bent, voor het liefdevolle aangezicht van de Eeuwige – dat is een soort recreatiegebied. Je knapt ervan op, zegt de dichter. Wat er wringt van binnen, wordt opgelost. De rommel die in de weg ligt, wordt opgeruimd. Je wordt als het ware weer nieuw. Heel. O hoorder van het gebed, zegt hij, voor ù moet de sterveling treden: had het kwade macht over mij, gij verzoent wat wij hebben misdreven. Gelukzalig die gij verkiest, die gij noodt in uw hoven te wonen; in ons daalt de weldaad van uw huis, de heiligheid van uw tempel. Hoort u, dat hij hier al begint te zingen? Hoe er hier vanuit de stilte al een loflied begint op te komen? Een loflied op de God die het leven vernieuwt door de kracht van de liefde en de vergeving. Opgelucht en bevrijd gaat de dichter de tempel uit. De tweede étappe van het weggetje van de psalm begint. Vanaf het tempelplein overziet hij de stad. Het paleis, de regeringsgebouwen. De winkels, de woonhuizen. Hij ziet de bergen in de verte, en de zee. En vreemd, hij ziet ze anders dan anders. Nu in de tempel zijn eigen verdedigingswallen zijn afgebroken en hij zijn schild van onfeilbaarheid heeft afgelegd, ziet hij ook de kwetsbaarheid van de stad. Ja, de huizen staan. De regeringsgebouwen staan. Het paleis staat. Tegelijk is de zee nooit ver – en de zee, dat kan in de bijbel alles zijn, dat maar vernietigende kracht heeft. De samenleving wordt door van alles bedreigd. Zo zeker is de toekomst niet. Maar op hetzelfde moment, dat de dichter dit eerlijk onder ogen ziet, voelt hij ook een onweerstaanbaar vertrouwen. Zonet heeft hij immers ervaren, hoe de liefde van de Eeuwige zijn leven vernieuwde. Zal hij dan ook het leven van de stad niet dragen en redden? Toeverlaat, noemt hij hem dan, tot de einden der aarde, tot de verste grenzen van de zee. En nu weet ik niet, of je hem hierin ook kunt volgen. Misschien gaat dit je wel iets te snel. In één stap, van de God die jóu heel maakt, naar de God die de samenleving vernieuwt. Toch denk ik, dat het zo gaat. Dat de kracht van Gods liefde zo werkt. Via de binnenkamer van de enkele mens, naar de samenleving waar hij deel van uitmaakt. Het is de Joodse filosoof Martin Buber, die mij dat ooit heeft laten zien, in zijn boekje ‘De weg van de mens’. Hij zegt daar: Als er sprake is van conflicten in de samenleving, wordt er altijd gezocht naar een compromis. Deze partij wil dat, en die partij wil dat. Maar dat is niet genoeg, zegt hij. Een mens moet naar binnen gaan. Zijn eigen innerlijke conflicten oplossen. De rommel in zijn eigen binnenkamer opruimen, voor het liefdevolle oog van de Eeuwige. En dan, frank en vrij, de samenleving weer ingaan. Dán zul je eens wat zien. Dàn kunnen conflicten echt opgelost worden. En dat herken ik, op de kleine schaal van mijn eigen leven. Als ik innerlijk overhoop lig, is er grote kans dat ik wrijvingen krijg, met de mensen om me heen. Terwijl ik, als ik uit één stuk gegoten ben, in vrede met anderen de dag doorkom. Dat weet ook de dichter, door zijn ervaring in de tempel. De kracht van Gods liefde werkt via de enkele mens, en krijgt zo voet aan de grond in de samenleving. Is dat niet ook, wat het verhaal van Jezus op een overtuigende wijze laat zien? Misschien kun je de dichter nu dan volgen, als aan het einde van de tweede étappe van het weggetje van zijn psalm, zijn zingen al krachtiger wordt. De verste bewoners der aarde vervult het ontzag voor uw tekenen; waar de morgen zich opent, de avond, wekt gij de bazuintoon! Tenslotte kijkt de dichter ook nog over de muren van de stad heen. Hij kijkt naar de velden rondom Jeruzalem. De akkers, die geploegd zijn en ingezaaid. De bomen, die in bloei staan. De schapen, met hun lammetjes. En weer valt hem op, hoe kwetsbaar dit alles. Hoe afhankelijk, van de goede zorg, van ons mensen. Er hoeft maar één nucleaire top mis te gaan, of er kunnen rampen gebeuren. Maar tegelijk komt onweerstaanbaar dat nieuw gevonden vertrouwen van hem weer bovendrijven. Als God de enkele mens vernieuwt door de kracht van de liefde en de vergeving. En als hij daardoor tegelijk de samenleving bewaart. Dan kan hij niet anders dan ook het leven zelf toekomst geven. En de dichter houdt zich niet langer in. In zijn derde couplet, de laatste étappe van de psalm, zingt hij voluit: Tot de aarde komt gij, geeft haar groeikracht, rijkdom geeft gij die zich vermeerdert: want de beek van Gods regen vloeit over. (…) Overdekt zijn de velden met schapen, en de dalen dragen het graan. Waar de vreugderoep is tot elkaar. En het zingen. Dit uitbundige zingen, aan het einde van het weggetje van de psalm – dat is begonnen in de stilte. Daar begon het, zachtjes, liefelijk. In de stilte van de tempel. De plaats, waar de Godsnaam woont. ‘Ik zal er zijn’. ‘Gott, mann lobet dich in der Stille,’ zo begint de cantate dan ook, straks. Wie Den Haag binnenrijdt vanaf de Utrechtse Baan, meestal in een file, ziet direct links een weiland met bomen eromheen. Er lopen herten. Het is de Koekamp. Er staan bankjes. Op één van die bankjes is een plaatje bevestigd met een tekst van Dag Hammerskjöld, de vroegere secretaris generaal van de VN. Hij was iemand die de stilte vaak opzocht, al vertelde hij er niemand over. Hij liet zich in die stilte een spiegel voorhouden. En hij keek daarin, op een niets ontzienend eerlijke manier. Hij veranderde erdoor. Werd een mens, uit één stuk. Die vrede bracht, en recht, in de wereld. Heel indrukwekkend. Eén kleine man. Veel invloed. De tekst van zijn hand, die op het bankje staat, luidt: Innerlijke stilte bewaren – midden in het lawaai. Misschien iets om aan te denken, elke keer als je de stad binnenrijdt. En om bij je te houden. Amen. Trouwe God Wij danken u voor stille plaatsen als deze in de stad waar mensen tot zichzelf kunnen komen en tot U, waar zij hun innerlijke rommel kunnen opruimen en weer schoon kunnen worden, waar zij heel kunnen worden. Wij bidden dat wij plaatsen als deze zullen weten te vinden als wij ze nodig hebben. Wij bidden voor de mensen die leiding geven aan deze stad of een van de gemeenten hier in de omgeving. Voor burgemeester en wethouders raadsleden en medewerkers van gemeentehuizen. Om tijd en ruimte in hun drukke leven voor inspiratie uit hun eigen bronnen, en om besef van de invloed die zij elk persoonlijk kunnen hebben. Wij bidden voor mensen die leiding geven in andere steden en dorpen in andere streken en landen voor mensen overal in de wereld met invloed. Dat zij niet te snel praten en roepen en beslissen maar ook weten van wachten van terugtrekken van stil worden. En mag uw woord dan gehoord worden in de stilte bron van sprankelend nieuw leven. In de stilte van dit moment noemen wij de namen van mensen waar wij meer aan denken dan anders, en zeggen wat niemand anders voor ons onder woorden kan brengen…
© Copyright 2024 ExpyDoc