Handelsrecht Prof.mr. B. Wessels, mw.mr. H.A.G. Splintervan Kan Prof. mr. B. Wessels Literatuur handelsrecht Tilburgbundel De Faculteit der Rechtsgeleerdheid KUB viert dit jaar haar 25-jarig bestaan en vierde dit met het uitbrengen van de bundel Handelsrecht tussen 'Koophandel' en Nieuw BW, met 13 handelsrechtelijke opstellen, onder meer over paardesprongen in en buiten het handelsrecht (Schoordijk) en de verhandelsrechtelijking van ons privaatrecht (Vranken). Rotterdambundel In september vierde de Faculteit der Rechtsgeleerdheid EUR haar kwart eeuwfeest. Een indrukwekkende bundel is ter gelegenheid daarvan verschenen: H.J. Snijders e.a. (red.), Overheidsrechter gepasseerd (Conflictbeslechting buiten de overheidsrechter om), met onder meer beschouwingen over handelskooparbitrage (Van Delden), geschillen- en/of klachtbehandeling in het verzekeringsrecht (L. Mok), het bank- en effectenrecht (C. J. Rijnvos en R.K. de Ridder) en door de Raad voor de Scheepvaart (R. Cleton). De symposiumtoespraak van H.J. Snijders staat in Ned. Stcrt. 1309-1988, nr. 177. Law of commercial distribution Het recht inzake distributie van goederen en diensten zit in de lift. Een bekende figuur is de handelsagent. Zie Katern 27 (1988), p. 1099 e.v. waar de EGrichtlijn van december 1986 is vermeld. Het WvK zal aan deze richtlijn worden aangepast. Het wetsvoorstel is op 30 juni jl. voor advies naar de Raad van State gezonden. Voor de eerste maal is een behandeling van de agentuurovereenkomst in de Asser-serie opgenomen, zie Asser Bijzondere overeenkomsten III (1988), pp. 153-181, bewerkt door Coehorst. Zie voor het buitenland onderdelen uit: P. Hearn, International business agreements (1987) en R. Baldi, Distributorship, Franchising, Agency. Community and National Laws and Practice in the EEC (1987). Baldi claimt een nieuw rechtsgebied te hebben blootgelegd: KATERN 29 1197 'the law of commercial distribution'. Zie over franchising: E.M. Kneppers-Heynert, Een economische en juridische analyse van franchising, diss. Groningen, 1988. Bank- en effectenrecht De literatuur op dit terrein werd het afgelopen halfjaar aangevuld met enkele deeltjes in de Kluwer-serie Bank- en effectenrecht en wel de onderwerpen De Amsterdamse effectenbeurs (D.H. Cross/J.H. Diephuis), Giraal en Elektronisch betalingsverkeer (R.E. van Esch/J.M.A. Berkvens) en Bankgarantie!'Borgtocht (H.J. Pabbruwe). surséance van betaling en akkoord, achtste druk, 1988, in een bewerking van mr. Pauline IJdo. Mw.mr. H.A.G. Splinter-van Kan Rechtspraak faillissementsrecht Een selectie uit de in het eerste halfjaar van 1988 gedane uitspraken die gepubliceerd zijn in NJ c.q. RvdW. Overige literatuur — E.P.M. Joosen, Over insolventie van kooplie den. Enige ervaringen met de nieuwe Franse wetgeving, opgenomen in de hiervoor ver melde Tilburgbundel; — W.A. Hoyng, De octrooilicentie in een faillisse ment, W.M. Kleijn, Ontwikkelingen van de zekerheidsrechten buiten en in het faillissement van de debiteur en M.M. Olthof, Overdracht van toekomstige vorderingen. Deze drie publikaties zijn opgenomen in M.S. Bijleveld e.a. (red.), Recht vooruit: 150 jaar BW, 1988; — E.B. Berenschot, Macht en onmacht van ban ken bij (naderend) faillissement van debiteuren, in: Advocatenblad 1988, p. 293 e.v.; — A.A. van der Lecq, Verbreking van de fiscale eenheid en concernvrijstelling in het zicht van faillissement, in: Weekblad voor fiscaal recht 1988 nr. 5832; — K. de Greef, De grote vraag voor de curator: is er nog wat te halen?, in: Account juli 1988, p. 40 e.v.; — F. van Overbeeke en R. Overeem, Beter toe zicht op curatoren nodig, in: Elan, magazine voor directeuren en commissarissen juli-augustus 1988, p. 43 e.v.; — Last but not least vermeld ik de verschijning van deel V in de bekende Dorhout Mees-serie, het onderdeel Recht van reclame, faillissement, Ten tijde van faillietverklaring nog niet bestaande vordering (artikel 23 Fw; artikel 668 BW) HR 25 maart 1988, RvdW 1988, 69 inzake Staal Bankiers NV tegen mr. Ambags q.q. (curator faillissement L. A.P. Mikkers) en De Maatschap Armecon. Sedert 1979 was Mikkers vennoot van Armecon. Bij zijn toetreding tot de maatschap had Mikkers een bedrag van US $ 250.000 gestort. Dit bedrag had Mikkers geleend van Staal Bankiers ingevolge een kredietovereenkomst. Een jaar voor zijn faillietverklaring had Mikkers tot zekerheid van het krediet en de daarop verschuldigde rente zijn toen reeds bestaande en zijn toekomstige vorderingen op Armecon en/of haar vennoten aan Staal Bankiers gecedeerd. Nadat Mikkers in maart 1983 failliet was verklaard, besloten de overige vennoten op grond van een in de maatschapsakte opgenomen regeling de maatschap voort te zetten en het maatschapsaandeel van de failliete vennoot over te nemen, onder uitkering aan hem van de waarde van diens aandeel. Die waarde was gesteld op US $ 200.000. In deze procedure ging het om de vraag of Staal Bankiers aanspraak kon maken op de aan Mikkers toekomende vordering ter waarde van US$200.000. Rb, hof en HR beantwoordden deze vraag ontkennend, hetgeen in de lijn lag van HR 26 maart 1982, Atf 1982, 615. Er was hier wel sprake van een geldige cessie van een toekomstige vordering, want deze vordering vond haar grondslag in een rechtsverhouding die ten tijde van de cessie reeds bestond, namelijk de maatschapsovereenkomst. Die toekomstige vordering was ten tijde van de faillietverklaring van Mikkers nog niet ontstaan. Die cessie heeft echter niet geleid tot het daarmee beoogde resultaat: de overdracht (is: overgang) van de toekomstige vordering. Die ontstond eerst op het moment dat de overige vennoten, nadat het faillissement was uitgesproken, verklaarden de maatschap te willen voortzetten en het maatschapsaandeel van KATERN 29 1198 Literatuur faillissementrecht In juni is bij de Tweede Kamer een voorstel voor een nieuwe invorderingswet ingediend. Deze zal dienen ter vervanging van de Wet op de invordering 1845 en van een serie bijzondere bepalingen over aansprakelijkheid en betalingstermijnen in wetten inzake rijksbelastingen. De fiscus zal de bevoegdheid krijgen het faillissement van de belastingschuldige aan te vragen. Hierover en over het gehele wetsvoorstel kritisch: P. J. Wattèl, NJB 1988, p. 1107 e.v. de failliete vennoot te willen overnemen. Op dat moment was de cedent krachtens artikel 23 Fw niet meer bevoegd om over zijn vermogen te beschikken. Werking van artikel 505 lid 4 Rv na faillietverklaring van de beslagene (artikel 33 lid 2, 57 Fw; artikel 505 lid 4 Rv; artikel 1223 lid 2 BW) HR 13 mei 1988, NJ 1988, 748 nt G; RvdW 1988, 93 inzake Banque de Suez Nederland NV tegen mr. J. Bijkerk q.q. (curator faillissement P.C.J. Koopmans). Koopmans had voor de aankoop van een huis (meer exact: een recht van erfpacht op een perceel grond met daarop een huis en een garage) een som geld geleend van Banque de Suez en zich daarbij (onder meer) verbonden Banque de Suez op eerste verzoek een hypotheek te verlenen. Op 16 maart 1981 werd door Koopmans aan Banque de Suez een eerste hypotheek verleend, waarbij door Banque de Suez het beding als bedoeld in artikel 1223 lid 2 BW was gemaakt. Inmiddels was door Amrobank conservatoir beslag gelegd op dat onroerend goed in verband met een vordering van Amrobank op Koopmans. Op 20 januari 1982 werd Koopmans op verzoek van Banque de Suez failliet verklaard. In dit geding had Banque de Suez een verklaring voor recht gevorderd dat zij haar rechten als hypotheekhoudster kon uitoefenen alsof er geen faillissement was. Banque de Suez had zich op het standpunt gesteld dat door de werking van artikel 33 Fw het beslag van Amrobank was vervallen en dat daarmee ook aan de werking van artikel 505 lid 4 Rv (waarin een van de rechtsgevolgen van het beslag geregeld is) een einde was gekomen. Geen van de drie rechterlijke instanties die over deze zaak geoordeeld hebben, deelden dat standpunt. De HR besliste dat na de faillietverklaring van de beslagene de curator zich ten behoeve van de boedel tegenover de hypotheekhouder (Banque de Suez) kan beroepen op het in artikel 505 lid 4 Rv neergelegde verbod. Wnd. A-G mr. Asser, die tot hetzelfde standpunt was gekomen, was van mening dat het niet zo behoorde te zijn dat de hypotheekhouder ten gevolge van het faillissement van de hypotheekgever in een betere positie zou komen te verkeren. De HR besliste voorts (onder meer) dat als gevolg van de na de faillietverklaring voortdurende werking van artikel 505 lid 4 Rv de hypotheekhouder de in artikel 1223 lid 2 BW bedoelde bevoegdheid niet kan uitoefenen en dat voor de uitdeling van het in de boedel gevallen bedrag van de opbrengst van het verkochte goed de vordering van de hypotheekhouder wordt achtergesteld bij die van de beslaglegger. KATERN 29 Annotator Van der Grinten zet bij laatstgenoemde beslissingen een vraagteken. Hij is van mening dat een curator weliswaar een beroep kan doen op artikel 505 lid 4 Rv, maar dat dit geen verdere consequenties heeft dan dat de curator — bij verkoop door de hypotheekhouder ingevolge artikel 57 Fw (artikel 1223 lid 2 BW) — aanspraak heeft op de opbrengst tot het bedrag waarop de aanvankelijke beslaglegger aanspraak heeft. Waar de HR besliste dat voor de uitdeling van het in de boedel gevallen bedrag van de opbrengst van het goed de hypotheekhouder wordt achtergesteld bij de beslaglegger, meent de annotator zelfs dat er sprake is van een vergissing van de HR. Voor zover de hypotheekhouder als schuldeiser in het faillissement opkomt is hij concurrente schuldeiser, evenals de beslaglegger. 1199
© Copyright 2024 ExpyDoc