Download - Ars Aequi

Handels- en ondernemingsrecht
Zie HR 20 april 1990, NJ 1990, 526 en in overeenkomstige zin HR 19 juni 1992, NJ 1992, 691
en HR 29 januari 1993, RvdW 1993, 41 (ten aanzien van 'art. 263 of het daarmee overeenstemmende beding in de verzekeringsvoorwaarden').
Vgl. ook HR 15 februari 1991, 493. Ook in andere uitspraken is de 'vernieuwde' vermogensrecht verweven. Zie uitvoeriger B. Wessels, Vernieuwd BW en de verzekeringsovereenkomst,
NTBR 1993/10.
De belangrijkste verzekeringsrechtelijke publikatie van de laatste tijd is de bundel In volle verzekerdheid, in september 1993 aan prof. A.J.O.
van Wassenaer van Catwijck aangeboden bij zijn
afscheid als hoogleraar privaatrecht van de Vrije
Universiteit.
Ik doe een kleine greep uit de recente rechtspraak.
2 Indemniteitsbeginsel
Handels- en
ondernemingsrecht
Prof.mr. B. Wessels, mw.mr. J. Roest
Handels- en faillissementsrecht
Prof.mr. B. Wessels
Verzekeringsrecht
1 Redelijkheid en billijkheid
Uit de schadeverzekeringsrechtspraak, gewezen
of gepubliceerd vanaf begin 1992, blijkt dat 'redelijkheid en billijkheid' in belangrijke mate de
verzekeringsverhouding bepalen, zie bijvoorbeeld de beslissing
'... dat iedere tussen pp. als gevolg van een overeenkomst geldende regel, dus ook een vervaltermijnclausule (in een verzekeringsovereenkomst tegen o.m. waterschade, B.W.), niet van toepassing is voor zover dit
in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn',
Ingevolge het aan het Nederlandse schadeverzekeringsrecht ten grondslag liggende indemniteitsbeginsel behoort de verzekeringsovereenkomst te zijn gericht op de vergoeding van de
schade welke de verzekerde zal lijden als gevolg
van het onzekere voorval waartegen de verzekering dekking geeft; zij mag de strekking hebben
dat de verzekerde als gevolg van het intreden van
dat voorval in een duidelijk voordeliger positie
geraakt, aldus HR 15 november 1991, NJ 1992,
473.
In HR 5 april 1991, NJ 1992, 244 is de vraag
beantwoord of het beginsel ook doorwerkt ten
aanzien van de overeenkomst waarbij de schade
wordt vastgesteld. Het indemniteitsbeginsel
brengt, volgens de HR, niet mee
4
... dat de verzekerde tot terugbetaling is gehouden
wanneer hij, nadat de schadevergoeding is vastgesteld,
door het ontvangen van een voordeel in een duidelijk
voordeliger positie komt te verkeren. Dit zou niet stroken met de aard van de vaststellingsovereenkomst, die
partijen ook voor zover zij afwijkt van de rechtstoestand die zonder deze overeenkomst tussen hen zou
hebben bestaan'.
Zie ook HR 14 februari 1992, NJ 1992, 245 met
overeenstemmende overwegingen aangaande een
deskundigentaxatie. Vgl. nader J.J. Zevenbergen
WPNR 6084 (1993) en de preadviezen van G.
Hamaker en F.Th. Kremer, uitgebracht voor de
jaarvergadering van de Vereniging voor Verzekeringswetenschap 1993, als ook HR 20 maart
KATERN 49 2283
Handels- en ondernemingsrecht
1992, NJ 1992, 474 (keuzeclausule) en HR 22 juni 1992, NJ 1992, 691 (ongedekte belangenverzekering).
3 Verzwijging
Artikel 251 K strekt ertoe de verzekeraar te beschermen tegen een verkeerde beoordeling van
het te verzekeren risico als gevolg van onjuiste
mededelingen of verzwijging van de zijde van
zijn wederpartij, aldus HR 11 september 1992,
RvdW 1992, 199. In wezen geeft de HR een aanvulling op de weergegeven strekking van artikel
251 K bij zijn arrest van 29 januari 1993, RvdW
1993, 41: de bepaling strekt ertoe de verzekeraar
de mogelijkheid te geven zich op de daarin vervatte vernietigingsgrond te beroepen indien hem
feiten niet zijn meegedeeld van zodanige aard dat
kennis daarvan beslissend zou zijn geweest voor
zijn besluit de verzekering aan te gaan en de
voorwaarden waaronder hij dat zou hebben gedaan.
De verzekeraar heeft een beroep op verzwijging van een eventueel strafrechtelijk verleden
ook indien het desbetreffende feit verder niets
omtrent de betrouwbaarheid van de verzekerde
zegt, aldus HR 11 juni 1992, NJ 1993, 487. De
verzekeringnemer heeft de verplichting de verzekeraar juist en volledig in te lichten over feiten
inzake zijn strafrechtelijk verleden die binnen de
afgelopen acht jaar zijn voorgevallen, zie het eerder aangehaalde HR 11 juni 1992, NJ 1993, 487.
Zie voor een geval van verzwijging indien er twee
verzekeringnemers zijn HR 11 september 1992,
RvdW 1992, 199; S&S 1993, 70.
Als in een lopend verzekeringscontract verzekerde gebruik maakt van een continuatiebeding
(zgn. long term agreement clause, waarbij verzekerde zich telkens verplicht aan assuradeuren het
risico aan te bieden) kan de verzekeraar dit aanvaarden. Kan dan artikel 251 K toepassing vinden nu er van de zijde van de verzekeringnemer
eigenlijk niet van een nieuwe verzekeringsovereenkomst sprake is? De Hoge Raad oordeelt deze
contractuele aanbiedingsplicht wel van belang,
maar niet doorslaggevend voor het antwoord op
de vraag of bij aanvaarding van zodanig aanbod
een nieuwe verzekeringsovereenkomst tot stand
komt dan wel de bestaande wordt verlengd.
Alle omstandigheden spelen daarbij een rol,
met name de mede door uitleg van de polis vast
te stellen bedoeling van partij-
2284 KATERN 49
en. Is er echter sprake van een nieuwe verzekeringsovereenkomst, dan geldt artikel 251 K onverkort. Zie HR 8 januari 1993, S&S 1993, 26 en
over dezelfde problematiek HR 29 januari 1993,
RvdW 1993, 41.
In HR 26 maart 1993, NJ 1993, 329 kan de
HR in cassatie niet ingaan op de toen voor het
eerst opgeworpen vraag of van een verzekeringsovereenkomst, die krachtens artikel 251 K nietig
is, een (niet onverbrekelijk met het nietige deel
verband houdend) deel van de overeenkomst via
partiële nietigheid (artikel 3:41) in stand kan
worden gehouden. Nader hierover P. Clausing,
Vrb 1993, p. 57 e.v.
4 Risicoverzwaring
Welke invloed komt er toe aan de omstandigheid
dat na het aangaan van de verzekeringsovereenkomst de kans op het intreden van het onzeker
voorval wordt verhoogd? In de wet is de problematiek van de risico-verzwaring niet in het algemeen. Artikel 293 K kent een regeling voor risicoverzwaring, maar deze is alleen op de brandverzekering van toepassing. De verplichting van
de verzekeraar houdt op, volgens deze bepaling,
indien een verzekerd gebouw een andere bestemming krijgt en daardoor aan meerder brandgevaar wordt blootgesteld. Criterium daarbij is dat
de verzekeraar, indien dit voor het aangaan van
de verzekering had bestaan, deze niet of niet op
deze voorwaarden zou zijn aangegaan.
Door de wijze van omschrijving van het verzekerde object c.q. het verzekerde belang in de
polis komt het soms niet aan op de toepassing
van artikel 293 K, maar op uitleg van de (afbakening van) het risico-object. Een voorbeeld
daarvan vormt HR 15 mei 1992, NJ 1993, 263.
HR 6 november 1992, RvdW 1992, 248 beantwoordt enkele vragen over de verzekeringspolis
van een (naar later blijkt) opgevoerde bromfiets.
Twee kwesties betreffen de gevolgen van risicoverzwaring:
'Wijzigingen aan het motorrijtuig aangebracht na het
sluiten van de verzekering, maken de overeenkomst
niet nietig en doen niet de mogelijkheid tot vernietiging
ontstaan. In het algemeen rechtvaardigt verzwaring
van het risico ook niet aan te nemen dat de gehoudenheid van de verzekeraar het risico te lopen een einde
neemt. Zulks is anders indien een daartoe strekkend beding in de verzekeringsovereenkomst is opgenomen'.
Handels- en ondernemingsrecht
Ook hier dus geen beroep op artikel 293 K, het
komt aan op uitleg. Een andere overweging:
'In het algemeen kan ook niet worden aanvaard dat uit
de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat
de verzekeringnemer of de verzekerde gehouden is aan
de verzekeraar mededeling te doen van verzwaring van
het risico als gevolg van aan het motorrijtuig aangebrachte veranderingen'.
Een dergelijke verplichting alleen te doen steunen op de (aanvullende werking van) redelijkheid en billijkheid lijkt inderdaad te ver te gaan.
Vgl. verder R.M. Vriesendorp-van Seumeren,
Risico-verzwaring, in: Te PAS (P.A. Stein-bundel), 1992, p. 165 e.v.
KATERN 49 2285