Download - Ars Aequi

Belastingrecht
Belastingrecht
Mr.drs. H.P.A.M, van Arendonk
Vermogensbelasting
In november 1990 werd door de staatssecretaris
van Financiën wetsvoorstel 21882 ingediend tot
wijziging van de zogenaamde 80%-regeling (art.
14, lid 5 Wet Vermogensbelasting: gezamenlijke
druk
van
inkomstenbelasting
en
vermogensbelasting in een jaar kan niet hoger
zijn dan 80% van het belastbare inkomen). Hij
wenste voor deze regeling in ieder geval 1% van
de waarde van de aandelen als fictief inkomen
aan te merken als de aandeelhouder een
aanmerkelijk belang in de vennootschap heeft.
De berichten over fiscale emigratie van grootaandeelhouders in familievennootschappen na
publikatie van dit wetsKATERN48 2249
Belastingrecht
voorstel namen toe. De huidige vrijstelling voor
ondernemingsvermogen in artikel 7 Wet VB is te
beperkt voor ondernemingsvermogens in
familievennootschappen. Als reactie hierop zijn
er nu twee initiatiefwetsvoorstellen: nr. 23005
van de kamerleden De Korte en Van Rey met de
bedoeling om stapsgewijs in 5 jaar tijd de
vermogensbelasting af te schaffen en nr. 23071
van de kamerleden Vreugdenhil en Vermeend
om het ondernemingsvermogen geheel vrij te
stellen. Dit laatste wetsvoorstel is gedeeltelijk
gebaseerd
op
het
rapport
Afschaffing
vermogensbelasting? van prof.dr. L.G.M.
Stevens m.m.v. drs. R.P. van den Dool, uitgave
FEI, Erasmus Universiteit Rotterdam). De
verwachting is dat het tweede wetsvoorstel
realiseerbaar is met echter de kanttekening dat
de voorgestelde dekking van deze maatregel
niet aanvaard wordt. Met name het voorstel van
een fictief rendement van 3% op aandelen in
rentegroeifondsen wordt door de politiek niet
wenselijk geacht. Wanneer dan ook een betere
financiële dekking kan worden gevonden is
invoering per 1 januari 1994 van wetsvoorstel
23071 mogelijk.
Kasgeldbeleid
In Katern nr. 44 is melding gemaakt van de
resolutie van 13 juni 1991 van de
staatssecretaris van Financiën inzake het
kasgeldbeleid. Onlangs is een nieuwe resolutie
gepubliceerd: 23 februari 1993, nr. DB93/84, VN 1993, p. 711 e.v. Zie hierover drs. G.J.W.M.
Derkx, De Naamlooze Vennootschap, mei 1993
en dr. J. Doornebal, Fiscaal Ondernemingsrecht,
special maart 1993. Een drietal onderwerpen zijn
nieuw in deze resolutie namelijk:
1 herkapitalisatie van de kasgeldvennootschap
en daarna verkoop van de aandelen. De
staatssecretaris erkent niet de verhoging van
het gemiddeld gestort kapitaal door de herka
pitalisatie;
2 bij echtscheiding wordt de helft van de aande
len aan de ex-partner toegescheiden, die daar
na deze aandelen aan een door de partner/on
dernemer opgerichte holding verkoopt. Deze
verkoopt daarna zijn aandelen aan deze hol
ding met toepassing van artikel 40a Wet IB
1964. Het Hof Den Haag heeft in zijn uit
spraak van 17 februari 1993, rolnr. 92/1673,
artikel 40a Wet IB 1964 wel van toepassing
verklaart;
2250 KATERN 48
3 verkoop beleggingsportefeuille aan eigen
vennootschap. Terzake van ingebrachte
aandelen dient ook 45% heffing plaats te
vinden
over
verkoopopbrengst
minus
gemiddeld gestort kapitaal.
Het is maar zeer de vraag of de standpunten 1
en 3 ook door de rechter gedeeld zullen worden.
Winstuitdelingen
In Katern nr. 44 is weergegeven de procedure
inzake de naheffingsaanslag dividendbelasting
voor het OAMF-rentefonds. Zonder dat er al
een wettelijke regeling is heeft het Hof
Amsterdam meegewerkt aan een versnelde
procedure. Ook de Hoge Raad heeft dit gedaan
en reeds op 9 december 1992 arrest gewezen
(BNB 1993/68 m.n. Van Dijck). De Hoge Raad
heeft de visie van het Hof gevolgd en de
uitdeling aangemerkt als een onbelaste
terugbetaling van agio, aangezien er geen
zuivere winst was (artikel 29, lid 2 Wet IB
1964).
Wanneer te verwachten is dat op korte termijn
er wel sprake zal zijn van zuivere winst en met
de uitdeling geanticipeerd wordt op deze
winstsituatie dan kan de uitdeling alsnog belast
worden. In het geval van het OAMF-rentefonds
was daarvan echter geen sprake. Een
vergelijkbare situatie kan zich voordoen bij
faillissementssituaties. In het zicht van
faillissement wordt door de directeur/grootaandeelhouder in rekeningcourant de nodige
gelden opgenomen. In deze gevallen moet
worden nagegaan of de vorderingen van
schuldeisers, die niet meer verhaalbaar zijn, het
verlies omzetten in een positief resultaat, zodat
alsnog geconcludeerd kan worden dat er sprake
is van een verkapte winstuitdeling (dr.
J.C.K.W. Bartel, WFR 1993/6051 en drs. W.
Brink, MBB april 1993). Voor een andere vorm
van vermomde winstuitdeling wordt verwezen
naar prof. Zwemmer in Ars Aequi 1993/6, p. 471
e.v.
Turbo-vennootschappen
In Katern nr. 43 is de turbo-vennootschap
omschreven. Volgens de resolutie van 7
november 1991, V-N 1991, p. 3239, wenste de
staatssecretaris
van
Financiën
de
waardevermeerdering van aandelen en het
vollopen van de niet-volwaardi-ge vordering te
belasten als andere opbrengst van
Belastingrecht
arbeid. Volgens de Hoge Raad is pas sprake van
andere opbrengst van arbeid als deze activiteiten
een onderdeel zijn van een meer omvattend
geheel
van
werkzaamheden.
De
waardevermeerdering van de aandelen komt de
aandeelhouder als zodanig toe en de
waardevermeerdering van de vordering valt hem
toe in zijn hoedanigheid van crediteur (HR 10
maart 1993, BNB 1993/143 met conclusie A-G
mr. Van Soest en noot van Van Dijck).
nemer in zijn persoon aangedaan. In een
procedure voor de kantonrechter kan bij
beschikking van de kantonrechter een gedeelte
van de ontslagvergoeding als smartegeld zijn
aangemerkt, echter de belastingrechter gaat uit
van een eigen zelfstandige fiscale waardering
van de feiten en kan dan tot de conclusie komen
dat de smarte-gelduitkering een loonuitkering
is, HR 21 oktober 1992, BNB 1993/134 en HR 26
mei 1993, V-N 1993, p. 1879.
Negatieve inkomsten uit vermogen
Brede Herwaardering en verzekeringen
In het arrest HR 20 januari 1988, BNB 1988/122
werd door de Hoge Raad bepaald dat een
terugbetaling van inkomsten uit vermogen
negatieve inkomsten uit vermogen kan zijn als er
een verplichting tot terugbetaling bestaat. In dat
geval bestond er een wettelijke verplichting tot
terugbetaling, omdat dividend was uitgedeeld in
strijd met artikel 2:216 BW. In het geval HR 17
maart 1993, BNB 1993/144 m.n. Van Dijck, ging
het om een aandelenverkoop onder de
voorwaarde dat als de transactie aan enige
belasting zou worden onderworpen de verkoper
de transactie als ongedaan kon beschouwen. Na
problemen met de fiscus werd de koop herzien
en de verkoopprijs vastgesteld op de door de
fiscus geaccepteerde waarde. Het verschil werd
terugbetaald. De Hoge Raad overwoog dat
slechts van negatieve inkomsten kan worden
gesproken als de terugbetaling voortvloeit uit
een wettelijke verplichting dan wel valt terug te
voeren op een beding dat deel uitmaakt van de
overeenkomst op grond waarvan het voordeel is
genoten. In het onderhavige geval is ook vereist
dat redelijkerwijs aan belastbaarheid van het
genoten voordeel kan worden getwijfeld. De
terugbetaling dient te zijn geschied zo spoedig als
redelijkerwijs mogelijk is.
Per 1 januari 1992 is ingevoerd Brede
Herwaardering I, de nieuwe regeling voor
levensverzeke-ringsprodukten. Op 13 februari
1993 is een reparatiewetsvoorstel ingediend (nr.
23023). Voorgesteld wordt een indexatie van de
kapitaal vrijstellingen en een nieuwe regeling
voor de kapitaalvrijstellingen bij meerdere
uitkeringen uit een verzekering. Bij Brede
Herwaardering
I
is
voor
het
levensverzekeringsbegrip verwezen naar het
begrip levensverzekering in artikel 1, eerste lid,
onderdeel b Wet toezicht verzekeringsbedrijf.
Hiermede verdween het door de Hoge Raad aan
een levensverzekering gestelde vereiste van kansop-nadeel voor de verzekeraar. Als gevolg
hiervan kwamen er verzekeringsprodukten op
de markt, waar het verzekeringskarakter ver te
zoeken was. Om dit onbedoelde gebruik te
keren heeft de Verzekeringskamer thans een
nadere invulling gegeven aan het begrip
levensverzekering (prof.dr. L.G.M. Stevens,
WFR 1993/6062).
Op 11 maart 1993 is uiteindelijk Brede
Herwaardering II verschenen. Dit wetsvoorstel
zal tot een aantal aanpassingen leiden op
pensioenterrein
in
de
inkomstenen
loonbelasting, vermogensbelasting en het
successierecht (wetsvoorstel nr. 23046). Van
belang is vooral de uitsluiting van de pensioenBV en de belastingheffing in het kader van het
successierecht van de waarde-aangroei van
aandelen in een pensioen-BV als de
pensioengerechtigden zijn overleden (zie hierover
themanummer WFR 1992/6030; prof.dr. L.G.M.
Stevens in WFR 1993/6057 en themanummer
MBB mei 1993).
Smartegeld-uitkeringen
Sinds BNB 1984/5 is het mogelijk dat een door
de werkgever betaalde smartegelduitkering niet
als loon wordt aangemerkt en onbelast kan
worden genoten. Het bleek ook mogelijk om in
het kader van ontslag de vergoeding geheel of
gedeeltelijk als smartegeld te kwalificeren, zodat
belastingheffing achterwege kon blijven. Vereist
is dan echter wel dat feitelijk komt vast te staan
dat de vergoeding staat tegenover smart de werk-
Literatuur
— Mr.drs. J.A. Smit, Bezwaar in belastingzaken,
Fiscale monografieën nr. 59, proefschrift op
12 november 1992 verdedigd aan de
Rijksuniversiteit Leiden.
KATERN 48 2251
Informatierecht
— Dr. R.P.C. Cornelisse, Enige fiscale aspecten
van goodwill, F.M. nr. 60, proefschrift verde
digd aan de Universiteit van Amsterdam.
— Mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, Vruchtgebruik
van privé-vermogen in de inkomstenbelasting,
F.M. nr. 62, proefschrift verdedigd op 25 sep
tember 1992 aan de Katholieke Universiteit
Brabant.
— Dr. R. Russo, Vervangingsreserve, F.M. nr.
62, proefschrift verdedigd aan de Universiteit
van Utrecht op 16 december 1992.
— Dr. J.Ch. Caanen, Fiscale winst en inflatie,
F.M. nr. 63, proefschrift verdedigd in 1992
aan de Katholieke Universiteit Brabant.
— Dr. P. Kavelaars, Toewijzingsregels in het Eu
ropees sociaal-ver zeker ingsr echt, Europese fis
cale monografieën nr. 2, proefschrift verde
digd op 24 september 1992 aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam.
— Mr.dr. M.E. van Hilten, Bancaire en financië
le prestaties in de Europese BTW, Europese
fiscale monografieën nr. 3, proefschrift verde
digd op 17 november 1992 aan de Universi
teit van Leiden.
2252 KATERN 48