Huurrecht Raad, zoals in het voorgaande reeds werd vermeld, daarop terug. Het betrof een pand, waarvan de kamers afzonderlijk waren verhuurd. Van Gent, een der kamerbewoners, veroorzaakte overlast aan de overige kamerbewoners. Vast stond dat de huurovereenkomst geen overlast-clausule bevatte. Kantonrechter en Rb. wezen de door de verhuurder (Wijnands) ingestelde vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst echter toe. In cassatie werd met verwijzing naar Riton I door Van Gent gesteld dat de veroorzaakte overlast in dit geval geen wanprestatie jegens Wijnands kon opleveren. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep: Huurrecht Mr. F.T. Oldenhuis, mw.mr. H.J. Rossel Algemene bepalingen (artikelen 7A: 1584-1623 BW) Overlast (artikelen 7A:1592jo 1596 BW) Besproken dient te worden HR 16 oktober 1992, RvdW 1992, 229 (Van Gent/Wijnands),1 waarin uitdrukkelijk afstand wordt genomen van HR 24 juni 1960, NJ 1960, 495 (Riton I). In Riton I vorderde de verhuurster ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming op grond van de door de huurder en zijn echtgenote veroorzaakte overlast. De Hoge Raad wees die vordering af. 2 Riton I werd in de literatuur scherp bekritiseerd. 3 In 1992 kwam de Hoge 1 Op HR 2 oktober 1992, RvdW 1992, 214 (Woningver eniging Brunssum/Szlanina) met betrekking tot door de verhuurder te dulden overlast, wordt hierbij slechts ge wezen. 2 De verhuurder dient in dat geval de weg van art. 7A: 1623e lid 1 sub a BW (slecht huurdersgedrag) te han teren. Onder de werking van de Huurwet betekende dat 'In afwijking van hetgeen is beslist in het arrest van 24 juni 1960 - welke beslissing, zoals in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 3 is vermeld, van meet af aan in de doctrine kritiek heeft ondervonden en in de lagere rechtspraak veelvuldig niet wordt gevolgd moet thans worden aangenomen dat een huurder die onrechtmatig overlast bezorgt aan omwonenden tevens te kort schiet in de nakoming van een verbintenis jegens de verhuurder. Zulks vloeit reeds voort uit tekst en strekking van art. 7A:1596 onder 1°. Niet valt in te zien waarom een verplichting om het gehuurde als een goed huurder te gebruiken uitsluitend zou zien op zorg voor de gehuurde zaak zelf en niet op zorg voor de woonomgeving.' De onderhoudsverplichting van de verhuurder (artikel 7A: 1586 aanhef en sub 2 je artikel 7A: 1587 BW) Hoe ver strekt de onderhoudsplicht van de verhuurder zich uit? Stel, dat er gebreken aan het licht treden die uitgaven vergen die niet door de huuropbrengsten kunnen worden gedekt? Die problematiek kwam in HR 4 juni 1993, RvdW 1993, 123 (Janke Kruizenga-Weening/Stichting Woningbeheer Assen) aan de orde. Mevr. Kruizenga huurde vanaf augustus 1973 van SWA een woning, die deel uitmaakte van een complex van 21 woningen, gebouwd in 1918-1919. De woningen werden in 1978 ingrijpend gerenoveerd. In de woning van mevr. Kruizenga trad enkele jaren het hanteren van art. 18 lid 2 sub a Hw. In de onderhavige zaak is dat ook geschiedt; zie daarvoor HR 15 februari 1963, NJ 1963, 344 (Riton II). Na Riton I namen woningbouwcorporaties in de te sluiten huurovereenkomsten de zgn. overlastclausule op; daardoor kon ingeval van overlast alsnog de ontbindingsvordering tegen de huurder worden gehanteerd. 3 Het arrest is, aldus A-G Asser, zie zijn conclusie vóór HR 5 oktober 1990, A^y 1991, 295 (Sloots/Lazaroski) 'tot op het bot afgekloven'. KATERN 48 2233 Handels- en ondernemingsrecht nadien in de woonkamer schimmelvorming en vochtdoorslag op. Mevr. Kruizenga vorderde nakoming van de verplichting tot herstel. SWA erkende in beginsel tot herstel van gebreken gehouden te zijn. Zij meende echter in dit geval daartoe niet verplicht te zijn omdat 'terzake een buiten proporties hoog bedrag besteed zou moeten worden met daarbij een in technisch opzicht volstrekt onzeker perspectief ten aanzien van een positief resultaat'. De Kantonrechter wees de vordering af. In appel overwoog de Rb. dat het huidig recht niet aangeeft hoe ver de onderhoudsplicht van de verhuurder strekt. De Rb. schakelde deskundigen in. De Rb. overwoog in haar eindvonnis dat uit de berekeningen van de deskundigen slechts kon worden afgeleid dat 'het gevorderde herstel niet meer een verantwoorde uitgave is' en bekrachtigde het vonnis van de Kantonrechter. In het cassatiemiddel werd gesteld dat de rechtbank niet duidelijk heeft gemaakt welke maatstaf zij bij haar beoordeling heeft gehanteerd. De Hoge Raad vernietigde de vonnissen van de Rb.: 'Indien de rechtbank ervan is uitgegaan dat de enkele omstandigheid dat herstel niet zonder verlies zou kunnen geschieden voldoende is om aan te nemen dat het belang van SWA zwaarder weegt dan dat van Kruizenga en dat herstel van het gebrek dus redelijkerwijs niet kan worden gevergd, heeft zij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien ook andere - zoals de hiervoor kort aangeduide omstandigheden van het geval voor deze beoordeling van belang kunnen zijn. Indien de rechtbank zou hebben geoordeeld dat zij, na te hebben vastgesteld dat herstel van het gebrek tot verlies zou leiden, de overige omstandigheden in het midden kon laten, omdat die in het onderhavige geval niet tot een andere slotsom konden leiden, is zij tekortgeschoten in haar motiveringsplicht. De aard van de toe te passen maatstaf, die strekt ter beantwoording van de vraag waar de op de verhuurder rustende verplichting tot herstel haar grenzen vindt, brengt mee dat de rechtbank niet tot haar slotsom kon komen zonder die omstandigheden te hebben onderzocht en uitdrukkelijk in haar motivering te hebben betrokken'. Literatuur - In Woonrecht 1992, nrs. 1 en 2, pp. 1-10 en 33-44, verscheen van de auteurs R.A. Dozy en Y.A.M. Jacobs, het overzichtsartikel: Huur recht in het nieuw burgerlijk wetboek. - Voorts ging mw.mr. A.C. Wibbens-de Jong, WPNR 6061 en 6062 (1992) in op lastige vra gen inzake artikel 3:264 (huurbeding). Zij be sprak in het bijzonder de vraag of met behulp 2234 KATERN 48 van artikel 6:252 een overzichtelijker verhuurverbod valt te bereiken. Zie voorts de reacties daarop: K.F.M. Berger, WPNR 6064 (1992), A.J.H. Pleysier, WPNR 6091 (1993), G. Megchelsen, WPNR 6091 (1993), J.C. van Straaten, WPNR 6091 (1993) en de daarbij gevoegde naschriften van Wibbens-de Jong, alsmede haar naschrift in WPNR 6091 (1993). In het laatste nummer van De Praktijkgids uit 1992 verscheen: F.T. Oldenhuis, J.G. Idsardi en A.M. Kloosterman met medewerking van R. Vaartjes, Overzicht Jurisprudentie Huurrecht 1991 met daarin verwerkt de rechtspraak Hoge Raad 1992, pp. 811-852.
© Copyright 2024 ExpyDoc