Download - Ars Aequi

Handels- en ondernemingsrecht
Handels- en
ondernemingsrecht
Mr. M.W.E. Koopmann, mr. F.J.P. van den
Ingh
Handels- en faillissementsrecht
Mr. M.W.E. Koopmann
1 Wetgeving
Boek 8 BW, dat reeds op 1 april 1991 in werking
trad (KB 4 maart 1991, Stb. 100), wacht een aanvulling waarvan de parlementaire behandeling
nog niet is afgerond: het wetsvoorstel tot aanvulling van de Boeken 3, 6 en 8 BW met regels
betreffende de aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen en verontreiniging van lucht, water of
bodem {Kamerstuk 21 202; zie meer uitgebreid
Katern AA 1991, pp. 1702-1703).
Naar verluidt is op 19 maart jl. het gewijzigde
voorstel met bepalingen van internationaal privaatrecht voor een aantal in Boek 8 BW geregelde zee- en binnenvaartrechtelijke onderwerpen door de Eerste Kamer aangenomen {Kamerstuk 21 054).
Op 31 december 1992 is de wet van 24 december 1992 inzake de reisovereenkomst {Stb. 689)
van kracht geworden (zie Kamerstuk 22 506).
Deze regeling dient ter uitvoering van de EG
Richtlijn 90/314/EEG betreffende pakketreizen,
met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten {PbEG L 158/59). De reisovereenkomst vormt thans titel 7A in Boek 7 BW (art.
7:500 e.v.). In de richtlijn is een gedetailleerde regeling opgenomen over de gegevens die in de
reisgidsen moeten worden opgenomen alsmede
over de gegevens die de reisorganisatoren aan de
reiziger vóór het sluiten van de reisovereenkomst
dan wel vóór de aanvang van de reis dienen te
verstrekken. Een dergelijke uitgebreide regeling
leent zich niet voor opneming in het BW. Zie
daartoe nader het 'Gegevensbesluit georganiseerde reizen' van 15 januari 1993, Stb. 43, dat
op 27 januari 1993 in werking trad.
Op 12 maart 1992 is de Wet goederenvervoer
over de weg gerealiseerd {Stb. 145); hiermede is
de Wet Autovervoer Goederen {Stb. 1987, 97)
verleden tijd geworden. Ook de Wet nationaliteit
zeeschepen in rompbevrachting is een feit (wet
van 8 oktober 1992, Stb. 541).
Op 8 april 1992 is een wetsvoorstel tot wijziging van de Luchtvaartwet ingediend {Kamerstuk 22 570). Het gaat om de aanwijzing en het
gebruik van luchtvaartterreinen, strafbepalingen
en dwangsomregelingen.
2 Literatuur
2.1 Boek 8 BW
Het lijvige naslagwerk Parlementaire Geschiedenis Boek 8, Verkeersmiddelen en vervoer (1992),
samengesteld door M.H. Claringbould is, na
verschillende malen te zijn aangekondigd, tenslotte verschenen; hiermede is de weinig toegankelijke parlementaire geschiedenis van het per 1
april 1981 ingevoerde Boek 8 BW gesystematiseerd.
Van de hand van R. van Delden is De overeenkomsten van goederenvervoer over zee (1992);
in deze inleidende beschouwing wordt het vervoer van goederen over zee, zoals geregeld in
Boek 8 BW en het gewijzigde Cognossementsverdrag, besproken. Hierbij wordt tevens gewezen op de verschillen tussen beide regelingen.
In de Inleiding handelsrecht 1 (1993) van
Ph.H.J.G. van Huizen heeft ook het vervoerrecht
een plaats (zie 'Goederenverkeer').
Nieuw in de Editie Cremers is het deel Vervoerrecht, dat onder redactie van mw. P. IJdo en
A.B. van den Engel staat; naast de teksten van
Boek 8 BW zijn ook bijvoorbeeld opgenomen de
Expeditievoorwaarden, de Hamburg Rules, de
Algemene Vervoerscondities en de Wet Personenvervoer. Voor de tekst van de wet, verdragen
dan wel algemene voorwaarden kan de lezer ook
terecht bij Verkeersmiddelen en vervoer (1992)
dat is samengesteld door R.W. Holzhauer.
Van het omvangrijke boekwerk Hoofdstukken
Handelsrecht, geschreven door R.W. Holzhauer
en anderen, verscheen een tweede druk (1993).
KATERN 47 2185
Handels- en ondernemingsrecht
Het onderdeel 'Verkeersmiddelen en vervoer' dat
in Deel II Handelsrecht in strikte zin een plaats
heeft, is volledig herschreven.
Op 1 januari 1992 is door de 'International
Chamber of Commerce' (ICC) in samenwerking
met de 'United Nations Conference on Trade
and Development' (UNCTAD) de oude versie
standaardvoorwaarden voor gecombineerd vervoer herzien. In de nieuwe regeling wordt uitgegaan van een uniform aansprakelijkheidssysteem, terwijl in de oude regels was gekozen voor
het 'kameleonsysteem', ook wel genoemd het
'network' systeem. A. van Beelen wijst er in zijn
artikel 'De nieuwe UNCTAD/ICC Rules for
Multimodal transport documents' (opgenomen
in supplement 4 bij S&S 1992) op dat Boek 8 BW
de oude regels volgt, in de kennelijke veronderstelling dat zulks de 'heersende leer' is, die tot de
beste oplossing van de problematiek van gecombineerd vervoer leidt. Schrijver gaat nader in op
de revolutionaire ommezwaai van de ICC.
K.F. Haak wijdde zijn inaugurele rede aan de
expediteur; in De expediteur: een grensgeval
(1992) wordt de wettelijke regeling inzake de expediteur, die nog steeds uitgaat van het intermediaire karakter van de bezigheden van de expediteur, kritisch geanalyseerd; er wordt op gewezen dat de praktijk en de rechtspraak de expediteur steeds vaker als een uitvoerder en vervoerder zien; wat betreft het intermediaire karakter
van de bezigheden van de expediteur zou veeleer
aansluiting moeten worden gezocht met de regeling aangaande de opdracht/de lastgeving.
H.W. Wiersma betoogt in zijn artikel 'Scheepstoebehoren en scheepsbestanddelen volgens
Boek 8 BW en volgens het overgangsrecht' dat
verkeersopvattingen in het zeerecht niet bepalend zijn voor de kwalificatie tot scheepsbestanddeel {WPNR 6069 (1992), pp. 819-829).
Volgens mw. E.J.M, van Beukering-Rosmuller verdient het aansprakelijkheidssysteem van
de 'Allgemeine Deutsche Spediteur-Bedingungen' (waaraan gekoppeld de 'Speditionsversicherung') de voorkeur boven het aansprakelijkheidssysteem van de Nederlandse Expeditievoorwaarden. Zie haar dissertatie De expeditie-overeenkomst (1992).
2.2 Overig
Bij de onder 'Wetgeving' reeds genoemde wet
van 24 december 1992, Stb. 689 is Boek 7 BW
aangepast aan de EG-richtlijn betreffende pakketreizen. Mw. B.J. Broekema-Engelen, A.C.
Cleyndert en L.C. Maters gaan in hun bijdrage
2186 KATERN 47
'Met kunst- en veel vliegwerk: de reisovereenkomst' (NJB 4 februari 1993, pp. 157-162) in op
onbeantwoorde vragen, zoals: het toepassingsgebied van de nieuwe wet, de verhouding tot afdeling 6.5.3 BW en de beperking van aansprakelijkheid bij dood en letsel. Zie hierover ook mw.
H.J. Bakker in Nieuwsbrief nieuw BW 1993/2,
pp. 16-18.
Cabotage in de luchtvaart heeft in Cabotage in
air transport regulation (1992), geschreven door
P. Mendes de Leon, een plaats.
3 Rechtspraak
Hieronder een greep uit de rijke jurisprudentie.
In HR 8 november 1991, S&S 1992, 37 komt
mede aan de orde de vraag wie als regelmatige
houder van een cognossement ten tijde van de aflevering van goederen kan gelden. Dit arrest is
reeds gepubliceerd in RvdW 1991, 251. Zie nader
Katern AA 1992, p. 1913.
Verschillende uitspraken gaan over de bevoegdheid van de eigenaar van een schip om zijn
aansprakelijkheid te beperken. De vordering van
een schuldeiser op de eigenaar van een schip (of
op bijvoorbeeld de bevrachter of de huurder van
het schip) wordt voor bepaalde vorderingen beperkt tot het bedrag dat hij uit het fonds, dat
door de schuldenaar is gevormd, ontvangt. Zie
daarnaast ook bijvoorbeeld artikel 8:388 BW dat
de aansprakelijkheid van de vervoerder maximeert tot een bepaald bedrag per eenheid of per
kilogram van het vervoerde goed. In HR 28 februari 1992, S&S 1992, 61 en NJ 1992, 652 komt
mede een overgangsrechtelij k probleem dat zich
op dit terrein voordeed aan de orde. In het Londense verdrag inzake beperking van maritieme
vorderingen (Trb. 1976, 23) dat het per 1 september 1990 buiten werking gestelde Brusselse
verdrag nopens de beperking van aansprakelijkheid van eigenaren van zeeschepen (Trb. 1958,
46) vervangt, ontbreekt namelijk een overgangsbepaling. Hieruit mag echter niet de conclusie
worden getrokken dat het Verdrag van 1976 onmiddellijke werking heeft en toepassing dient te
vinden op verzoeken tot beperking van aansprakelijkheid met betrekking tot vorderingen die
voortvloeien uit voorvallen die plaatsvonden
vóór zijn inwerkingtreding. Volgens HR 1 juli
1992, S&S 1992, 102 en NJ 1992, 653 dient de
vraag of de Nederlandse rechter, die bevoegd is
kennis te nemen van een verzoek, zoals bedoeld
in artikel 320a Rv, ook steeds bevoegd is om te
Handels- en ondernemingsrecht
oordelen over de vraag of de verzoeker gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, bevestigend te worden beantwoord. Dit volgt uit de
aard van het in casu van toepassing zijnde Brusselse verdrag. De verwerkelijking van de aansprakelijkheidsbeperking vindt volgens deze regeling immers plaats door fondsstorting en verdeling van het fonds onder de schuldeisers, na
verificatie van hun vorderingen. Uit het stelsel
van het verdrag vloeit voort dat ten aanzien van
de vraag of de schuldenaar gerechtigd is tot beperking van zijn aansprakelijkheid concentratie
plaats vindt bij de rechter van de plaats waar het
fonds is gevormd; hiermede is niet verenigbaar
dat een forumkeuze of rechtskeuze in een overeenkomst tussen de schuldenaar en een schuldeiser tot gevolg kan hebben dat met betrekking tot
voormelde vraag tussen hen een ander forum of
een ander recht zou kunnen worden ingeroepen
dan jegens de andere schuldeisers van toepassing
is. Zie ook de noot van J.C. Schultsz inzake beide arresten, gepubliceerd in de NJ onder het
laatstgenoemde arrest. In HR 30 oktober 1992,
S&S 1993, lla wordt besproken hoe de aansprakelijkheidslimiet, bedoeld in artikel 2 van het
Besluit van 1 december 1980, Stb. 637, dient te
worden berekend in het geval dat een duwboot
met duwbakken in een eenheid is gekoppeld. Artikel 2 van genoemd besluit luidt, voor zover hier
van belang:
'De aansprakelijkheid (...) is beperkt: (...) 1. voor duwboten, tot (...), vermeerderd met ƒ 135,— per m3 der
verplaatsing van de duwbakken welke aan de duwboot
gekoppeld mochten zijn op de wijze die voor duwbakken gebruikelijk is (...).'; zie ook het Besluit van 15 mei
1970, Stb. 230).
Voor een verhoging van de aansprakelijkheidslimiet is in ieder geval geen plaats indien de oorzaak van de schade in geen enkel verband staat
met het risico dat het gevolg kan zijn van een
hechte koppeling van duwboot en duwbakken
tot een duweenheid, aldus de Hoge Raad.
De uitleg van het bepaalde in artikel 26 van
het Verdrag van Warschau van 12 oktober 1929
inzake het internationale luchtvervoer (Stb.
1933, 365) heeft reeds tot veel rechtspraak aanleiding gegeven. Zo beroept Thai Airways International Ltd zich erop dat Assurantie-maatschappij Nieuw Rotterdam NV ingevolge artikel
26, lid 4, van genoemd verdrag niet ontvankelijk
is in haar vordering omdat de geadresseerde niet
op de voet van lid 2 van dit artikel binnen veertien dagen na ontvangst van de zendingen var-
kens bij Thai Airways heeft geprotesteerd. Anders dan het geval was in HR 12 februari 1982,
NJ 1982, 589, gaat het hier volgens HR 24 april
1992, S&S 1992, 81 en NJ 1992, 688 (met een
boot van J.C. Schultsz) om een aflevering in be
schadigde toestand, niet om een incomplete toe
stand. Voor een uitzondering, zoals in het arrest
van 1982 aanvaard voor het geval dat de ver
voerder de indruk heeft gewekt dat hij de afle
vering niet heeft bedoeld als volledige nakoming
van zijn afleveringsplicht, is in het stelsel van ar
tikel 26 geen plaats: in dit geval was de gehele
ten vervoer aangenomen partij afgeleverd en was
het voor de geadresseerde duidelijk dat de ver
voerder niets meer te leveren had. In dit laatste
geval had de geadresseerde, op straffe van nietontvankelijkheid, binnen de in artikel 26, lid 2,
gestelde termijn van veertien dagen protest moe
ten doen op de in lid 3 van artikel 26 aangege
ven wijze, indien deze de vervoerder vanwege de
beschadigde toestand wil aanspreken tot schade
vergoeding. Artikel 26 biedt geen ruimte om van
wege het nationale recht uitzonderingen te ma
ken; het beroep van Nieuw Rotterdam op strijd
met de goede trouw werd dan ook verworpen.
Een en ander betekende dat Thai Airways het ge
lijk aan haar kant had.
De vraag of het casco van een schip ('Love
Love') reeds dient te worden aangemerkt als een
schip wordt door de Hoge Raad bevestigend beantwoord (HR 14februari 1992, S&S 1992,91); de
identiteit van dit schip verandert niet doordat het
wordt afgebouwd en wordt voorzien van voortbewegingswerktuigen en navigatie-apparatuur.
Zie tenslotte over de gemengde overeenkomst,
vervoersovereenkomst/bewaargevingsovereenkomst nader HR 22 januari 1993, RvdW
1993, 37.
KATERN 47 2187