Burgerlijk procesrecht Burgerlijk procesrecht G.R. Rutgers, R.J.C. Flach Overzicht derde kwartaal 1992 Wetgeving Herziening rechterlijke organisatie Per 1 juli 1992 is de Wet van 3 juni 1992, Stb. 278 (Wet integratie raden van beroep/Ambtenarengerechten en arrondissementsrechtbanken; vereenvoudiging regelingen vorming en bezetting van kamers) in werking getreden. Daarmee is de eerste stap gezet naar een geïntegreerd gerecht in eerste aanleg dat de regering voor ogen staat. De voltooiing van de eerste fase moet op 1 januari 1994 zijn beslag krijgen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel nr. 22495 is op 23 januari 1992 bij KATERN 46 2117 Burgerlijk procesrecht de Tweede Kamer ingediend. De daarop volgende fase is de integratie van de kantongerechten en rechtbanken. Binnen de rechterlijke macht is men al bezig met een discussie over de wenselijke bestuursstructuur. Zie over dit alles Th.G.M. Simons, AA 1993, p. 45. Rechtspraak Bevoegdheid ambtenarenrechter/burgerlijke rechter — artikel 2 Wet RO; artikel 3 Ambtenarenwet, HR 28 februari 1992, NJ 1992, 687 (M.S.J inzake Changoe tegen De Staat der Nederlanden. Changoe, werkzaam als belastingambtenaar, wordt door de Staatssecretaris van Financiën ontslagen. Dit ontslag wordt teruggedraaid na een procedure bij de ambtenarenrechter en een interne beroepsprocedure. Vervolgens vordert Changoe voor de burgerlijke rechter van de Staat vergoeding van de schade, die hij heeft geleden terzake van het inmiddels ingetrokken ontslag. De Rb verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen. Vraag in cassatie (in casu bij wijze van sprongcassatie ingesteld) is of de burgerlijke rechter onbevoegd is, dan wel of Changoe niet-ontvankelijk is. Op grond van oude rechtspraak van de HR zijn dergelijke geschillen — op grond van artikel 3 Ambtenarenwet — met terzijdestelling van de algemene regel van artikel 2 RO aan de kennisneming van de burgerlijke rechter onttrokken. Deze rechtspraak komt — aldus de HR — in aanmerking voor heroverweging. Wanneer een administratieve rechter bevoegd is, doet zulks in het algemeen niet af aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter op grond van artikel 2 RO, met name niet aan zijn bevoegdheid met betrekking tot vorderingen uit onrechtmatige daad. Wel dient de eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard, wanneer de administratieve rechter voldoende rechtsbescherming biedt. Welnu, het ligt voor de hand dit stelsel van een aanvullende rechtsbescherming ook te aanvaarden voor de verhouding tussen burgerlijke rechter en ambtenarenrechter, tenzij artikel 3 van de Ambtenarenwet tot een andere opvatting zou nopen. Dit is echter niet het geval. De Rb had Changoe dus niet-ontvankelijk moeten verklaren. Gezag van gewijsde; procedure door deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap — artikel 67 Rv; artikel 3:171 BW, HR 24 april 1992, NJ 1992, 2118 KATERN 46 461 inzake de Erven Carreau Gaschereau c.s. tegen Sunresorts NV. In deze Antilliaanse zaak heeft één van de erven Carreau de NV Sunresorts in rechte betrokken omtrent de vraag of bepaalde terreinen op Sint Maarten aan de erven Carreau toebehoren of niet. Daaromtrent had het Hof van de Nederlandse Antillen in 1982 reeds in negatieve zin beslist in een procedure tussen andere erven Carreau en Sunresorts. De vraag in cassatie is of die eerste beslissing van het Hof ook bindende kracht heeft voor de andere erfgenamen. De HR overweegt daaromtrent het volgende. Aangenomen moet worden (zie art. 3:171 BW) dat iedere deelgenoot in een gemeenschap in beginsel bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. In deze regel ligt besloten dat een deelgenoot in zijn vordering of verzoek kan worden ontvangen, ook indien de andere deelgenoten niet als procespartijen in het geding zijn. Indien een of meer deelgenoten van deze bevoegdheid gebruik maken en een rechtsvordering ten behoeve van de gezamenlijke deelgenoten instellen, heeft het daarop gewezen en in kracht van gewijsde gegane vonnis bindende kracht voor alle deelgenoten, dus ook voor degenen die niet als formele procespartijen aan het geding hebben deelgenomen. Zij moeten dan immers allen als partij in de zin van artikel 67 Rv worden beschouwd. Zuivering van verstek, hoger beroep en 'achterblijvende partij' — artikel 79, 89a en 335 lid 2 Rv, HR 10 april 1992, NJ 1992, 448 inzake Wouter Goos tegen Mr. Contstandse qq. De curator van Wout Goos BV dagvaardt Goos en zijn voormalige echtgenote. Goos laat verstek gaan. Nadat Goos — ingevolge artikel 79 lid 1 Rv wederom is opgeroepen, verschijnt hij wederom niet, doch in een later stadium van het geding in eerste aanleg verschijnt Goos alsnog bij procureur en zuivert — ingevolge artikel 89a Rv — het tegen hem verleende verstek. Het Hof verklaart Goos niet-ontvankelijk in diens hoger beroep, nu Goos weliswaar in een latere fase van de procedure in eerste aanleg procureur heeft gesteld, doch toen geen verweer heeft gevoerd, zodat hij moet worden aangemerkt als 'achterblijvende partij' in de zin van artikel 335 lid 2 Rv, ervan uitgaande dat Goos niet naar de eis van laatstgenoemd artikel vooraf bij Burgerlijk procesrecht voorraad aan het eindvonnis van de Rb had voldaan. De HR vernietigt het arrest van het Hof. Allereerst overweegt de HR, dat een gedaagde op de voet van artikel 89a Rv het verstek kan zuiveren, wanneer hij na verstek en na opnieuw te zijn opgeroepen nadien alsnog in rechte verschijnt. Het derde lid van artikel 79 Rv strekt ertoe om te voorkomen dat tegen een dergelijk vonnis verschillende rechtsmiddelen zouden kunnen worden aangewend. Indien de gedaagde alsnog het verstek nadien zuivert, krijgt het geding ook te zijnen aanzien een contradictoir karakter. Er is geen reden, aldus de HR, om de beperkende bepaling van artikel 335 lid 2 Rv zo ruim uit te leggen, dat zij ook zou gelden voor de niet op de in artikel 79 lid 1 bedoelde oproeping verschenen gedaagde die het tegen hem verleende verstek nadien heeft gezuiverd. maar daar was in dit geval ruimschoots aan voldaan: het hof had eerst een comparitie bevolen, daarna gelegenheid gegeven tot het nemen van conclusies en de zaak een jaar aangehouden. Na het jaar hadden partijen nadere akten mogen nemen en produkties mogen indienen. Aan dit alles doet niet af dat de vrouw nu de kwestie van haar wangedrag in slechts een instantie aan de orde kan stellen. Vranken in zijn noot, die ook betrekking heeft op de uitspraken in NJ 1992, nrs. 406, 408 en 409, zet het grievenstelsel in enkele handzame 'regels' uiteen. Andere procedures die dezelfde aard als de alimentatieprocedures hebben zijn volgens hem gezagsvoorzieningen, opleggen of verminderen van een dwangsom en executiegeschillen. Verder wijst hij op het belang van het onderscheid tussen nieuwe feiten, nieuwe weren en nieuwe grieven. Tijdstip aanvoeren grieven in hoger beroep, HR 26 april 1991, NJ 1992, 407 (JBMV) Het tot dusver in de rechtspraak ontwikkelde grievenstelsel houdt in dat de appelrechter geen acht mag slaan op grieven die eerst bij pleidooi worden aangevoerd, tenzij de wederpartij uitdrukkelijk ermee instemt dat ze alsnog in de rechtsstrijd worden betrokken. Voor de verzoekschriftprocedure geldt m.m. hetzelfde. Op deze, in beginsel strakke, regel maakt de HR een uitzondering op grond van de aard van het geschil. Het ging hier om een hoger beroep tegen een echtscheidingsvonnis waarbij de man aanvankelijk alleen bezwaar maakte tegen de hoogte van het bedrag aan alimentatie dat hij aan zijn echtgenote moest betalen. Later, bij pleidooi, nadat van ernstig wangedrag van de vrouw was gebleken, voerde hij aan dat de vrouw elke eis tot alimentatie moest worden ontzegd. Het hof mocht met deze nieuwe grief rekening houden aldus de HR bij de verwerping van het cassatieberoep van de vrouw: rechterlijke uitspraken waarbij een uitkering tot levensonderhoud wordt vastgesteld zijn in beginsel steeds vatbaar voor wijziging op grond van, kort gezegd, een onjuiste of onvolledige grondslag of wijziging van omstandigheden. Beide partijen hebben er dus belang bij dat de vaststelling berust op een juiste en volledige waardering van de ten tijde van de einduitspraak relevante omstandigheden. Wel is voorwaarde, aldus nog steeds de HR, dat de wederpartij voldoende gelegenheid wordt geboden om haar verweer aan te vullen en zo nodig ook overigens haar standpunt te herzien, Literatuur Advocatuur Naar aanleiding van het 40-jarig bestaan van de Nederlandse Orde van Advocaten is Wat de advocatuur betaamt (Zwolle 1992) verschenen. In dit boekje komen op journalistieke wijze verschillende facetten van de advocatuur aan de orde vanuit de invalshoek: Wat is de beroepsopvatting van de huidige balie en hoe komt deze tot uitdrukking in de inzet voor de beroepsgroep, in de beroepsethiek en in ethische vraagstukken? Justitiële Verkenningen kwam met een speciaal nummer over de advocatuur (1992, nr. 6) met daarin onder andere bijdragen van A. Klijn, J.G.C. Kester, F.W.M. Huls over de veranderingen in aantal en samenstelling, interne organisatie en de aard van de dienstverlening ('Advocatuur in Nederland 1952-1992', p. 10), E.R. Blankenburg over de Nederlandse zuinigheid met het beroep op de rechter vergeleken met Duitsland ('De open grenzen van de Nederlandse advocatuur', p. 92) en Th.A. de Roos over de sociale advocatuur ('Een nieuwe wet, geen nieuw geluid', p. 76). Rechter en notaris Te signaleren is de verschijning van de 2e druk van De notariële akte als executoriale titel van A.R. de Bruijn verzorgd door CA. Kraan (Deventer 1992). Op heldere wijze worden de diverse juridische vragen behandeld die dit, gewoonlijk met een zekere scepsis bekeken, fenomeen van executeren buiten de rechter om opKATERN 46 2119 Burgerlijk procesrecht roept. Zie ook HR 26 juni 1992, RvdW 1992, 176 waarin de HR de notariële akte van een zogenaamde bankhypotheek niet als executoriale titel erkent. In zijn oratie (Op het kruispunt van notariële en rechterlijke functie, Arnhem 1992) belicht T.R. Hidma de verbanden tussen rechter en notaris in het algemeen. In navolging van De Bruijn wijst hij daarbij onder andere op de in het ver verleden bestaand hebbende positie van de notaris als gerechtsdienaar waarmee de executabiliteit van de notariële akte in verband kan worden gebracht. Bewijsrecht Van de hand van W.D.H. Asser verscheen deel A24 van de Monografieën Nieuw BW over Bewijslastverdeling (Deventer: Kluwer 1992). Het boek behelst een duidelijke uiteenzetting over de zogenaamde objectiefrechtelijke leer die als uitgangspunt aan artikel 177 Rv (1987) ten grondslag ligt en neemt stelling tegen Schoordijk en Princen die alles aan de billijkheid over willen laten. Het tweede gedeelte is gewijd aan de bewijslastverdeling in het nieuwe vermogensrecht. Zie over de bewijslastverdeling ook E. Gras, 'De vraag naar het bewijsrisico' (WPNR 1992, nr. 6062) waarin hij kritiek levert op HR 9 maart 1990, NJ 1990, 561. In dat arrest werd op grond van de strekking van artikel 1639h lid 4 BW (ontslagverbod tijdens zwangerschap) ten gunste van de werkneemster een bijzondere regel van bewijsverdeling geformuleerd. H.W.B, thoe Schwartzenberg beziet of en, zo ja, onder welke voorwaarden is toegelaten 'De anonieme getuige in het civiele geding' {Adv. bl. 1992, p. 404). In de tot dusver gepubliceerde rechtspraak is nog geen duidelijke lijn te ontwaren. Hof 's-Gravenhage 3 september 1991, NJ 1992, 330 was van oordeel dat in beginsel geen bezwaar bestond, maar wilde de in eerste aanleg gehoorde getuigen wel nog eens zelf horen. Herziene kantongerechtsprocedure in civiele zaken Onder de nieuwe kantongerechtsprocedure is de nodige literatuur verschenen. Korte overzichten geven P.A.M. Meijknecht in Ars Aequi 1992, p. 266 en J.P. Smit in Leidse procesrechtelijke geschriften (red. T.A.W. Sterk en J.P. Smit, Arnhem 1992, p. 1). In boekvorm beschrijven A.W. Jongbloed, De nieuwe civiele kantongerechtsprocedure (Deventer 1992) en, compacter. M. Ynzonides en G.J. Meijer, De civiele kantongerechtsprocedure (Zwolle 1992) de nieuwe rege2120 KATERN 46 ling. K. Frielink en J.B. de Groot gaan in op de nieuwe mogelijkheid van, wat zij noemen, 'Het kantonrechtelijk kort geding ex artikel 116 WvBRv' (Trema 1992, p. 227 met rectificatie op p. 270), evenals A.H. Bauerle-Hetebrij ('De spoedprocedure bij de Kantonrechter vernieuwd', De Praktijkgids 1992, p. 633). Door het ministerie van Justitie is inmiddels een commissie ingesteld die moet bekijken hoe de regeling in de praktijk werkt. De eerste indruk is dat veel bij het oude is gebleven, met name op het punt van de rechtsingang en het verloop van de procedure, al lijkt het commentaar in De Rechtsstrijd (1992, p. 123) 'Een nieuwe kantongerechtsprocedure of eigenlijk toch niet?' enigszins overdreven. Zie ook A.W. Jongbloed op pp. 108 en 115. En verder — Benadrukt M. Teekens de in ons recht gel dende gelijkwaardigheid van de in artikel 1 Rv genoemde 'Betekening in persoon of aan de woonplaats' (De Gerechtsdeurwaarder 1992, p. 123); — belichten K. Frielink en J.B. de Groot 'Enke le formele en materiële aspecten van beslag op aandelen in het kapitaal van een NV of BV' {WPNR 1992, nrs. 6059 en 6060); — gaat A.W. Jongbloed in op 'De civielrechte lijke dwangsom' die volgens hem een bron van misverstanden is {WPNR 1992, nr. 6053); — bespreken J.G.A. Linssen en A.C. van Schaick in de artikelenserie 'Van nieuw BW naar BW' titel 11 van Boek 3 BW over rechts vorderingen (Adv. bl. 1992, p. 342); — stelt Henk van den Berg 'Het wetsvoorstel collectieve acties en de milieubelangenorganisatie(s)' in het licht van de jurisprudentie aan de orde (Rechtshulp 1992, nr. 8/9); — behandelt T.A.W. Sterk in de Wijn en Staelbundel, Met grond verbonden (Deventer 1991, p. 121) naar aanleiding van artikel 12a Rv de nieuwe gevallen van pluraliteit die er sinds 1 januari 1992 bij zijn gekomen en pleit hij voor een regeling van de gedwongen deelname van derden aan het geding; — laat H.L.G. Dijksterhuis-Wieten zien welke verbeteringen 'Het Wetsvoorstel herziening familieprocesrecht' (FJR 1992, p. 131) brengt en bepleit uitbreiding tot alle verzoekschrift procedures van de voorgestelde bevoegdheid van de rechter om te bevelen gegevens en be wijsstukken te overleggen en van de open baarheid van uitspraken en verder een rege ling tot verwijzing bij onbevoegdheid.
© Copyright 2024 ExpyDoc