cao-beoordeling Parketvloerondernemingen 2014

Kantoor Eindhoven
1
>
Telefoon (0800) 0543
Postbus 90056
Kennisgroep CAO
5600 PJ EINDHOVEN
Datum
Sociaal Fonds Parket
Postbus 90154
5000 LG Tilburg
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
9 september 2014
Uw kenmerk
Kenmerk
2014-49/GvS
Betreft:
cao voor Parketvloerondernemingen 2014/2015
Geachte mevrouw,
In het besluit van 15-07-2014, UAW Nr. 11567 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
bepalingen van de cao voor Parketvloerondernemingen 2014/2015 algemeen verbindend verklaard tot en
met 31 december 2015.
Deze bepalingen heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder
meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de
beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage
informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan
deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De
beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2014, en is
dus inclusief regels rondom de werkkostenregeling. Ik verzoek u om de cao-partijen van de inhoud van
deze brief op de hoogte te stellen.
Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt
u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie
wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde cao-bepalingen.
Hoogachtend,
ON 580- 1Z*1ED
namens de inspecteur,
In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2014, uitgave januari (hierna:
Bezoekadres
In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Karel de Grotelaan 4
EINDHOVEN
Kenmerk
2
Handboek). In dit Handboek is zowel de regelgeving over de werkkostenregeling opgenomen als de oude
regelgeving van de vrije vergoedingen en verstrekkingen, “de overgangsregeling”. Indien de nummering
van paragrafen van de werkkostenregeling en de overgangsregeling in het Handboek daartoe aanleiding
geeft, verwijs ik in de rapportage eerst naar de werkkostenregeling en vervolgens naar de
overgangsregeling.
U kunt het Handboek raadplegen op of downloaden van de internetsite van de Belastingdienst
(www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier ook steeds het laatste nieuws, waarover u zich ook door
middel van een rss-feed kunt laten informeren. De door de Belastingdienst uitgevoerde caobeoordelingen zijn ook te vinden op de site van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl, met de
zoekterm “cao-beoordelingen”.
Met ingang van 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Dit is de nieuwe regeling van
kostenvergoedingen en voorzieningen (verstrekkingen en het ter beschikking stellen van zaken) voor de
werknemer. Hiertoe is de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) gewijzigd en zijn ook de
uitvoeringsbepalingen herschreven. De nieuwe uitvoeringsbepalingen zijn vervat in de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011). De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
is vervallen.
De werkkostenregeling houdt kort gezegd in dat de werkgever een vrije ruimte heeft van - in 2014 - 1,5%
van het totaal van de individuele fiscale lonen van zijn werknemers. Tot dit bedrag kan de werkgever
onbelast kostenvergoedingen en voorzieningen geven aan zijn werknemers. Daarnaast gelden nog
enkele specifieke vrijstellingen en bovendien zijn er voorzieningen die de werkgever, hoewel ze als loon
(in natura) zijn aan te merken, tegen een lagere waarde of nihil waarde in aanmerking mag nemen.
De werkgever kan in de jaren 2011 tot en met 2014 jaarlijks, aan het begin van het jaar, kiezen om de
oude regelgeving (overgangsregeling) toe te passen. In dat geval hanteert hij de regelgeving zoals die
luidde per 31 december 2010. Meer informatie over de werkkostenregeling kunt u vinden op de site van
de Belastingdienst met de zoekterm “wkr”.
Artikel 5
Definitie lonen en inkomen
Waar in deze overeenkomst sprake is van ‘loon’ wordt hieronder verstaan het maandloon, bedoeld in
artikel 9. Waar sprake is van ‘inkomen’ wordt hieronder verstaan de bruto-verdienste uit arbeid, doch niet
daaronder begrepen een eventuele vergoeding voor reistijden, reis- en verblijfkosten, werkkleding en
gereedschap.
De fiscale definities zijn niet gelijk aan de cao-tekst. Fiscaal kunnen vergoedingen niet zonder meer
onbelast worden vergoed.
Artikel 6
Bijdrage werkgever aanvullende zorgverzekering
De werkgever draagt € 10 per maand bij aan de premiekosten van een aanvullende zorgverzekering van
de werknemer. Dit geldt niet voor meeverzekerde gezinsleden van de werknemer.
De bijdrage van de werkgever behoort tot het loon.
Artikel 7
Verplichtingen werknemers
Lid 3 stelt dat indien de werknemer enig, tot het bedrijf behorend goed opzettelijk of door
onachtzaamheid beschadigt of verliest, dat artikel 7:632 BW van toepassing is.
De betaling door de werknemer aan zijn werkgever van een schadevergoeding bij opzet of bewuste
roekeloosheid vloeit voort uit het civiele recht en vormt geen negatief loon.
Als de werkgever geen gebruik maakt van zijn verhaalsmogelijkheden is in beginsel sprake van loon.
Artikel 9
Lonen
Lid 6 bepaald dat de werkgever de werknemer op diens verzoek éénmaal per jaar een vergoeding in de
kosten van diens vakbondscontributie zal verstrekken. De werkgever is gerechtigd het bedrag van deze
Kenmerk
3
vergoeding in mindering te brengen op het brutoloon van de werknemer.
In de werkkostenregeling behoort de vergoeding voor de contributie van een vakbond tot het loon van de
werknemer. De werkgever kan deze vergoeding echter aanwijzen als eindheffingsloon en in zijn vrije
ruimte onderbrengen. In de oude regelgeving behoort een vergoeding voor de contributie van een
vakbond niet tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 27.10 van het Handboek. Ik verwijs naar het gestelde
onder artikel 31 hiervoor voor het geval de werkgever zo’n vergoeding verstrekt in het kader van een
zogenoemd cafetariasysteem.
Artikel 10
Reistijdenregeling Parketteurs
2. Reisuren worden aan de in het eerste lid bedoelde werknemer vergoed tegen het voor die werknemer
geldende uurloon voor de duur van de reis (reistijd) met uitzondering van de eerste zestig minuten per
dag.
De reisurenvergoeding behoort tot het loon.(zie ook artikel 5)
Artikel 13
Overwerk
2. Overwerk, inclusief het in dit artikel vermelde extra inkomen in verband met overwerk, kan na
instemming van de werkgever worden vergoed volgens de zogenaamde ‘tijd voor tijd regeling’ in plaats
van in geld. Voor het toepassen van deze regeling geldt hetgeen is bepaald in artikel 16 voor het
opnemen van snipperdagen.
Als de werkgever overwerkloon in vrije tijd compenseert ontstaat een aanspraak op compensatieverlof.
Aanspraken op compensatieverlof behoren als zodanig niet tot het loon voor zover zij aan het eind van
het kalenderjaar, samen met aanspraken op vakantieverlof, niet meer bedragen dan de arbeidsduur per
week, gerekend over een periode van 50 weken. De doorbetaling tijdens de opname van het
compensatieverlof behoort in dat geval tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 19.1.3 van het Handboek.
6 a. Voor arbeid op zondag, niet zijnde een in artikel 15 genoemde feestdag, wordt een toeslag betaald
van 125%.
b. Voor arbeid op een in artikel 15 genoemde feestdag wordt boven de in artikel 20 bedoelde
vergoeding, een toeslag betaald van 150%.
c. Voor arbeid op een in artikel 15 genoemde feestdag die tevens op zondag valt, wordt boven de in
artikel 20 bedoelde vergoeding, een toeslag betaald van 200%.
d. De zon- en feestdagen duren van middernacht tot middernacht.
De vergoeding voor werken op een zon- of feestdag behoort tot het loon.
Artikel 17
Vakantietoeslag
Dit artikel regelt de hoogte van de vakantietoeslag, de uiterste betaaldag en de wijze van afwikkeling van
de vakantietoeslag bij beëindiging van de arbeidsverhouding.
De vakantietoeslag behoort tot het loon. Voor de loonheffing mag de werkgever naar keuze de tabellen
voor bijzondere beloningen of de tijdvaktabellen toepassen. Als de tabellen voor bijzondere beloningen
tot een lagere inhouding leiden of als de werkgever uitsluitend premie voor de volksverzekeringen op het
loon inhoudt, dan is het gebruik van die tabellen verplicht. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.6 van het
Handboek.
Artikel 21
Vergoeding voor reiskosten, rekeningrijden, werkkleding, gereedschap,
bedrijfshulpverlening en leermeester
1. Behoudens gevallen, waarin de werkgever zelf het vervoer heeft geregeld op enigerlei wijze, zal aan
de werknemer, onder voorwaarden, een vergoeding worden gegeven voor de vervoerskosten ter grootte
van het fiscaal maximaal toegestane onbelaste bedrag.
Kenmerk
4
5. Behoudens gevallen, waarin de werkgever zelf op enigerlei wijze werkkleding heeft geregeld, zal aan
de werknemer een vergoeding worden gegeven voor werkkleding ter grootte van € 0,59 per gewerkte
dag.
6. Behoudens gevallen, waarin de werkgever zelf op enigerlei wijze het voor het werk benodigde
gereedschap heeft geregeld, zal de werkgever, onder voorwaarden, aan de werknemer een vergoeding
verstrekken van 50% van de aanschafwaarde. Uitgangspunt hierbij is dat het gereedschap dan eigendom
van de werknemer is.
1. Woon- werkverkeer geldt als zakelijk verkeer. De maximale onbelaste vergoeding van zakelijke
kilometers, ongeacht het vervoermiddel, bedraagt € 0,19 per kilometer. Dit betekent dat werkgevers elke
zakelijke kilometer, dus ook elke kilometer voor woon-werkverkeer, met maximaal € 0,19 onbelast
kunnen vergoeden.
Hoofdstuk 21 van het Handboek bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over
reiskosten. Voor reizen met openbaar vervoer gelden bijzondere regels, ik verwijs naar paragraaf 21.2
van het Handboek. De paragrafen 21.3 tot en met 21.8 van het Handboek gaan, onder meer aan de hand
van schema’s, over reizen anders dan met openbaar vervoer. In paragraaf 21.9 / 20.9 staat dat, voor
zover sprake is van vervoer vanwege de werkgever, er geen mogelijkheid is om reiskosten onbelast te
vergoeden. De paragrafen 21.10, 21.11 en 21.12 behandelen respectievelijk het verstrekken of
vergoeden van (kosten van) parkeergelegenheid, de reiskosten voor periodiek gezinsbezoek en het
tijdelijk ander vervoer bij wegwerkzaamheden.
5. Indien de werkgever de werkkostenregeling toepast, dan behoren zowel de vergoeding en
verstrekking van (werk-)kleding als de ter beschikking gestelde (werk-)kleding tot het loon van de
werknemer. De werkgever kan deze vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter beschikking
gestelde kleding als eindheffingsloon aanwijzen en onderbrengen in de vrije ruimte. Voor de waardering
ervan verwijs ik naar paragraaf 4.5 van het Handboek. Voor ter beschikking gestelde kleding geldt een
uitzondering. Als ter beschikking gestelde kleding geheel of deels op de werkplek wordt gebruikt, is de
waarde hiervan nihil in de volgende drie situaties:
a) de kleding is uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt om tijdens de vervulling van de
dienstbetrekking te worden gedragen;
b) de kleding is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden
beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk;
c) de kleding blijft achter op de werkplek.
Mogelijk kwalificeert de kleding als een arbovoorziening. Arbovoorzieningen die de werkgever verstrekt
of ter beschikking stelt, behoren niet tot het loon indien de werknemer deze gebruikt of verbruikt op de
werkplek. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.7 van het Handboek.
Het onderhoud van de kleding volgt het regime van de kleding; de vergoeding of de waarde van de
verstrekking van het onderhoud behoort tot het loon tenzij de kleding onder de genoemde
nihilwaardering valt.
Indien de werkgever gebruik maakt van de oude regelgeving van vrije vergoedingen en verstrekkingen
dan behoort de vergoeding, de verstrekking of de ter beschikkingstelling van kleding tot het loon tenzij
sprake is van een van de volgende situaties:
a) er sprake is van werkkleding;
b) er sprake is van ter beschikking gestelde kleding die tevens aantoonbaar op het werk achterblijft;
c) de vergoeding of de verstrekking van kleding vormt een arbovoorziening.
Kleding is slechts als werkkleding aan te merken indien zij:
a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te
worden gedragen;
b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken
met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk.
Als de kleding een arbovoorziening vormt gelden de volgende (aanvullende) voorwaarden:
Kenmerk
5
- de werkgever heeft een arboplan;
- de verstrekking van kleding maakt in redelijkheid deel uit van dat arboplan;
- de kleding wordt overwegend tijdens werktijd gedragen;
- de werknemer hoeft geen eigen bijdrage te betalen;
- er is geen sprake van een aanmerkelijke privé-besparing voor de werknemer.
Ik verwijs naar paragraaf 27.3 van het Handboek. In de praktijk kan men ervan uitgaan dat in ieder geval
sprake is van een aanmerkelijk privévoordeel als de privé-uitgaven van de werknemer op jaarbasis € 454
lager zullen zijn dan de privé-uitgaven van met hem vergelijkbare werknemers.
In alle overige gevallen moet de werkgever de vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter
beschikking gestelde kleding tot het loon rekenen. Ik verwijs naar paragraaf 27.42 van het Handboek.
Voor de onderhoudskosten van kleding geldt dat, als er sprake is van werkkleding in fiscale zin of van
een arbovoorziening, de werkgever het onderhoud belastingvrij mag vergoeden of verstrekken. Is geen
sprake van werkkleding, dan behoort de werkgever de vergoeding van onderhoudskosten en/of de
waarde van de verstrekking tot het loon te rekenen. Voor de waardering van zowel de kleding als van de
onderhoudskosten verwijs ik naar paragraaf 4.5 van het Handboek.
6. Indien de werkgever de werkkostenregeling toepast, dan behoren zowel de vergoeding van de kosten
van het gereedschap als de waarde van het verstrekte of ter beschikking gestelde gereedschap tot het
loon. De werkgever kan dit loon onderbrengen in zijn vrije ruimte. Stelt de werkgever het gereedschap
ter beschikking aan de werknemer dan bedraagt de waarde daarvan nihil indien de werknemer a) het
gereedschap gebruikt op de werkplek en het na werktijd daar achterlaat; of b) het gereedschap
nagenoeg geheel, dat is ten minste 90%, zakelijk gebruikt. Ik verwijs naar de paragrafen 4.5, 4.6 en
20.2.2 van het Handboek.
Past de werkgever de oude regelgeving toe dan behoort een vergoeding voor gereedschap in beginsel
tot het loon, tenzij de werkgever aannemelijk kan maken dat de werknemer die vergoeding feitelijk
aanwendt voor de aanschaf van gereedschap voor zakelijk gebruik. De verstrekking van gereedschap
kan, voor zover het om zakelijk gebruik gaat, onbelast plaatsvinden. Voor zover een werkgever
gereedschap verstrekt is een onbelaste vergoeding voor dergelijke kosten uiteraard niet mogelijk. Ik
verwijs naar de paragrafen 4.5, 4.7 en 27.2 van het Handboek.
Voor de algemene fiscale voorwaarden voor vaste kostenvergoedingen verwijs ik respectievelijk naar
paragraaf 4.6 en 4.7 van het Handboek.
Artikel 22
Uitkering bij ziekte en overlijden
3. In geval van overlijden van een werknemer zullen diens nagelaten betrekkingen over de periode vanaf
de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na die, waarin het overlijden
plaatsvond, een uitkering ontvangen ten bedrage van het loon dat de werknemer laatstelijk rechtens
toekwam.
Voor de gevolgen van (de aanspraak op) een (eenmalige) overlijdensuitkering voor de loonheffingen
verwijs ik naar de paragrafen 19.1.7 en 19.1.8 van het Handboek. In deze paragrafen staan uitvoerig de
gevolgen beschreven van een aantal te onderscheiden situaties.
Artikel 24
Kwaliteit van de arbeid
2. Parket- en laminaatvloerenleggers, alsmede werknemers die op grond van de verplichte risicoinventarisatie en -evaluatie daarvoor in aanmerking dienen te komen, hebben recht op tenminste een
periodiek geneeskundig onderzoek per drie jaar. Indien de hier bedoelde werknemers de leeftijd van 45
jaar hebben bereikt, bestaat dit recht eens per jaar. Het in dit lid bedoelde onderzoek kan gedurende
werktijd plaatsvinden. De kosten komen voor rekening van de werkgever.
Als de werkgever de werkkostenregeling toepast en de keuring plaatsvindt op de werkplek èn de keuring
tevens als een voorziening op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kwalificeert, geldt voor de
voorziening een zogenoemde nihilwaardering. Feitelijk betekent dit dat de waarde van de voorziening
Kenmerk
6
weliswaar tot het loon behoort, maar dat zij toch (door de nihilwaardering) onbelast blijft. Van belang is
onder meer dat sprake moet zijn van een voorziening. Deze term is bedoeld om vergoedingen uit te
sluiten. Als de werkgever aan de werknemer de kosten van een keuring vergoedt, behoort de vergoeding
tot het loon voor de loonheffingen. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.5 van het Handboek. Als de werkgever
de werkkostenregeling (nog) niet toepast geldt de facto géén uitsluiting voor vergoedingen. Evenmin
geldt als voorwaarde dat de keuring op de werkplek plaats moet vinden. Wel geldt onverkort de
voorwaarde dat de voorziening of vergoeding op de Arbeidsomstandighedenwet moet zijn gebaseerd. Ik
verwijs naar paragraaf 27.3 van het Handboek.
Artikel 31
CAO à la Carte
Dit artikel handelt over de zogenoemde cafetariaregeling.
Vanuit fiscaal oogpunt staat het werkgevers en werknemers vrij om de overeengekomen beloning te
wijzigen, al dan niet via een zogenoemd cafetariasysteem. Een dergelijk systeem moet voldoende
realiteitswaarde hebben. Daarbij is het belangrijk een situatie waarin sprake is van een wijziging van de
overeengekomen beloning duidelijk te kunnen onderscheiden van de situatie dat sprake is van besteding
van (al genoten) loon. De vormgeving van de keuzemogelijkheid is van belang om sterk gelijkende
situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden.
De wijziging van de arbeidsbeloning dienen werkgever en werknemer te beschouwen en duidelijk vast te
leggen als een wijziging van of een aanvulling op de arbeidsovereenkomst. Als werkgevers en
werknemers hier onvoldoende aandacht aan besteden is het mogelijk dat de wijziging niet de beoogde
fiscale gevolgen heeft. Als sprake is van het besteden van loon, is het loon fiscaal reeds genoten, en wel
voorafgaand aan of door de ruil. Het loon is dan belast.
Ik verwijs naar de inleiding van hoofdstuk 4 en paragraaf 4.16 / 27.6 van het Handboek en het besluit
van 28 januari 2011, nr. DGB2011/1M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0029532/).
De vergoeding van in een eerder jaar gemaakte kosten behoort in beginsel tot het loon. Dit is slechts
anders als de werknemer in dat eerdere jaar reeds een onvoorwaardelijk recht op die vergoeding had. Bij
een cafetariasysteem ontstaat zo’n onvoorwaardelijk recht eerst als de werknemer zijn keuze
daadwerkelijk aan zijn werkgever kenbaar maakt. Als de werknemer dat pas na de jaarwisseling doet,
kan de werkgever, indien hij de oude regelgeving toepast, de vakbondscontributie van het voorafgaande
jaar niet meer onbelast vergoeden.
Een loonsverlaging leidt in beginsel tevens tot een verlaging van het pensioengevend loon. Onder
voorwaarden kan deze verlaging achterwege blijven. Deze voorwaarden staan in onderdeel 4 van het
besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0028256/).
Als de werkgever kosten vergoedt in samenhang met een verlaging van de bruto beloning (onder een
cafetariasysteem) geldt als uitgangspunt dat de wijzigingen doorwerken in de werkelijke, in de toekomst
te genieten beloning. De specifieke gevolgen hangen af van de wijze waarop de werkgever en
werknemer concrete invulling geven aan de in de cao opgenomen mogelijkheid de kosten te vergoeden
onder gelijktijdige verlaging van de bruto beloning.
In de oude regelgeving behoort het vergoeden, verstrekken of het ter beschikking stellen van een fiets
onder voorwaarden niet tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 21.7 van het Handboek.
Artikel 33
Verlofspaarregeling
1. De werkgever is verplicht zijn werknemers de mogelijkheid te bieden tot het sparen van tijd conform
de uitgangspunten van de verlofspaarregeling opgenomen in Bijlage IV.
2. Maximaal vijf dagen op jaarbasis kunnen door de werknemer worden aangewend ten behoeve van de
verlofspaarregeling.
Als een werknemer voortijdig stopt met - in voldoende mate - werken kan in fiscaal opzicht sprake zijn
van een regeling voor vervroegd uittreden (hierna: RVU).
In geval van een RVU is de werkgever, naast de reguliere heffing, een eindheffing verschuldigd van 52%
over de werkgeversbijdrage aan die regeling. Ik verwijs naar de paragrafen 19.4.2 en 24.3 van het
Handboek.
Kenmerk
In bepaalde situaties leidt het (tijdelijk) minder werken of zelfs volledig stoppen met werken niet tot een
RVU. Van een RVU is onder meer geen sprake als de vermindering van de arbeidsduur volledig het
gevolg is van het opnemen van levensloopverlof. Evenmin kan een RVU ontstaan enkel door het
opnemen van stuwmeerverlof, mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
- de aanspraken op verlof bedragen niet meer dan de arbeidsduur per week gerekend over een periode
van vijftig weken;
- de verlofaanspraken worden niet op een zodanig moment toegezegd dat opname alleen nog mogelijk
is voorafgaande aan pensioen;
- aan het toekennen van de (extra) verlofaanspraken wordt niet de voorwaarde verbonden dat de
werknemer het verlof voorafgaande aan pensioen moet opnemen.
Ook combinaties van levensloopverlof en stuwmeerverlof (bijvoorbeeld wekelijks twee dagen
levensloopverlof en drie dagen stuwmeerverlof) leiden niet tot een RVU.
Echter, bij samenloop van bovenbedoelde verlofsoorten met een seniorenregeling kan wèl een RVU
ontstaan. Bij zo'n samenloop is van belang dat de werknemer wekelijks in voldoende mate feitelijk blijft
werken. Voldoende betekent: ten minste de helft van de arbeidsduur in het laatste kalenderjaar
voorafgaand aan het begin van de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaande aan de in de
pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. Daarbij hoeft de werkgever overigens geen rekening te
houden met ziekte, arbeidsongeschiktheid of in het (betreffende) kalenderjaar toegekend (regulier)
vakantieverlof. Ik verwijs naar V&A 12-003 op www.belastingdienstpensioensite.nl (V&A Handreikingen
pensioen LB), zoals in september 2013 geactualiseerd. Voor de volledigheid merk ik op dat het
aankopen van verlofrechten gevolgen kan hebben voor het pensioengevend salaris. Ik verwijs naar het
besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0028256/).
7