cao-beoordeling Primair Onderwijs 2013-2014

Kantoor Almelo
1
>
Telefoon 0800 - 0543
Postbus 5105
Telefax
7600 GL ALMELO
(0546) 47 28 01
Kennisgroep CAO
PO-Raad
Postbus 85246
3508 AE UTRECHT
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Datum
30 april 2014
Uw kenmerk
Kenmerk
TM140430-CAOPO14
Betreft
Beoordeling van de CAO Primair Onderwijs op fiscale aspecten
Geachte heer,
Via internet heb ik kennis genomen van de CAO Primair Onderwijs, zoals deze voor de periode van
1 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 overeen is gekomen.
Deze cao heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder meer
dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de
beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage
informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan
deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De
beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2014, en is
dus inclusief regels rondom de werkkostenregeling. Ik verzoek u om de cao-partijen van de inhoud van
deze brief op de hoogte te stellen.
Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Als u vragen of opmerkingen heeft, kunt u
mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie
wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde cao-bepalingen.
ON 567- 1Z*1ED
Hoogachtend,
Belastingdienst/Kennisgroep CAO,
namens de inspecteur.
Bezoekadres
In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Stationsstraat 5
ALMELO
Kenmerk
2
TM140430-CAOPO14
Algemeen
In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2014, uitgave april (hierna: Handboek).
In dit Handboek is zowel de regelgeving over de werkkostenregeling opgenomen als de oude
regelgeving van de vrije vergoedingen en verstrekkingen, “de overgangsregeling”. Indien de nummering
van paragrafen van de werkkostenregeling en de overgangsregeling in het Handboek daartoe aanleiding
geeft, verwijs ik in de rapportage eerst naar de werkkostenregeling en vervolgens naar de
overgangsregeling.
U kunt het Handboek raadplegen op of downloaden van de internetsite van de Belastingdienst
(www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier ook steeds het laatste nieuws, waarover u zich ook door
middel van een rss-feed kunt laten informeren. De door de Belastingdienst uitgevoerde caobeoordelingen zijn ook te vinden op de site van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl, met de
zoekterm “cao-beoordelingen”.
Met ingang van 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Dit is de nieuwe regeling van
kostenvergoedingen en voorzieningen (verstrekkingen en het ter beschikking stellen van zaken) voor de
werknemer. Hiertoe is de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) gewijzigd en zijn ook de
uitvoeringsbepalingen herschreven. De nieuwe uitvoeringsbepalingen zijn vervat in de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011). De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
is vervallen.
De werkkostenregeling houdt kort gezegd in dat de werkgever een vrije ruimte heeft van - in 2014 - 1,5%
van het totaal van de individuele fiscale lonen van zijn werknemers. Tot dit bedrag kan de werkgever
onbelast kostenvergoedingen en voorzieningen geven aan zijn werknemers. Daarnaast gelden nog
enkele specifieke vrijstellingen en bovendien zijn er voorzieningen die de werkgever, hoewel ze als loon
(in natura) zijn aan te merken, tegen een lagere waarde of nihilwaarde in aanmerking mag nemen.
De werkgever kan in de jaren 2011 tot en met 2014 jaarlijks, aan het begin van het jaar, kiezen om de
oude regelgeving (overgangsregeling) toe te passen. In dat geval hanteert hij de regelgeving zoals die
luidde per 31 december 2010. Meer informatie over de werkkostenregeling kunt u vinden op de site van
de Belastingdienst met de zoekterm “wkr”.
Artikelen 3.1 en 4.1
Verklaring omtrent het gedrag
Volgens deze artikelen komen de kosten voor het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag voor
rekening van de werkgever.
In de werkkostenregeling behoort een vergoeding voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) tot het
loon van de werknemer. De werkgever kan deze vergoeding echter aanwijzen als eindheffingsloon en in
zijn vrije ruimte onderbrengen. In de oude regelgeving behoort een vergoeding voor een VOG niet tot het
loon.
Artikel 3.21
Uitzendarbeid
Dit artikel heeft betrekking op uitzendarbeid.
Uitzendkrachten zijn in echte of fictieve dienstbetrekking bij de uitlener (het uitzendbureau) als aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. Het uitzendbureau moet daarom de loonheffingen inhouden,
aangeven en afdragen. Ik verwijs naar paragraaf 16.20 van het Handboek. De inlenende werkgever kan
overigens aansprakelijk worden gesteld voor, onder meer, de loonheffingen die betrekking hebben op de
door de uitzendkracht verrichte werkzaamheden. De inlenende werkgever kan zich tegen
aansprakelijkheid vrijwaren door de door de uitlener verschuldigde loonheffingen en de verschuldigde
omzetbelasting op een geblokkeerde (G-)rekening te storten en op termijn in een depot bij de
Belastingdienst. Ik verwijs naar de paragrafen 11.6.1 en 11.6.5 van het Handboek.
Kenmerk
3
TM140430-CAOPO14
Artikel 3.22
Leraar in opleiding (bijzonder onderwijs)
Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 4.26.
Artikel 3.27
Onderwijsassistent in opleiding (bijzonder onderwijs)
Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 4.26.
Artikel 4.21
Leraar in opleiding (openbaar onderwijs)
Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 4.26.
Artikel 4.26
Onderwijsassistent in opleiding (openbaar onderwijs)
Volgens de cao werken leraren en onderwijsassistenten in opleiding in het bijzonder onderwijs op basis
van een leerarbeidsovereenkomst en in het openbaar onderwijs op basis van een leerovereenkomst.
In fiscaal opzicht kan sprake zijn van een echte of van een fictieve dienstbetrekking. Dit onderscheid is
vooral van belang voor het antwoord op de vraag of de werknemer wel of niet is verzekerd voor de
werknemersverzekeringen. Ik verwijs naar paragraaf 16.10 van het Handboek.
Art 4.16
Inhouding en alsnog uitbetalen van salaris
Op grond van dit artikel kan sprake zijn van het alsnog (moeten) uitbetalen van eerder ingehouden
salaris.
Nabetalingen kunnen in het algemeen via de tabel voor bijzondere beloningen in de heffing betrokken
worden. Daarop is een uitzondering mogelijk als in één of meerdere tijdvakken in het geheel nog geen
loon werd betaald. In dat geval is het toepassen van de tijdvaktabellen geboden. De reden daarvoor is
dat de werknemer dan niet de heffingskortingen mis hoeft te lopen. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.5 van
het Handboek.
Artikel 6.1 lid 5
Salaris
Volgens deze bepaling kunnen de werkgever en de werknemer een van de cao afwijkend salaris
overeenkomen als de werkgever voor zover de werkgever daartoe een fiscale regeling met de
Belastingdienst aangaat die in het voordeel van de werknemer is.
Vanuit fiscaal oogpunt staat het werkgevers en werknemers vrij om de overeengekomen beloning te
wijzigen, al dan niet via een zogenoemd cafetariasysteem. Een dergelijk systeem moet voldoende
realiteitswaarde hebben. Daarbij is het belangrijk een situatie waarin sprake is van een wijziging van de
overeengekomen beloning duidelijk te kunnen onderscheiden van de situatie dat sprake is van besteding
van (al genoten) loon. De vormgeving van de keuzemogelijkheid is van belang om sterk gelijkende
situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden.
De wijziging van de arbeidsbeloning dienen werkgever en werknemer te beschouwen en duidelijk vast te
leggen als een wijziging van of een aanvulling op de arbeidsovereenkomst. Als werkgevers en
werknemers hier onvoldoende aandacht aan besteden is het mogelijk dat de wijziging niet de beoogde
fiscale gevolgen heeft. Als sprake is van het besteden van loon, is het loon fiscaal reeds genoten, en wel
voorafgaand aan of door de ruil. Het loon is dan belast. Ik verwijs naar de inleiding van hoofdstuk 4 en
paragraaf 4.16 / 27.6 van het Handboek en het besluit van 28 januari 2011, nr. DGB2011/1M (zie:
http://wetten.overheid.nl/BWBR0029532/).
De vergoeding van in een eerder jaar gemaakte kosten behoort in beginsel tot het loon. Dit is slechts
Kenmerk
4
TM140430-CAOPO14
anders als de werknemer in dat eerdere jaar reeds een onvoorwaardelijk recht op die vergoeding had. Bij
een cafetariasysteem ontstaat zo’n onvoorwaardelijk recht eerst als de werknemer zijn keuze
daadwerkelijk aan zijn werkgever kenbaar maakt.
Een loonsverlaging leidt in beginsel tevens tot een verlaging van het pensioengevend loon. Onder
voorwaarden kan deze verlaging achterwege blijven. Deze voorwaarden staan in onderdeel 4 van het
besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0028256/).
De tekst van de cao eist dat de werkgever een regeling aangaat met de Belastingdienst. Dat is (fiscaal)
niet juist of in elk geval onnodig want, zoals hierboven wordt opgemerkt, moeten de werkgever en de
werknemer hun arbeidsovereenkomst aanpassen. De Belastingdienst kan hooguit op verzoek zekerheid
geven over de fiscale gevolgen van de concrete aanpassingen in de overeenkomst tussen werkgever en
werknemer. De cao-tekst kan individuele werkgevers op het verkeerde been zetten dat het (fiscaal)
noodzakelijk is dat de Belastingdienst vooraf toestemming geeft. Dit kan leiden tot verwarring en
onnodige correspondentie.
Artikel 6.17
Overlijdensuitkering
Volgens deze bepaling hebben de nabestaanden van de overleden werknemer recht op een
overlijdensuitkering. Een in bijlage A9 van de cao opgenomen matrix bepaalt de hoogte van de uitkering.
Volgens die matrix hebben, bijvoorbeeld, kortingen op het loon in verband met BAPO-verlof,
levensloopverlof en onbetaald verlof geen doorwerking naar de hoogte van de overlijdensuitkering.
Voor de toepassing van de fiscale vrijstelling geldt een van de cao afwijkende berekening.
De hoogte van de vrijstelling is gerelateerd aan het maandloon (zie paragraaf 19.2.1 van het Handboek),
waarbij enige herrekening, bijvoorbeeld vanwege verlof, niet toe is gestaan.
De fiscale voorwaarden kunnen impliceren dat een volgens de cao of matrix toegekende uitkering
gedeeltelijk tot het loon behoort.
Voor de meer algemene gevolgen van (de aanspraak op) een (eenmalige) overlijdensuitkering voor de
loonheffingen verwijs ik naar de paragrafen 19.1.7 en 19.1.8 van het Handboek. In deze paragrafen
staan uitvoerig de gevolgen beschreven van een aantal te onderscheiden situaties.
Artikel 6.18
Jubileumgratificatie
Volgens deze bepaling heeft de werknemer recht op een gratificatie bij een diensttijd van 25, 40 of 50
jaar. Een in bijlage A9 van de cao opgenomen matrix bepaalt de hoogte van de uitkering.
Volgens die matrix hebben, bijvoorbeeld, kortingen op het loon in verband met BAPO-verlof,
levensloopverlof en onbetaald verlof geen doorwerking naar de hoogte van de gratificatie.
Een gratificatie bij een 25- en 40-jarig dienstverband is vrijgesteld tot maximaal het loon over een
maand. Voor de toepassing van de fiscale diensttijdvrijstelling geldt een van de cao afwijkende
berekening. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 6.17 van de cao.
De fiscale voorwaarden kunnen impliceren dat een gratificatie - na een diensttijd van 25 of 40 jaar gedeeltelijk tot het loon behoort.
Een gratificatie bij een dienstverband van 50 jaar behoort tot het loon tenzij de werkgever de vrijstelling
die behoort bij een diensttijd van 25 of 40 jaar niet heeft gebruikt. Ik verwijs naar onderdeel 2.4 van het
besluit van 18 september 2013, nr. BLKB2013/0799M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0033939/).
Voor de loonheffing mag de werkgever naar keuze de tabellen voor bijzondere beloningen of de
tijdvaktabellen toepassen. Als de tabellen voor bijzondere beloningen tot een lagere inhouding leiden of
als de werkgever uitsluitend premie voor de volksverzekeringen op het loon inhoudt, dan is het gebruik
van die tabellen verplicht. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.6 van het Handboek.
Kenmerk
5
TM140430-CAOPO14
Artikel 7.1
Vergoedingsregeling verhuiskosten
Dit artikel regelt onder welke voorwaarden en tot welk bedrag de werknemer recht heeft op een
vergoeding voor verhuiskosten.
De vergoeding voor verhuiskosten van een werknemer behoort tot het loon tenzij de verhuizing
voldoende verband houdt met de dienstbetrekking. Fiscaal gelden van de cao afwijkende voorwaarden
en bedragen. De fiscale voorwaarden kunnen impliceren dat een volgens de cao toegekende vergoeding
tot het loon voor de loonheffingen behoort. Ik verwijs naar paragraaf 20.1.6 / 27.41 van het Handboek.
Artikel 7.3
Vergoedingsregeling woning-werkverkeer
Dit artikel en bijlage A10 bevatten een regeling voor een vaste kostenvergoeding voor woonwerkverkeer.
Woon- werkverkeer geldt als zakelijk verkeer. De maximale onbelaste vergoeding van zakelijke
kilometers, ongeacht het vervoermiddel, bedraagt € 0,19 per kilometer. Dit betekent dat werkgevers elke
zakelijke kilometer, dus ook elke kilometer voor woon-werkverkeer, met maximaal € 0,19 onbelast
kunnen vergoeden.
Hoofdstuk 21 van het Handboek bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over
reiskosten. Paragraaf 21.1.2 bevat twee - fiscaal toegestane - methoden voor het bepalen van een vaste
onbelaste vergoeding, die sterk afwijken van de in de cao opgenomen - fiscaal niet toegestane regeling.
Onder meer omdat de gemiddelde kilometervergoeding van de cao-regeling ver onder de 19 cent ligt zal
de blote toepassing van de in de cao opgenomen regeling mogelijk niet tot een fiscaal bovenmatige
vergoeding voor woon-werkverkeer leiden. Bij toepassing van de (in artikel 7.5, lid 8, van de cao
opgenomen) salderingsregeling en bij het uitruilen van arbeidsvoorwaarden kunnen zich echter forse
fiscale risico’s manifesteren. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 7.5 van de cao.
Artikel 7.4
Pensionkosten
Dit artikel geeft de werknemer, onder voorwaarden, recht op een vergoeding van pensionkosten en van
reiskosten om zijn woning te bezoeken.
Voor de fiscale gevolgen van deze vergoedingen is van belang of de werkgever de werkkostenregeling
toepast.
Als de werkgever de werkkostenregeling toepast kunnen de pensionkosten mogelijk kwalificeren als
kosten van tijdelijk verblijf, zoals vermeld in artikel 31a, tweede lid, letter b, Wet LB. Volgens paragraaf
20.1.2 van het Handboek staat of valt het antwoord op de vraag of sprake is van tijdelijk verblijf met het
aanwezig zijn van zakelijke redenen om (nog) niet bij de werkplek te gaan wonen. Als voorbeeld van zo’n
zakelijke reden vermeldt het Handboek de duur van de wettelijke proefperiode.
Als de werkgever de werkkostenregeling nog niet toepast moet hij aannemelijk kunnen maken dat het
tijdelijk verblijf buiten de woonplaats redelijkerwijs noodzakelijk is voor een behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking. Hij kan dan de pensionkosten gedurende maximaal twee jaar onbelast vergoeden.
Ik verwijs naar paragraaf 21.17 van het Handboek.
De fiscale gevolgen van de reiskosten om de woning te bezoeken volgen, ongeacht of de werkgever de
werkkostenregeling toepast, het regime van de pensionkosten. Als er ruimte is voor een onbelaste
vergoeding van pensionkosten, kwalificeren de reizen naar de woning als zakelijk verkeer en kan de
werkgever, bijvoorbeeld, € 0,19 per werkelijk gereisde kilometer onbelast vergoeden.
Kenmerk
6
TM140430-CAOPO14
Artikel 7.5
Zakelijke reis- en verblijfkosten
Dit artikel regelt het recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten bij dienstreizen. Voor de toepassing
van de cao geldt dat de werknemer, onder voorwaarden, recht heeft op een vergoeding van € 0,28 per
kilometer en de werkelijk gemaakte verblijfkosten. Volgens lid 8 van dit artikel maakt de werkgever bij het
verstrekken van een vergoeding voor verplaatsingskosten gebruik van de salderingsregelingen zoals
opgenomen in de geldende fiscale regelgeving. Echter, volgens de toelichting op de laatstbedoelde
bepaling moet de werknemer die van de salderingsregeling gebruik wil maken per werkdag de
daadwerkelijke gereisde kilometers bijhouden.
Reiskosten
Fiscaal bedraagt de maximaal onbelaste vergoeding van reiskosten, ongeacht het vervoermiddel, € 0,19
per kilometer. Dit betekent dat werkgevers elke zakelijke kilometer met maximaal € 0,19 onbelast kunnen
vergoeden. Voor zover sprake is van vervoer vanwege de werkgever (zie paragraaf 21.9 van het
Handboek) bestaat er geen ruimte voor een onbelaste vergoeding. Hoofdstuk 21 van het Handboek
bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over reiskosten.
Verblijfkosten
Voor het vergoeden van verblijfkosten gelden fiscaal in het algemeen geen maximum(norm)bedragen. In
grote lijnen betekent dit dat de werkgever de werkelijke kosten onbelast mag vergoeden. Uiteraard moet
de werkgever die kosten wel aannemelijk kunnen maken. Ik verwijs naar paragraaf 20.1.2 / 4.7 van het
Handboek.
Indien de werkgever een maaltijd vergoedt of verstrekt is bovendien van belang of de maaltijd en dus de
vergoeding of verstrekking daarvan, al dan niet een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Of en in
hoeverre de werkgever de vergoeding van door de werknemer gemaakte kosten of de verstrekking van
de maaltijd tot het loon moet rekenen staat in paragraaf 20.1.3 / 27.23 van het Handboek. In elk geval is
sprake van een meer dan bijkomstig zakelijke avondmaaltijd als een werknemer door zijn werk tussen
17.00 en 20.00 uur niet thuis kan eten.
Voor het vergoeden van (overige) consumpties tijdens de werktijd is van belang of de werkgever de
werkkostenregeling toepast. Als de werkgever deze regeling nog niet toepast mag hij zonder nader
bewijs een bedrag van € 2,75 per week aan de werknemer vergoeden. Als de werkgever wel de
werkkostenregeling toepast kan hij onder voorwaarden aansluiting zoeken bij de Reisbesluiten Binnenen Buitenland. Ik verwijs naar paragraaf 20.1.2 / 27.8 van het Handboek.
Salderingsregeling
Volgens de tekst van de cao moet de werkgever de salderingsregeling toepassen. Volgens de toelichting
moet de werknemer die van de salderingsregeling gebruik wil maken per werkdag de daadwerkelijk
gereisde kilometers bijhouden. Dit zou, zo stelt de toelichting, een vereiste van de Belastingdienst zijn
om de salderingsregeling toe te mogen passen.
Voor de toepassing van de salderingsregeling geldt, anders dan de toelichting op de cao stelt, niet als
fiscale voorwaarde dat werknemers per werkdag de daadwerkelijk gereisde kilometers bijhouden.
Mogelijk verwart de cao salderingsregelingen met uitruilregelingen. De genoemde voorwaarde komt wel
in beeld als werkgevers, bijvoorbeeld in het kader van een uitruilregeling, met terugwerkende kracht een
(aanvullende) vergoeding voor reiskosten willen verstrekken.
Paragraaf 21.1.4 bevat de (fiscale) voorwaarden voor toepassing van de salderingsregeling.
Als u in de cao tevens een (model)uitruilregeling wilt opnemen ben ik graag bereid deze, bij voorkeur
vóóraf, op haar fiscale merites te beoordelen.
Kenmerk
7
TM140430-CAOPO14
Artikel 7.7
Vakbondscontributie
Volgens dit artikel kan een werknemer voor het voldoen van de vakbondscontributie de structurele
eindejaarsuitkering en/of de eindejaarsuitkering OOP inzetten. De voorwaarden zijn opgenomen in
bijlage VIII van de cao.
Dit artikel beoogt flexibele arbeidsvoorwaarden te creëren, maar schiet daartoe in fiscaal opzicht te kort.
Feitelijk is enkel geregeld dat de werknemer zijn eindejaarsuitkering kan inzetten voor de betaling van
zijn vakbondscontributie. De werknemer geniet dan gewoon zijn eindejaarsuitkering, als brutoloon. In de
regeling komt niet voldoende tot uitdrukking dat er sprake is van een wijziging van de overeengekomen
beloning. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 6.1, vijfde lid, van de cao.
In de werkkostenregeling behoort de vergoeding voor de contributie van een vakbond tot het loon van de
werknemer. De werkgever kan deze vergoeding echter aanwijzen als eindheffingsloon en in zijn vrije
ruimte onderbrengen. In de oude regelgeving behoort een vergoeding voor de contributie van een
vakbond - als zodanig, dus als geen sprake is van het besteden van loon - niet tot het loon.
Ik verwijs naar paragraaf 27.10 van het Handboek.
Artikel 7.8
Fiets-privéregeling
Volgens dit artikel moet de werkgever de werknemer in de gelegenheid stellen om aan een fietsprivéregeling deel te nemen.
Dit artikel beoogt waarschijnlijk flexibele arbeidsvoorwaarden te creëren. Ik verwijs naar de fiscale
aspecten bij artikel 7.7 van de cao.
Artikel 7.10
Registratiekosten paramedici
Volgens dit artikel moet de werkgever aan de werknemer met een paramedische functie de kosten
vergoeden die verbonden zijn aan de verplichte en onverplichte registratie in het kwaliteitsregister van de
betreffende beroepsgroep.
Zowel in de werkkostenregeling als in de oude regelgeving behoort een dergelijke vergoeding niet tot het
loon. In de werkkostenregeling geldt wel dat bij een niet verplichte registratie er voldoende
kwaliteitsborging moet zijn voor onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter behoud van
de registratie. Ik verwijs naar paragraaf 20.1.4 van het Handboek en naar onderdeel 4.11 van het besluit
van 18 september 2013, nr. BLKB2013/0799M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0033939/).
Artikel 9.6a
Professionalisering directielid
Volgens dit artikel heeft een directielid recht op een professionaliseringsbudget van € 2.000 per jaar.
Het directielid moet dit budget binnen vier jaar, in overleg met de werkgever, inzetten in de vorm van
studieverlof en/of studiekostenvergoeding.
De fiscale gevolgen van het toekennen van dit budget zijn afhankelijk van het beheer. Aanwending van
het budget leidt in beginsel tot loon, tenzij de werkgever aan kan tonen dat sprake is van een vrijstelling
of vrije vergoeding. Voor de toepassing van de Wet LB ligt de bewijslast dat aanwending van het budget
niet tot loon leidt bij de werkgever en niet bij de werknemer. Fiscaal kan een vergoeding van in een
eerder kalenderjaar gemaakte kosten alleen dan onbelast blijven als de werknemer in dat eerdere
kalenderjaar al een onvoorwaardelijk recht op die vergoeding had.
Artikel 9.8
Scholing
Volgens dit artikel kan de werknemer tijdens het spaarverlof scholing (studie en/of activiteiten) volgen die
de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt verhoogt. De kosten hiervan komen voor (tenminste) 50% voor
Kenmerk
8
TM140430-CAOPO14
rekening van de werkgever. Als een werknemer van deze regeling gebruik wil maken moet hij dit uiterlijk
binnen drie maanden na afloop van het verlof aan zijn werkgever kenbaar maken.
Vergoedingen of verstrekkingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt in
het kader van de dienstbetrekking dan wel voor het verkrijgen van inkomsten uit werk en woning,
behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon.
Voor meer informatie over de vergoeding van beroeps- en studiekosten verwijs ik naar de paragrafen
20.1.4 en 20.1.5 / 27.11 en 27.38 van het Handboek. Tevens verwijs ik naar de laatste volzin van de
fiscale aspecten bij artikel 9.6a van de cao.