cao-beoordeling Recreatie 2013-2014

Kantoor Rotterdam
1
>
Telefoon 0800 - 0543
Postbus 50960
Telefax
3007 BB ROTTERDAM
unit ITO DV
Recron
Postbus 102
3970 AC Driebergen
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Datum
14 mei 2014
Uw kenmerk
Kenmerk
CAO Recreatie
Betreft
caobeoordeling
Geachte heer,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bepalingen van de Cao Recreatie
algemeen verbindend verklaard tot en met 30 juni 2014.
Deze bepalingen heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder
meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de
beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage
informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan
deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De
beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2014, en is
dus inclusief regels rondom de werkkostenregeling. Ik verzoek u om de cao-partijen van de inhoud van
deze brief op de hoogte te stellen.
Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt
u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie
wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde cao-bepalingen.
Met vriendelijke groeten,
Belastingdienst/Kennisgroep CAO
ON 569- 1Z*1ED
namens de inspecteur.
Bezoekadres
In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Laan op Zuid 45
ROTTERDAM
Kenmerk
2
Bijlage
In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2014, uitgave januari (hierna:
Handboek). In dit Handboek is zowel de regelgeving over de werkkostenregeling opgenomen als de
oude regelgeving van de vrije vergoedingen en verstrekkingen, “de overgangsregeling”. Indien de
nummering van paragrafen van de werkkostenregeling en de overgangsregeling in het Handboek
daartoe aanleiding geeft, verwijs ik in de rapportage eerst naar de werkkostenregeling en vervolgens
naar de overgangsregeling.
U kunt het Handboek raadplegen op of downloaden van de internetsite van de Belastingdienst
(www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier ook steeds het laatste nieuws, waarover u zich ook
door middel van een rss-feed kunt laten informeren. De door de Belastingdienst uitgevoerde caobeoordelingen zijn ook te vinden op de site van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl, met de
zoekterm “cao-beoordelingen”.
Met ingang van 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Dit is de nieuwe regeling van
kostenvergoedingen en voorzieningen (verstrekkingen en het ter beschikking stellen van zaken) voor
de werknemer. Hiertoe is de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) gewijzigd en zijn ook de
uitvoeringsbepalingen herschreven. De nieuwe uitvoeringsbepalingen zijn vervat in de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011). De Uitvoeringsregeling loonbelasting
2001 is vervallen.
De werkkostenregeling houdt kort gezegd in dat de werkgever een vrije ruimte heeft van - in 2014 1,5% van het totaal van de individuele fiscale lonen van zijn werknemers. Tot dit bedrag kan de
werkgever onbelast kostenvergoedingen en voorzieningen geven aan zijn werknemers. Daarnaast
gelden nog enkele specifieke vrijstellingen en bovendien zijn er voorzieningen die de werkgever,
hoewel ze als loon (in natura) zijn aan te merken, tegen een lagere waarde of nihilwaarde in
aanmerking mag nemen.
De werkgever kan in de jaren 2011 tot en met 2014 jaarlijks, aan het begin van het jaar, kiezen om de
oude regelgeving (overgangsregeling) toe te passen. In dat geval hanteert hij de regelgeving zoals
die luidde per 31 december 2010. Meer informatie over de werkkostenregeling kunt u vinden op de
site van de Belastingdienst met de zoekterm “wkr”.
Artikel 1, lid 2 en 3: Definitie werkgever/werknemer
De cao bevat o.a. een definitie van de begrippen werkgever en werknemer. Ingevolge de cao is een
werknemer degene die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de werkgever. Ook de
hulpkracht en de leerling zijn zo werknemer in de zin van de cao. De stagiair valt buiten de cao.
De regels van de loonheffingen zijn van toepassing op alle arbeidsverhoudingen die fiscaal als
dienstbetrekking zijn aan te merken. In de loonheffing spreken we meestal van een
inhoudingsplichtige. Bij de premieheffing werknemersverzekeringen en de Zvw spreken we meestal
van werkgever. In deze beoordeling gebruik ik de term werkgever ook voor de inhoudingsplichtige.
De fiscale begrippen werkgever/werknemer zijn ruimer dan die van de cao. Er kan fiscaal ook sprake
zijn van een fictieve dienstbetrekking. Dan gelden de regels van de loonheffingen eveneens.
Voor de stagiair kan óók inhoudingsplicht bestaan. Immers, de stagiair ontvangt ingevolge artikel 5,
lid 5 van de cao, onder voorwaarden een vergoeding van minimaal €75,- bruto per week, zodat de
stagiair in dat geval niet uitsluitend een beloning ontvangt in de vorm van onderricht. Ik verwijs naar
de paragrafen 1.1.1 en 1.1.2 van het Handboek en tevens naar het besluit van 14 december 2010, nr.
DGB2010/2202M (zie:http://wetten.overheid.nl/BWBR0029134/).
Artikel 5 lid 2 letter c: PAGO-onderzoek
De werkgever draagt er zorg voor dat in het periodiek algemeen geneeskundig onderzoek het
onderwerp werkdruk wordt meegenomen.
Als de werkgever de werkkostenregeling toepast en de PAGO-keuring plaatsvindt op de werkplek èn
de keuring tevens als een voorziening op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kwalificeert, geldt
voor de voorziening een zogenoemde nihilwaardering. Feitelijk betekent dit dat de waarde van de
voorziening weliswaar tot het loon behoort, maar dat zij toch (door de nihilwaardering) onbelast blijft.
Kenmerk
3
Van belang is onder meer dat sprake moet zijn van een voorziening. Deze term is bedoeld om
vergoedingen uit te sluiten. Als de werkgever aan de werknemer de kosten van een PAGO-keuring
vergoedt, behoort de vergoeding tot het loon voor de loonheffingen. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.5
van het Handboek.
Als de werkgever de werkkostenregeling (nog) niet toepast, geldt de facto géén uitsluiting voor
dergelijke vergoedingen. Evenmin geldt als voorwaarde dat de keuring op de werkplek plaats moet
vinden. Wel geldt onverkort de voorwaarde dat de voorziening of vergoeding op de
Arbeidsomstandighedenwet moet zijn gebaseerd. Ik verwijs naar paragraaf 27.3 van het Handboek.
Artikel 5 lid 5: Werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen
De werkgever is verplicht om aan de werknemer de noodzakelijke werkkleding en persoonlijke
beschermingsmiddelen te verstrekken.
Indien de werkgever de werkkostenregeling toepast, dan behoren zowel de vergoeding en
verstrekking van (werk-)kleding als de ter beschikking gestelde (werk-)kleding tot het loon van de
werknemer. De werkgever kan deze vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter beschikking
gestelde kleding als eindheffingsloon aanwijzen en onderbrengen in de vrije ruimte. Voor de
waardering ervan verwijs ik naar paragraaf 4.5 van het Handboek. Voor ter beschikking gestelde
kleding geldt een uitzondering. Als ter beschikking gestelde kleding geheel of deels op de werkplek
wordt gebruikt, is de waarde hiervan nihil in de volgende drie situaties:
a) de kleding is uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt om tijdens de vervulling van de
dienstbetrekking te worden gedragen;
b) de kleding is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden
beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk;
c) de kleding blijft achter op de werkplek.
Mogelijk kwalificeert de kleding als een arbovoorziening. Arbovoorzieningen die de werkgever
verstrekt of ter beschikking stelt, behoren niet tot het loon indien de werknemer deze gebruikt of
verbruikt op de werkplek. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.7 van het Handboek.
Het onderhoud van de kleding volgt het regime van de kleding; de vergoeding of de waarde van de
verstrekking van het onderhoud behoort tot het loon tenzij de kleding onder de genoemde
nihilwaardering valt.
Indien de werkgever gebruik maakt van de oude regelgeving van vrije vergoedingen en
verstrekkingen dan behoort de vergoeding, de verstrekking of de ter beschikkingstelling van kleding
tot het loon tenzij sprake is van een van de volgende situaties:
a) er sprake is van werkkleding;
b) er sprake is van ter beschikking gestelde kleding die tevens aantoonbaar op het werk achterblijft;
c) de vergoeding of de verstrekking van kleding vormt een arbovoorziening.
Kleding is slechts als werkkleding aan te merken indien zij:
a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te
worden gedragen;
b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken
met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk.
Als de kleding een arbovoorziening vormt gelden de volgende (aanvullende) voorwaarden:
- de werkgever heeft een arboplan;
- de verstrekking van kleding maakt in redelijkheid deel uit van dat arboplan;
- de kleding wordt overwegend tijdens werktijd gedragen;
- de werknemer hoeft geen eigen bijdrage te betalen;
- er is geen sprake van een aanmerkelijke privé-besparing voor de werknemer.
Ik verwijs naar paragraaf 27.3 van het Handboek. In de praktijk kan men ervan uitgaan dat in ieder
geval sprake is van een aanmerkelijk privévoordeel als de privé-uitgaven van de werknemer op
jaarbasis € 454 lager zullen zijn dan de privé-uitgaven van met hem vergelijkbare werknemers.
In alle overige gevallen moet de werkgever de vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter
beschikking gestelde kleding tot het loon rekenen. Ik verwijs naar paragraaf 27.42 van het Handboek.
Kenmerk
4
Voor de onderhoudskosten van kleding geldt dat, als er sprake is van werkkleding in fiscale zin of van
een arbovoorziening, de werkgever het onderhoud belastingvrij mag vergoeden of verstrekken. Is
geen sprake van werkkleding, dan behoort de werkgever de vergoeding van onderhoudskosten en/of
de waarde van de verstrekking tot het loon te rekenen. Voor de waardering van zowel de kleding als
van de onderhoudskosten verwijs ik naar paragraaf 4.5 van het Handboek.
Artikel 7 lid 1: De arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan.
Voor de volledigheid wijs ik op de fiscale verplichtingen van de werkgever om uiterlijk de dag voordat
de werknemer gaat werken:
- de gegevens van de werknemer voor de loonheffingen te ontvangen;
- de identiteit van de werknemer vast te stellen.
Voor de inhoud van deze verplichtingen verwijs ik naar de paragrafen 2.1 en 2.2 van het Handboek.
Het niet naleven van deze verplichtingen kan tot forse naheffingsaanslagen en/of tot grote
administratieve overlast leiden. In dit verband wijs ik tevens op de identificatieplicht van de
werknemer, (zie paragraaf 2.2.2 van het Handboek) en op de bewaarplicht van de werkgever (zie
paragraaf 3.5 van het Handboek).
Artikel 9 lid 1: Einde dienstverband
Voor de beëindiging van het dienstverband gelden de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
Ik wijs voor de volledigheid op de bewaarplicht en de bewaartermijnen zoals die gelden voor de
loonadministratie, zie de paragrafen 3.5 en 15.2 van het Handboek.
Artikel 11, 12, 13 en 18: verlofurenadministratie en verlofsparen
De werkgever dient een administratie bij te houden van compensatie-uren, plus- en minuren en over-,
toeslaguren.
De regeling verlofsparen is van toepassing op gespaarde overuren, bovenwettelijke vakantiedagen en
onder voorwaarden ook op plusuren van de flexitimer. Dat gespaarde verloftijd mag niet meer
bedragen dan een periode overeenkomend met de normale werktijd van de werknemer in het
voorafgaande kalenderjaar.
Aanspraken op verlof behoren als zodanig niet tot het loon voor zover zij aan het eind van het
lopende kalenderjaar, samen met alle hierboven genoemde overige gespaarde uren, op dat moment,
niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week, gerekend over een periode van 50 weken. Als de
werknemer bijvoorbeeld 4 dagen per week werkt, is het maximumaantal vrijgestelde verlofdagen 4 x
50 = 200. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de regeling voor oudere werknemers van artikel 24 lid 1
letter c van de cao. Ik verwijs naar paragraaf 19.1.3 van het Handboek.
Artikel 15 lid 10: Betaling salaris
Bij in- en uitdiensttreding anders dan op de eerste respectievelijk laatste dag van de maand c.q.
periode, wordt een evenredig deel van het maand- of periodesalaris betaald.
Het tijdvak waarover een werknemer loon geniet, heet het loontijdvak en is bijvoorbeeld een dag, een
week, een maand, 4 weken of een kwartaal.
Voor deze verschillende loontijdvakken bestaan tabellen, voor dagloon, weekloon, maandloon, vier
weken loon en kwartaalloon. De werkgever gebruikt de tijdvaktabel die overeenkomt met het
loontijdvak.
Kenmerk
5
Maar, als een werknemer in de loop van een loontijdvak in of uit dienst treedt waardoor hij in het
loontijdvak een aantal dagen geen loon krijgt, dient de werkgever een andere tijdvaktabel toe te
passen. Ik verwijs u naar het Handboek, paragraaf 7.3.4.
Artikel 18: Toeslagen en vergoedingen
Niet gecompenseerde uren kunnen worden uitbetaald.
Indien sprake is van overwerkloon in de betekenis van een beloning voor arbeid welke een
werknemer heeft verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor die werknemer geldende
normale arbeidsduur mag de werkgever voor de loonheffing de tabellen voor bijzondere beloningen
toepassen. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.6 van het Handboek
Er kan sprake zijn van een consignatievergoeding.
De consignatievergoeding behoort tot het loon.
Op ondernemingsniveau dient er een jubileumregeling te zijn en kunnen regelingen worden opgesteld
voor de tegemoetkoming in de kosten van woon-werkverkeer, voor een vergoeding voor telefoon
en/of een kledingvergoeding.
De fiscale regels over jubileumuitkeringen staan in het Handboek paragraaf 19.2.1. De regels omtrent
vervoer staan in hoofdstuk 21. Voor de regels omtrent de telefoon verwijs ik naar paragraaf 27.19.
Voor de regels omtrent kleding verwijs ik u naar mijn opmerkingen bij artikel 5 van deze cao.
Artikel 19: Vakantietoeslag
De vakantietoeslag bedraagt 8%.
De vakantietoeslag behoort tot het loon. Voor de loonheffing mag de werkgever naar keuze de
tabellen voor bijzondere beloningen of de tijdvaktabellen toepassen. Als de tabellen voor bijzondere
beloningen tot een lagere inhouding leiden of als de werkgever uitsluitend premie voor de
volksverzekeringen op het loon inhoudt, dan is het gebruik van die tabellen verplicht. Ik verwijs naar
paragraaf 7.3.6 van het Handboek.
Artikel 22: Scholing en tegemoetkoming cursuskosten
De werkgever vergoedt de kosten van een EHBO-cursus die de werknemer op verzoek van de
werkgever volgt.
In de werkkostenregeling behoren vergoedingen en verstrekkingen in verband met een opleiding die
een werknemer volgt met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning niet tot het loon.
Dit is bijvoorbeeld het geval als het verlenen van EHBO deel uitmaakt van de werkzaamheden van de
werknemer, bijvoorbeeld als hij EHBO-taken heeft bij calamiteiten. In andere gevallen, is sprake van
loon. Dit is ook zo als het volgen van een EHBO-cursus past binnen het ARBO-beleid van de
werkgever. Het betreft hier namelijk vergoedingen. De nihilwaardering van ARBO-voorzieningen ziet
niet op vergoedingen. Indien de werkgever dit wenst kan hij die vergoeding aanmerken als
eindheffingsbestanddeel en onderbrengen in de vrije ruimte.
Als de werkgever de overgangsregeling toepast behoort de EHBO-cursusvergoeding onder
omstandigheden niet tot het loon. Ik verwijs naar de paragraaf 27.3 van het Handboek.
De werknemer kan een cursus volgen bij door de bedrijfstak erkende opleidingsinstituten. Het kan
bijvoorbeeld gaan om de Cursus bedrijfshulpverlening en/of Sociale Hygiëne en Bedrijfshygiëne
(artikel 5 lid 2 letter d van de cao.)
Kenmerk
6
De werkgever of de werknemer kan de cursuskosten tot een maximumbedrag van € 400 per
kalenderjaar declareren bij de Stichting Sociaal Fonds Recreatie.
Vergoedingen of verstrekkingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt
in het kader van de dienstbetrekking dan wel voor het verkrijgen van inkomsten uit werk en woning,
behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Voor meer
informatie over de vergoeding van beroeps- en studiekosten verwijs ik naar de paragrafen 20.1.4 en
20.1.5 / 27.11 en 27.38 van het Handboek.
Een vergoeding voor reizen is vrijgesteld als de vergoeding niet uitgaat boven de werkelijk gemaakte
kosten. Voor vergoeding van binnenlandse reizen in verband met een opleiding of studie met het oog
op het verwerven van inkomen uit werk en woning geldt dat de vergoeding van de werkelijke kosten
gemaximeerd is tot € 0,19 per kilometer. Ik verwijs naar hoofdstuk 21 van het Handboek voor
administratieve verplichtingen met betrekking tot reiskostenvergoedingen. Het tijdens de studie
doorbetaalde salaris of de vergoeding van het uurloon behoort tot het loon.
De werknemer kan een scholingsadvies krijgen via de zgn. Routeplanner. De werknemer of de
werkgever kan de kosten € 350 per kalenderjaar declareren bij de Stichting Sociaal Fonds Recreatie.
Er kan sprake zijn van een vergoeding van het EVC-traject.
Het hangt af van de feiten en omstandigheden of sprake is van scholingskosten of bijvoorbeeld kosten voor
outplacement of een EVC-traject. In geval van twijfel kan de werkgever, eventueel onder verwijzing naar
deze brief, contact opnemen met de inspecteur.
Artikel 27: vakbondsactiviteiten
De vakbondscontributie kan worden vergoed onder gelijktijdige verlaging van het brutoloon.
In de werkkostenregeling behoort de vergoeding voor de contributie van een vakbond tot het loon van
de werknemer. De werkgever kan deze vergoeding echter aanwijzen als eindheffingsloon en in de
vrije ruimte onderbrengen. In de oude regelgeving behoort een vergoeding voor de contributie van
een vakbond niet tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 27.10 van het Handboek.
De specifieke fiscale gevolgen hangen af van de wijze waarop de werkgever en werknemer concrete
invulling geven aan de in de cao opgenomen mogelijkheid de kosten te vergoeden onder gelijktijdige
verlaging van de bruto beloning.
De verlaging van het brutoloon moet realiteitswaarde hebben en zo doorwerken in de werkelijke, in de
toekomst te genieten beloning. Voor een algemene beschouwing verwijs ik naar paragraaf 4.16 / 27.6
van het Handboek en het besluit van 28 januari 2011, nr. DGB2011/1M (zie:
http://wetten.overheid.nl/BWBR0029532/).