Mensenrechten Mensenrechten Mr. J. van der Velde Raad van Europa Ratificatie EVRM Polen heeft op 19 januari 1993 het EVRM geratificeerd. Als enige van de Oost-Europese Staten die zijn toegetreden tot het Verdrag heeft dit land niet direkt het individuele klachtrecht (artikel 25 EVRM) en de rechtsmacht van het Hof (artikel 46 EVRM) aanvaard. Bij brief van 1 maart 1993 deelde de Minister van Buitenlandse Zaken echter mede dat het klachtrecht en de rechtsmacht met ingang van 1 mei 1993 voor een periode van drie jaar worden aanvaard. Sedert 1 januari 1993 is Tsjecho-Slowakije geen lid meer van de Raad van Europa en niet meer partij bij het EVRM. Naar verwachting zullen beide Staten nog dit jaar tot zowel de Raad als het EVRM toetreden. Jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens periode januari-maart 1993 In het eerste kwartaal van 1993 heeft het Europese Hof in 14 zaken arrest gewezen. De belangrijkste worden hieronder kort samengevat weergegeven. W t. Zwitserland, 26 januari 1993 Klager wordt verdacht en vervolgd voor het plegen van een groot aantal economische delicten. Het gerechtelijk vooronderzoek levert uiteindelijk een dossier op van meer dan 120 meter op de plank. Gedurende het gerechtelijk vooronderzoek en het proces verblijft de klager in voorlopige hechtenis; in totaal 4 jaar en drie dagen. Het Hof oordeelt dat artikel 5 lid 3 EVRM niet is geschonden. Vluchtgevaar en het gevaar van collusie, en gelet op het feit dat de rechters niet hebben stilgezeten, leveren in dit geval voldoende gronden op voor dit oordeel. De lengte van de voorlopige hechtenis was vooral te wijten aan de complexiteit van de zaak en het gedrag van de klager. KATERN 47 2205 Europees recht Fey t. Oostenrijk, 24 februari 1993 Strafvervolging wegens fraude voor een kantonrechter die voorafgaand aan de zitting gedurende het vooronderzoek enkele onderzoeksmaatregelen had getroffen, waaronder het horen van de getuige c.q. slachtoffer en het verzamelen van informatie bij banken en verzekeringsinstellingen. Het horen van de getuige vond plaats op een moment dat nog niet was te voorzien dat de kantonrechter de zaak zou moeten beslissen. Vraag of de objectieve onpartijdigheid van artikel 6 lid 1 EVRM is geschonden. Volgens het Hof was de kantonrechter pas op de zitting in de gelegenheid een oordeel te vormen over de schuld van de verdachte. De diverse maatregelen die waren genomen voorafgaand aan de zitting waren niet van dien aard dat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de kantonrechter op dat moment een oordeel over de zaak ten gronde zou hebben gevormd. Geen schending van artikel 6 lid 1 EVRM. Funke t. Frankrijk, 25 februari 1993 Huiszoeking op verdenking van overtreding van belastingwetgeving. Naar aanleiding van deze huiszoeking werd de klager door tussenkomst van de rechter opgedragen enkele documenten te overleggen. Het Hof stelt vast dat de douane-autoriteiten enkele documenten in hun bezit probeerden te krijgen waarvan zij het bestaan vermoedden, hoewel zij hierover niet zeker waren. Nu zij niet in staat waren deze documenten via andere middelen te krijgen, probeerden zij de klager te dwingen zelf het bewijs te leveren voor de delicten waarvan hij werd beschuldigd. De speciale kenmerken van de douanewetgeving kunnen echter niet een inbreuk rechtvaardigen op het recht van een ieder die wordt vervolgd, in de autonome betekenis van artikel 6 EVRM, om te zwijgen en niet bij te dragen aan zijn eigen veroordeling. Schending van artikel 6 lid 1 EVRM. Huiszoeking is in strijd met artikel 8 EVRM, want niet noodzakelijk in een democratische samenleving. Het Hof erkent dat in zaken als de onderhavige, voorkoming van kapitaalvlucht en belastingontduiking, een huiszoekingsmaatregel noodzakelijk kan zijn voor het vergaren van bewijs. Maar de betreffende wetgeving moet wel adequate en effectieve waarborgen tegen misbruik bevatten. In casu was dit niet het geval. De belastingautoriteiten hadden zeer ruime bevoegdheden; in het bijzonder bezaten zij exclusieve bevoegdheden om de noodzaak, het aantal, de duur en de schaal van de huiszoeking vast te 2206 KATERN 47 stellen. Bovendien lijken de in de wet opgenomen beperkingen en voorwaarden, bij afwezigheid van een verplicht rechterlijk bevel, te onsamenhangend en onnauwkeurig te zijn om strikt proportioneel te kunnen zijn in verhouding tot het te dienen belang voor de inbreuk op het recht van klager. Crémieux t. Frankrijk en Miailhe t. Frankrijk, 25 februari 1993 Beide arresten betreffen de verenigbaarheid van een huiszoeking met artikel 8 EVRM. De in de zaak Funke weergegeven rechtsoverwegingen met betrekking tot artikel 8 EVRM zijn ook in deze zaken van toepassing. Ook in deze beide zaken komt het Hof tot de conclusie dat artikel 8 EVRM is geschonden. Costello-Roberts t. Verenigd Koninkrijk, 25 maart 1993 Lijfstraffen voor zevenjarige jongen op privéschool. De Staat kan hiervoor wel verantwoordelijk worden gehouden, maar in casu valt de opgelegde straf (met schoen driemaal op het achterwerk slaan na een wachttijd van drie dagen) niet binnen de reikwijdte van artikel 3 EVRM. Ook geen schending van artikel 8 EVRM. De behandeling waarover geklaagd wordt had niet voldoende ongunstige effecten tot gevolg op de fysieke en morele integriteit van de klager om onder het bereik van het verbod van artikel 8 EVRM te kunnen brengen.
© Copyright 2024 ExpyDoc