Download - Ars Aequi

Jeugdrecht
Jeugdrecht
Mw.mr. J.H. de Graaf
Wetgeving
Op wetgevingsgebied valt er dit keer weinig te
melden maar het weinige dat er is, verdient wel
de nodige aandacht.
Het vorig jaar aangekondigde wetsvoorstel
inzake de beschikbaarheid van donorgegevens
bij kunstmatige inseminatie (EK, 24 april 1991,
25-831 - aangehaald in Katern 1991, nr. 41, p.
1816) is thans voor advies gezonden aan een
KATERN 44 1997
Jeugdrecht
viertal adviesraden, zo meldt de Sten. van 29
juni (zie ook NRC 27/6) Leest men de voornemens van vorig jaar er nog eens op na en vergelijkt men deze met de thans uitgewerkte voorstellen, dan valt toch aan een gevoel van teleurstelling niet te ontkomen. Stelde minister Hirsch
Ballin van Justitie toen nog: 'zijn wij (staatssecretaris Simons en hijzelf) dus voorshands van
oordeel dat er sterke argumenten zijn om een regeling te treffen die het mogelijk maakt om kennis te krijgen van de eigen afstamming', in de
thans gepresenteerde voorstellen lijken de rollen
eerder omgedraaid. Alleen als er sprake is van
zwaarwegende belangen van het 'donorkind' —
waarbij gedacht wordt aan psychisch lijden van
het kind omdat het niet weet wie zijn of haar
biologische vader is — mogen, indien de betrokken donor geen toestemming wil of kan geven,
de persoonsgegevens worden verstrekt. Het
recht om te weten van wie men afstamt wordt
dus niet zonder meer erkend als een zwaarwegend belang; het belang hiervan moet telkens
worden aangetoond, een opvatting die in lijkt te
gaan tegen recente ontwikkelingen waarbij het
belang om te weten van wie men afstamt meer
en meer erkenning krijgt; ook dus bij de
bewindslieden aanvankelijk. Jammer is het daarom dat nu toch weer een zo vergaand compromis-voorstel als resultaat wordt gepresenteerd.
Hoe zullen de instanties die nu over het voorstel
moeten gaan adviseren — de Emancipatieraad,
de Raad voor het Jeugdbeleid, de Registratiekamer en de Nationale Raad voor de Volksgezondheid — hun adviezen gaan formuleren? De materie is belangrijk genoeg om de lezer hierover te
zijner tijd te informeren.
Vakbladen
In de juridische bladen is er dit keer veel aandacht voor de positie van kinderen. Nemesis
(mei/juni 1992) en Rechtshulp (6 juli 1992) wijden er beide een dubbelnummer aan. Nemesis
opent met een introductie van de redactie waarin
wordt verklaard waarom in een tijdschrift over
'vrouwen en recht', aandacht wordt geschonken
aan rechten van kinderen. Gesteld wordt dat
vrouwen, of ze nu wel of geen kinderen hebben,
zodanig met het hebben of juist niet hebben van
kinderen worden geïdentificeerd, dat het om die
reden 'een gemis zou zijn als in een tijdschrift
over vrouwen en recht nooit aparte aandacht aan
kinderen zou worden besteed' (p. 6).
1998 KATERN 44
Het thema-nummer van Rechtshulp over
'rechtshulp aan minderjarigen' vond in het vertrek van de hoogleraar Jeugdrecht prof.mr. Miek
de Langen een mooie aanleiding om aan dit thema bijzondere aandacht te schenken. In een
voorwoord bij dit nummer wordt eerst een korte
beschrijving gegeven van de totstandkoming van
de kinderrechtswinkel, de eerste, kan nu gezegd
worden, in Amsterdam, een initiatief dat door de
scheidende hoogleraar werd genomen en dat een
duidelijk 'rijpingsproces' doormaakte. Hoofdmoot van dit nummer wordt gevormd door een
beschrijving van 'De dagelijkse praktijk van een
kinderrechtswinkel' — door medewerkers van
de Kinderrechtswinkel Utrecht —, de beschrijving van een tweetal specifieke projecten, te weten het houden van een spreekuur in 't Nieuwe
Loyd, een rijksinrichting voor jongens (medewerkers van de kinderrechtswinkel Amsterdam)
en een door de kinderrechtswinkel Rotterdam te
vervullen functie bij de zogenoemde 'informele
eigen rechtsingang van minderjarigen' (artt.
1:162a en 171a BW) en het uitvoerige artikel
van Van Emmerik over 'Klachten van kinderen
bij de Europese Commissie voor de Rechten van
de Mens te Straatsburg'. Ook het artikel van
Sandra de Ruyter over de rechtspositie van onbegeleide minderjarige asielzoekers mag hier
niet onvermeld blijven. In de rubriek 'verslagen
en berichten' werden nog een aantal kortere bijdragen over dit thema opgenomen, waaronder
een artikel van Kompier over de kinderrechtswinkel in Twente, waarin vragen van 'oudere
jongeren' aan bod komen. Liesbeth Kasdorp bespreekt tenslotte de inaugurele rede van mw. A.
Rutten-Roos (zie ook het vorige Katern).
Ook in Recht en Kritiek (jrg 18, nr. 2, p. 144
e.v.) wordt aandacht besteed aan een jeugdrechtelijk onderwerp. In het artikel 'De kinderrechter: bestuursorgaan of rechter' zet Damen uiteen
dat het met het oog op de rechtsbescherming van
betrokkenen — zowel van ouders als van kinderen — de voorkeur verdient dat voor de aktiviteiten van de kinderrechter die op het terrein van
het bestuursrecht liggen, ook bestuursrechtelijke
rechtsregels gehanteerd worden.
Tenslotte is nog vermeldenswaard een bericht
uit de NRC van 7 juli waarin er melding van
wordt gedaan dat de Nationale Ombudsman een
klacht erkende die door een groep van vierentwintig kinderen werd ingediend tegen het storten van verontreinigende bagger in het Braassemermeer waarvan vooral de kinderen die hier
zwemmen en zeilen, rechtstreeks de dupe wor-
Jeugdrecht
den. Gebeurt dan toch wat Uylenburg en Damen
in hun bijdrage 'Groen voor groen, rechtsbescherming van minderjarigen in het milieurecht'
in de bundel Kinderen en recht al aangaven dat
kinderen 'een voorhoedefunctie' kunnen vervullen bij het behartigen van 'milieubelangen'?
Jurisprudentie
Verstrekkend maar in het licht van de omstandigheden van de casus niet onbegrijpelijk is de
uitspraak van de Pres. van de Rb. te Arnhem van
2 april 1992 (KG 1992/160), waarin deze oordeelt dat lijfsdwang is toegestaan tegen gedaagden, van wie eiseres de dochter is en van wie de
man eerder veroordeeld was tot het betalen van
een immateriële schadevergoeding wegens incest. Dat de betekenis van artikel 588 Rv, waarin
lijfsdwang van kinderen tegen ouders niet wordt
toegestaan, door de rechter hier wordt gerelativeerd, tekent wel de ernst van de zaak en geeft
tevens het belang van deze uitspraak aan.
Gewezen kan ook worden op een drietal uitspraken waarbij een omgangsregeling onderwerp
van geschil uitmaakte. De eerste betreft een uitspraak van de HR (NJ 1992 - 357), waarin een
grootmoeder in een verzoek om een omgangsregeling niet ontvankelijk werd verklaard op grond
van het verstrijken van de cassatietermijn. Belangwekkend in deze zaak is met name de conclusie van de A-G, waarin deze zich aansluit bij
de overweging van het hof dat het verzoek van
de grootmoeder, ook bij een positieve beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag die bij
het hof in andere zin speelde, afgewezen dient te
worden omdat een omgangsregeling 'hoe begrijpelijk haar geuit verlangen ook is, niet verantwoord (is) en daarom strijdig met het belang van
de minderjarige'.
In een tweede uitspraak komt de HR tot een
nadere invulling van het criterium 'ernstig nadeel' van artikel 1:161a, lid 3, onder a BW, op
grond waarvan een recht op omgang ontzegd
kan worden (RvdW 1992 - 107). De HR besliste
dat dit criterium ruim dient te worden uitgelegd
en dat het hierbij ook kan gaan om mogelijk
schadelijke gevolgen. De HR is van oordeel dat
ook als er geen sprake is van 'ernstig' nadeel
toch 'zwaarwegende belangen' van het kind op
het spel kunnen staan die zich tegen omgang
verzetten, de onder c van genoemd artikel geformuleerde ontzeggingsgrond.
Tenslotte nog een uitspraak van de rechter in
kort geding van 14 april (Kort geding 1992 188), waaruit nog weer eens duidelijk blijkt hoe
machteloos ook de rechter staat als een omgangsregeling niet wordt nagekomen. Tenuitvoerlegging van het vonnis verzocht door de
man wordt, hoe 'invoelbaar' die vordering ook
is, niet toegewezen omdat dit 'per saldo niet in
het belang van de kinderen zal uitwerken'. Wel
wordt een zogenoemde 'hanteerbare dwangsom'
opgelegd en de verplichting van de man om bij
te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding opgeschort zolang de omgangsregeling niet
wordt nageleefd.
Concluderend: in aller hier kort besproken
beslissingen is de verheugende tendens zichtbaar
dat de rechten van kinderen zo zwaar gewogen
worden dat deze van doorslaggevende betekenis
zijn.
Literatuur
Op internationaalrechtelijk terrein zijn recentelijk twee lijvige boeken verschenen. Het proefschrift van Ph. Veerman, dat al eerder aan de
UvA verdedigd werd The rights of the child and
the changing image of childhood en The United
Nations Convention on the Rights of the Child,
waarin de totstandkoming van de Conventie inzake de rechten van het kind uitvoerig gedocumenteerd werd vastgelegd (Sharon Detrick met
bijdragen van Doek en Cantwell). Beide boeken
verschenen bij Nijhoff en vallen typisch in de
categorie naslagwerken.
Studiedagen
Vermeld kan tenslotte nog worden dat de lezingen werden gepubliceerd van een eind vorig jaar
aan de Universiteit van Tilburg georganiseerde
studiedag 'Kind van de rekening' (Koninklijke
Vermande 1992). Onderwerpen op uiteenlopende rechtsgebieden kwamen hier aan bod en liggen nu dus in druk voor. De strafrechtelijk geïnteresseerde lezer kan met name gewezen worden
op de bijdrage van mr. Ong Sien Hien, dat als tegengeluid tegen de euforie rond de Halt-projecten zeker de moeite waard is.
Van de studiemiddag die op 22 mei werd georganiseerd door de sektie Jeugdrecht van de
UvA over het recht op toegang tot de rechter
verscheen een informatief verslag in het DCI
bulletin van juni. Ook in het NJB zal of is van
deze middag verslag (worden) gedaan.
KATERN 44 1999