danks de oxydatie van het ammoniak in het filter, hetwelk in twee étappes onder de invloed van de z.g. nitrificerende bacteriën plaats heeft. De eerste étappe voert nl. tot de oxydatie tot nitriet en de tweede tot de vorming van nitraat. Te vermelden valt hier nog de methode van gelijk~ tijdige ontharding, óntijzering en ontmanganing van het grondwater door middel van z.g. "snelklarers" of "accelators", waarin het opgepompte grondwater na beluchten met de berekende hoeveelheid kalkwater machinaal wordt gemengd en de gevormde uit cal~ ciumcarbonaat, ijzerhydroxyde, magnesiumhydroxyde en mangaanhydroxyde bestaande vlokkenmassa gelijktijdig als filter dient om de kleinere vlokjes achter te houden. Tenslotte wil ik nog wijzen op de steeds meer in gebruik komende ionenwiselaars ook in het water~ zuiveringsbedrijf. waarmee voor de bereiding var.> ketelvoedingwater een practisch volledige onthar~ ding kan plaats hebben, terwijl kleine hoeveelheden opgelost ferro~ijzer eveneens reversibel worden ach~ tergehouden. Zelfs is het mogelijk door gecombineerd gebruik van een kationen~ en een anionenwisselaar het water volledig te ontzouten *) terwijl door de geschikte combinatie ook kiezelzuur uit het water kan worden verwijderd. Hierbij is door een nauwe samen~ werking van chemici en technici in de achter ons liggende jaren veel tot stand gekomen. Laboratorium Hoogdrukwaterleiding Dordrecht. Juni 1953. *} Over de ontzouting van water is een uitvoerig artikei verschenen van Jan Al in het Chem. Weekblad van 29 Aug. 1953. 50 Jaar Brouwerijscheikunde door B. D. Hartong Hoewel het bierbrouwen op de eerbiedwaardige leeftijd van ca. 7000 jaar kan terugzien, is het toch pas kort geleden uit haar zuiver empirisch bestaan getreden. De wetenschap deed eerst haar intrede omstreeks 1875 met Pasteur en Hansen en betreft hier eerder de microbiologie dan de scheikunde. Beide zijn trouwens bij het bierbrouwen innig ver~ weven en de wetenschappelijke werker op dit terrein zal dus de biochemie behoorlijk moeten beheersen. Wanneer de Nederlandse Chemische Vereniging opgericht wordt, zijn ook juist de eerste sporen van wetenschappelijk werk op brouwerijgebied in Neder~ land merkbaar. De pionier is hier J. ]. van H est, van wie in 1904 een publicatie het licht ziet in het Duitse tijdschrift "Wochenschrift für Brauerei", dat tot aan het uitbreken van de 2e wereldoorlog het toon~ aangevende vakblad was. Er volgden van deze auteur nog vele publicaties, vrijwel alle op micro~ biologisch gebied. Van meer scheikundige aard is dan een publicatie in 1916 van L. H eintz over de extractbepaling in gerst in hetzelfde tijdschrift. Men kan de in Nederland beoefende brouwerij~ scheikunde in drie tijdvakken indelen: 1. de tijd tot 1935, 2. 1935-1945, 3. 1945 tot heden. In het eerste tijdvak is er nog maar een povere ontwikkeling. De hoofdoorzaak hiervan was, dat Nederland geen opleiding tot brouwerij scheikundige of ~technoloog bezit. De brouwerijtechnische leiding berustte dan ook vrijwel uitsluitend bij Duitse brouw~ meesters of een enkele Nederlander, die een Duitse opleiding had gehad in München of Berlijn. Een belangrijke verandering komt hierin ten eerste door het op de markt brengen van gepasteuriseerd bier in flessen omstreeks 1925 en door de belangrijke toeneming van de export van bier naar tropische gebieden. Zodra het bier gepasteuriseerd en de gist dus gedood is, vragen allerlei physisch~chemische en kolloïdchemische problemen de aandacht, als oxy~ 663.4 "19" datie~reductie verschijnselen en kolloïdale eiwit~ troebelingen. In de jaren 1925-1935 worden nu successievelijk de brouwerijlaboratoria bevolkt met Nederlandse academici afkomstig van de Universi~ teiten, van Delft en van Wageningen. Hier leidden vele wegen naar Rome, want ieder moest zich de brouwerijtechnologie zelf eigen maken. En deze toe~ stand is in feite tot heden nog zo. In deze periode beginnen de publicaties ook veelvuldiger te worden, nog steeds in hetzelfde Duitse tijdschrift. Een tweede belangrijke vooruitgang valt in 1935 met het oprichten van het Nationaal Comité voor Brouwgerst. Dit stelde zich ten doel in Nederland brouwgerst te telen. Vóór die tijd werd nagenoeg alle gerst en mout geïmporteerd. Dit NaCoBrouw heeft een uitnemend succes gehad en heeft dit nog steeds, maar haar werkzaamheid ligt grotendeels op agrarisch terrein. Binnen dit N aCoBrouw echter werd een Normalisatie Commissie opgericht, waarin een zestal brouwerijscheikundigen zitting namen en zich begonnen bezig te houden met het bestuderen van analysemethodes voor gerst, mout, bier en nog enkele andere zaken. Hiermede was in feite de grondslag gelegd voor de effectieve beoefening van de brouwerijscheikunde in Nederland. Het groepje scheikundigen, dat hier begon samen te werken, is nog intact en heeft dus nu alweer een ongeveer 20~jarige ervaring. De Nederlandse Chemische Vereniqing kreeg daarvan het eerst iets te bespeuren in 1937 door een bijdrage van de zijde van de brouwerij aan het "Symposium on Proteins" en later aan het "Sym~ posium over de pH". Daar het een groot bezwaar was, dat men voor publicatie op een Duits tijdschrift aangewezen was, mag het tot grote voldoening strekken, dat onze Vlaamse collega's in 1939 een eigen tijdschrift in de Nederlandse taal in het leven riepen genaamd: ,.Internationaal Tijdschrift voor Brouwerij en Mouterij". Van de oprichting af maakte een Neder~ lander deel uit van de redactie en tegenwoordig is cl~ 50 (1954) CHEMISCH WEEKBLAD 79 redactie vrijwel paritair Belgisch~ Nederlands samen~ gesteld. In 1941 valt de oprichting van het Proefstation voor de Brouw~ en Moutindustrie, dat zich voor~ namelijk belastte met het uitvoeren van analyses en bedrijfscontrole voor de aangesloten brouwerijen en mouterijen. Sil1ds vorig jaar is aan dit Proefstation een aparte researchafdeling toegevoegd, welke tot eerste taak heeft het bierschuim te bestuderen. Het tijdvak na de oorlog geeft een geheel nieuwe ontwikkeling te zien. Op initiatief van een Fransman wordt in 1946 de European Brewery Convention ge~ sticht, welke zich de bevordering van de brouw~ wetenschap ten doel stelt. Nederlandse scheikundigen spelen in deze organi~ satie, waarin 12 West Europese landen samen~ werken, een belangrijke rol. De E.B.C. heeft haar domicilie in Nederland met koninklijk goedgekeurde statuten. Twee Nederlandse brouwtechnici hebben zitting in de Raad van Bestuur. De secretaris is een Nederlander en de voorzitter van de brouwgerst~ comm1ss1e uit de E.B.C. eveneens. Het eerste Congres, waarmede de organisatie in feite op gang werd gebracht, werd door de Nederlandse brouwers in 1947 te Scheveningen georganiseerd. Daarna volgden Congressen in 1949 te Luzern, 1951 Brighton en 1953 Nice. Geregeld worden Nederlandse voor~ drachten en rapporten tot de congressen bijgedragen. Last but not least valt de oprichting te vermelden in 1948 van de Groep van Nederlandse Brouwerij~ scheikundigen op initiatief van de bovengenoemde Normalisatiecommissie uit het NaCoBrouw. Deze club, welke reeds haar eerste lustrum vierde, omvat alle scheikundigen en microbiologen die in Neder~ landse brouwerijlaboratoria werkzaam zijn. Zij komt viermaal per jaar bijeen en verricht researchwerk op coöperatieve basis. Er worden daartoe teams van drie of vier laboratoria gevormd, welke onder elkaar het werk aan een bepaald researchonderwerp ver~ delen. Dit wetenschappelijk teamwork van overigens concurrerende ondernemingen is waarschijnlijk een unicum in Nederland. Tot heden zijn 11 gemeen~ schappelijke publicaties gereedgekomen. De onder~ werpen waren ten dele zeer practisch als bijv. de analyse van reinigingsmiddelen voor flessenspoel~ machines en anderzijds meer wetenschappelijk als de electrophoresc van eiwitten uit biertroebelingen en de tristirnuluscolorimetrie van bier. De mogelijkheid van een dergelijke samenwerking is ook toe te schrijven aan het feit, dat het bier~ brouwen, ondanks de aan haar gegeven weten~ schappelijke grondslagen, op practische ervaring be~ rust. De organoleptische eigenschappen van een bepaald bier die tenslotte haar qualiteit grotendeels bepalen, onttrekken zich vrijwel aan wetenschappelijk onderzoek en zijn een persoonlijke prestatie van de brouwer. Dat het Nederlandse bier, door de grote activiteit van de onderzoekers op hoog peil gekomen is, in de afgelopen 50 jaar, blijkt wel uit het feit, dat de Nederlandse bierexport heden de grootste ter wereld is, niet alleen relatief, doch ook absoluut. Amersfoort, Juni 1953. Phoenix~Brouwerij. Ontwikkeling van de vleesconservenindustrie in de laatste 50 jaar door W. A. A. Blanche Koelensmid. De erkenning van het feit, dat micro-organismen de oorzaak van bederf van bLkconserven kunnen zijn, dateert van 1896. In dat jaar werd een publicatie uitgegeven door W. L. llndecwood en S. C. Prescott, getiteld: "Bacteriology and Sterilizing Processes in the Canning Industry", waarmede het systematische bacteriologische onderzoek van blikconserven een aanvang nam. Men leerde, vaak door pijnlijke onder~ vindingen. dat een verhitting op een temperatuur boven de 100° C, bijv. 120° C, op zich zelf geen enkele ciarantic bood, dat de conserve steriel zou zijn. Het succes van een toegepaste verhittingsmethode werd slechts bepaald door de hitte-resistentie van de toevallig in het blik aanwezige bacillensporen. Een andere mijlpaal in de ontwikkeling van de conserven~ industrie is bereikt door het werk van de Amerikaanse Nati011dl Canners' Association tussen de jaren 1920 en 1928 met als meest belangrijke publicaties de be~ roemde artikelen van C. 0. Ball; "Thermal Process Time for Canned Food" ( 1923) en "Mathematica} solution of problems on thermal processing of canned food" ( 1928). De onderzoekers van de Nat. Canners' Association bestudeerden de warmte-indringing in een conservenblik en bepaalden de thermo~resistentie bij verschillende temperaturen van de verschillende aanwezige bacillensporen. Maatgevend voor de zekerheid om vclledige steriliteit te verkrijgen is 80 CHEMISCH WEEKBLAD 50 ( 1954) 664.8/.9 + 663.81 daarbij de tijd, die bij een bepaalde temperatuur nodig is, om het meest resistente organisme te doden. Het vaststellen van de zgn. "therrnal death-time" curven in kunstmatige en in natuurlijke media is het fundament, waarop men verder onderzoek kan ver~ richten. Nog steeds verschijnen over de vraagstukken van de warmte~indringing en de bepaling van de hitte~resistentie van de sporen publicaties. die be~ wijzen, dat deze problemen nog niet volledig zijn opgelost. Deze wetenschap is, vooral in de na~oorlogse jaren ook in ons land bekend geworden en verschillende bedrijven baseren thans hun sterilisatievoorschriften op deze wetenschappelijke gegevens inplaats van op de oude, uit ervaring en overlevering gegroeide methodes. lVIen is daardoor in staat om voor elk product een in hoge mate betrouwbaar sterilisatieproces aan te geven, zonder overbodig lang of hoog te verhitten. In de laatste jaren ziet men echter een ontwikkeling optreden in twee tegengestelde richtingen. Het bereiken van steriliteit gaat altijd ten koste van de kwaliteit. Aan de ene kant wordt de vraag naar conserven, die absoluut steriel moeten zijn, steeds groter. terwijl aan de andere kant' er steeds meer naar wordt gestreefd, om conserven te leveren van zo hoog mogelijke kwaliteit.
© Copyright 2024 ExpyDoc