• • •

Aan de leden van de Vaste
Eerste Kamer Commissie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus
Den Haag
Den Haag, 6 maart 2014
Betreft: Wetsvoorstel Wet Maatregelen WWB
Referentie: LCR/EK/14-0034 /GM/ER
Geachte dames en heren,
Op 11 maart a.s. kunt u vragen indienen over het wetsvoorstel Wet Maatregelen WWB.
De Landelijke Cliëntenraad (LCR) vindt dit wetsvoorstel een voorbeeld van symboolwetgeving. Het zet de verhouding tussen uitvoering en burger onnodig op scherp.
De balans tussen rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden raakt volledig zoek met dit
wetsvoorstel. De ‘niet-kunners’ worden over één kam geschoren met de ‘niet-willers’. De toch
al niet gelijkwaardige relatie tussen case-/klantmanager en uitkeringsgerechtigde wordt
hiermee ernstig onder druk gezet.
Als het maatregelenpakket bedoeld is om ‘niet-willers’ te straffen – en gemotiveerde cliënten
te ondersteunen – dan dient de wet dat ook zo te regelen.
In de memorie van toelichting staat: ‘Om de bijstand activerender te maken spreekt de
regering bijstandsgerechtigden aan op de inzet van de eigen mogelijkheden, tegelijkertijd
oog houdend voor de menselijke maat’. Het is de LCR volstrekt onduidelijk welke menselijke
maat het kabinet voor ogen heeft. Deze is ver te zoeken bij het verplicht opleggen van één
maand uitsluiten van een bijstandsuitkeringnota bene het laatste inkomensvangnet.
De regering gaat uit van sterke zelfredzame mensen die alle wettelijk op te leggen
verantwoordelijkheden kunnen overzien. En die over mogelijkheden beschikken om
zelfstandig aan het werk te gaan. Dat is, mede met de instroom van de groep
jonggehandicapten (voorheen instroom Wajong) met ingang van 1 januari 2015 , een
onrealistisch uitgangspunt. De LCR spreekt regelmatig mensen in de bijstand en constateert
dat zij door het maatregelenbeleid volledig afhaken. Alle pogingen om aan het werk te komen
zijn gestrand en het geloof aan het werk te komen ebt weg. De maatregelen komen bij hen
totaal ongeloofwaardig over, waarom zouden die wel leiden tot betaald werk? Het draagvlak
voor het beleid gericht op arbeidsparticipatie wordt bij de groep waar het om gaat door de
WWB-maatregelen ernstig ondermijnd.
De LCR vraagt aandacht voor de volgende onderwerpen:
1
Plan van aanpak
2
Aanscherpen arbeidsverplichting op straffe van een boete van één maand geen
uitkering
3
Verplichte tegenprestatie
4
Aanscherpen maatregel zeer ernstige misdragingen
5
Werken met behoud van uitkering en begrip additionele arbeid
6
Kostendelersnorm.
Ad 1 Verplicht plan van aanpak
De LCR is van mening dat het opstellen van een plan van aanpak voor de gemeenten geen
vrijblijvende aangelegenheid mag zijn.

Bezoekadres
Landelijke Cliëntenraad
Bezuidenhoutseweg 60
2594 AW Den Haag

Postadres
Landelijke Cliëntenraad
Postbus 95966
2509 CZ Den Haag



Tel. 070 – 34 99 790
e-mail: [email protected]
www.landelijkeclientenraad.nl
Tegenover de vele verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde/werkzoekende dient de
gemeente de plicht te hebben om voor iedere uitkeringsgerechtigde/werkzoekende een plan
van aanpak op te stellen. Hierin dienen de activiteiten die noodzakelijk zijn en perspectief
bieden op participatie te worden omschreven. Het spreekt voor zich dat het plan regelmatig
geëvalueerd dient te worden.
In het plan moet ook worden aangegeven welke plichten iemand heeft in het kader van de
arbeidsverplichtingen (artikel 18), alsmede wat betrokkene van de gemeente mag
verwachten met betrekking tot ondersteuning bij zijn/haar re-integratie.
Zo weet de bijstandsgerechtigde wat van hem/haar wordt verwacht en wat hij/zij van de
gemeente mag verwachten. Hiermee kan een goede basis voor maatwerk worden gelegd.
De LCR vindt dat een gemeente geen maatregelen mag nemen zonder dat er een plan van
aanpak is opgesteld. De LCR meent dat het plan van aanpak door een vertegenwoordiger van
de gemeente en de uitkeringsgerechtigde moet worden ondertekend.
Waarbij de uitkeringsgerechtigde na het opstellen van het plan van aanpak een week de tijd
krijgt om zich te beraden (zoals ook geregeld is met het participatieplan in de nieuwe wet
Wajong).
Wij verzoeken u aandacht te vragen voor:
1 het verplicht stellen van het plan van aanpak:
a. dat dit plan door gemeente en uitkeringsgerechtigde/werkzoekende moet worden
ondertekend;
b. dat de uitkeringsgerechtigde/werkzoekende een week bedenktijd krijgt alvorens
hij/zij dit plan ondertekend;
c. dat de gemeente geen maatregelen mag opleggen op grond van artikel 18, zolang
er geen plan van aanpak is opgesteld.
Ad 2 Aanscherpen arbeidsverplichting op straffe van een boete van
één maand geen uitkering
Op grond van artikel 18 wordt de uitkeringsaanvrager voor minmaal één maand uitgesloten
van de bijstand als hij niet aan de genoemde verplichtingen heeft voldaan.
De LCR constateert dat hier sprake is van de bevordering van de schuldenproblematiek en
criminalisering van uitkeringsgerechtigden.
Voor mensen met een bijstandsuitkering is het onmogelijk om één maand zonder inkomen te
overbruggen. De kans is groot dat mensen daardoor (extra) schulden opbouwen en (nog)
verder in de problemen komen (zie ook fraudewet). De staatssecretaris zegt dat het
wetsvoorstel de gemeenten voldoende ruimte biedt voor maatwerk met betrekking tot het
maken van uitzonderingen. Dat is niet het geval. De mogelijkheid om een uitzondering te
maken is zeer beperkt.
Dak- en thuislozen en zwerfjongeren dreigen dak- en thuisloos te blijven, omdat zij niet
kunnen voldoen aan alle verplichtingen. Voor hen is de bijstand een vangnet om ‘van de
straat’ weer op de been te komen. Pas daarna kunnen zij aan een toekomstperspectief
werken en zijn arbeidsverplichtingen realistisch.
De LCR vindt dat tegenover de vele verplichtingen er weinig rechten zijn voor de
werkzoekende. Zo mist de LCR tegenover de plicht tot het op peil houden van kennis en
vaardigheden van de werkzoekende het recht op scholing en ondersteuning als deze bijdraagt
aan het verbeteren van de kansen op werk.
Ad 3 Verplichte tegenprestatie
De LCR vindt de verplichte tegenprestatie een juridisch gedrocht en onnodig?
Wij vragen ons af:
- Is het nu een re-integratie-instrument of niet?
2
- Kan de cliënt kiezen wat hij gaat doen in het kader van de tegenprestatie of niet?
- Wat is additionele arbeid?
De memorie van toelichting vermeldt over de tegenprestatie iets anders dan de beschrijving
in de brief van de staatssecretaris behorend bij het rapport van de inspectie SZW over de
tegenprestatie. Als de staatssecretaris het Australisch model voorstaat, dan moet dat ook tot
uiting komen in de wetstekst. Dat wil zeggen dat de uitkeringsgerechtigde kiest welke (soort)
werkzaamheden hij/zij wil doen, tenzij betrokkene geen voorstel doet of een onmogelijk
voorstel doet.
Het moet gaan om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die niet leiden tot
verdringing of op de arbeidsmarkt. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden moeten zich
onderscheiden van werkzaamheden die op de reguliere arbeidsmarkt verricht worden.
De LCR vindt het volstrekt onduidelijk welke werkzaamheden in het kader van de
tegenprestatie worden bedoeld.
In dit verband spreekt de LCR haar zorg uit over het feit dat de verplichting van de
tegenprestatie gevolgen kan hebben voor de bezetting van gemeentelijke cliëntenraden.
De LCR stelt daarom voor dat het lidmaatschap van een cliëntenraad als tegenprestatie wordt
beschouwd.
Mensen moeten niet verplicht worden tot een tegenprestatie, maar in staat worden gesteld
om naar vermogen te participeren. Daarvoor biedt het te wijzigingen artikel 18 voldoende
mogelijkheden. Op grond van dit artikel hebben mensen onder andere de verplichting tot het
verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen
verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (nieuwe
artikel 18 lid 4 onderdeel f). Dit biedt voldoende basis om mensen te activeren en maakt de
tegenprestatie overbodig. In het al eerder genoemde plan van aanpak kan worden aangeven
welke activiteiten in dit kader door betrokkene zullen worden uitgevoerd.
Tot slot heeft de LCR in dit verband nog twee vragen:
- Kunnen mensen die voor het verrichten van een tegenprestatie/vrijwilligerswerk zijn
aangewezen op een voorziening (bijvoorbeeld een visueel gehandicapte), hier aanspraak
op maken?
- Hoe verhoudt dagbesteding (nu nog AWBZ-zorg straks voor een deel Wmo) zich tot de
tegenprestatie?
Ad 4 Aanscherpen maatregel zeer ernstige misdragingen
Het zich onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens ambtenaren geldt voor iedere
burger en niet alleen voor uitkeringsgerechtigden. Natuurlijk is agressief en bedreigend
gedrag volstrekt onacceptabel. Juist daarom vindt de LCR het strafrecht het geëigende kader
voor deze misdragingen. De voorgestelde maatregel maakt inbreuk op het beginsel dat
iemand niet twee keer voor hetzelfde vergrijp gestraft kan worden als betrokkene na de
strafrechtelijke vervolging wordt uitgesloten van de uitkering wegens dezelfde gedraging.
Ad 5 Werken met behoud van uitkering en begrip additionele arbeid
De staatssecretaris wil het definiëren van het begrip additionele arbeid aan de gemeente
overlaten. In de memorie van toelichting staat: ‘Het moet gaan om onbeloonde
maatschappelijk nuttige werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
De maatschappelijk nuttige werkzaamheden moeten zich onderscheiden van werkzaamheden
die op de reguliere arbeidsmarkt verricht worden’.
Uit het rapport “Voor wat hoort wat” van de inspectie SZW blijkt dat gemeenten zeer
verschillend denken over de definitie van additionele arbeid. Dat is genoeg reden om de
verantwoordelijkheid voor die beoordeling te verbreden. De bepaling of arbeid additioneel is
heeft weinig te maken met regionale omstandigheden. Terwijl bij die beoordeling brede
sociaaleconomische belangen in het geding zijn. De LCR vindt dat vakbonden, werkgevers en
cliëntenraden gezamenlijk de aangewezen partijen zijn om te beoordelen of arbeid
3
additioneel is. We zien bijvoorbeeld dat gemeenten bezuinigingen op publieke taken realiseert
door mensen met behoud van uitkering, al dan niet in verband van de tegenprestatie, te
laten werken. Zo worden mensen ingezet als thuiszorgmedewerker en in de reiniging. Niet de
uitstroom- kansen van cliënten staat voorop, maar de bezuinigingen van de gemeente.
Ad 6 Kostendelersnorm
DE LCR is van mening dat de kostendelersnorm in de AOW niet aansluit bij de doelstelling
van deze wet. De AOW is niet bedoeld om mensen te activeren om (weer) aan het werk te
gaan.
De LCR is daarnaast, net als de Raad van State, van mening dat de kostendelersnorm haaks
staat op de doelstelling van het kabinet dat mensen meer en langer voor elkaar moeten
zorgen. Vader of moeder in huis nemen of bij hen in gaan wonen om zo voor hen te kunnen
zorgen wordt bestraft met een korting op de AOW van de ouder. Als de mantelzorger een
uitkering heeft in het kader van de bijstand, IOAW, IOAZ, ANW of de toeslagenwet, dan
wordt ook deze gekort op zijn/haar uitkering. Het gevolg is dat de mantelzorg niet geleverd
wordt en er mogelijk een – veel duurdere – opname in het kader van de WLZ volgt.
Voor mensen in de AOW die tijdelijk bij iemand gaan wonen om mantelzorg te verlenen en
hun eigen woning aanhouden, geldt de kostendelersnorm niet. Maar als ouderen of
gehandicapten in een woongroep gaan samenwonen bijvoorbeeld om gezamenlijk zorg te
kunnen inkopen, omdat er kosten kunnen worden gedeeld, dan wordt dit ‘bestraft’ met de
kostendelersnorm. Maar zonder gezamenlijke huisvesting kunnen zij niet ‘zelfstandig’ blijven
wonen. Samenwonen om hoge woonlasten te besparen wordt met de kostendelersnorm
teniet gedaan, waardoor mensen de beoogde grotere armslag niet behalen. Eenzaamheid ligt
dan op de loer, zeker als mensen niet de middelen hebben om te participeren.
Weduwes en weduwnaren worden ernstig getroffen door de maatregel. Je partner zal maar
net overleden zijn en één van je kinderen is 18 jaar. Het verdriet om de overleden partner
wordt dan verder versterkt als je vanwege de financiën moet besluiten je kind van 18 jaar uit
huis te laten gaan. Het kind verliest en een ouder en moet met zijn verdriet het ouderlijk huis
verlaten.
De LCR verzoekt u onze overwegingen bij de behandeling van het wetsvoorstel mee te
nemen.
Met vriendelijke groet,
Gerrit van der Meer
Voorzitter
Samenstelling Landelijke Cliëntenraad
 Landelijke cliëntenorganisaties: Vakcentrale voor Middengroepen en Hoger personeel / Christelijk Nationaal Vakverbond
(MHP/CNV), Ieder(in) (vertegenwoordiger mensen met lichamelijke beperkingen) , Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO),
Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, publieke sector), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, private sector), Landelijke
Vereniging van Arbeidsongeschikten (LVA), Samenwerkingsverbanden Landelijk Overleg Minderheden (LOM), Landelijk Platform GGZ/LOC,
Ieder(in) (vertegenwoordiger mensen met verstandelijke beperkingen),
 vertegenwoordigers van cliëntenraden: cliëntenraden SVB en UWV.
 vertegenwoordigers van de gemeentelijke cliëntenparticipatie: Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid (LocSZ),
Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid/cliëntenraden G4, vertegenwoordiger Dak- en thuislozen.
Adviseur: Mobility.
4