tegenprestatie bijstandsgerechtigden en

Gemeente Den Haag
BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE VRAGEN
van het raadslid de heer I. Gülsen
sv 2014.051
RIS 270060
Regnr. BSW/2014.33
Den Haag, 1 april 2014
Inzake: Tegenprestatie bijstandsgerechtigden en maatregelenbeleid
De gemeenteraad
Het raadslid de heer I. Gülsen heeft op 7 februari 2014 een brief met daarin twee vragen aan de
voorzitter van de gemeenteraad gericht.
Overeenkomstig artikel 38 van het reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden
van de raad, beantwoordt het college deze vragen als volgt.
De VVD ziet het belang in van het verrichten van een tegenprestatie door bijstandsgerechtigden en
wordt hierin gesteund door het college. Verantwoordelijk wethouder Kool (PvdA, Sociale Zaken) heeft
in een eerder stadium immers aangegeven dat “wederkerigheid hoog in het vaandel staat”
(Commissie Samenleving, 20 september 2012) en dat “als mensen iets komen vragen, het mijn stellige
overtuiging is, dat ik dan ook iets mag terugvragen. Wederkerigheid, je mag iets doen voor je
uitkering” (Commissie Samenleving, 10 mei 2012).
De VVD deelt deze stellige mening van de wethouder en vindt dat een stevig maatregelenbeleid nodig
is wanneer de verplichting niet wordt nagekomen.
De VVD was echter teleurgesteld over de reactie van de wethouder op het bericht dat de
oorspronkelijke kabinetsplannen aangepast zouden worden. In een reactie op dit bericht gaf de
wethouder aan “blij te zijn met de aanpassingen”, omdat de oorspronkelijke plannen “onacceptabel
waren”. De wethouder doelde specifiek op de maatregel die mensen opgelegd krijgen, wanneer er
geen verplichte tegenprestatie wordt geleverd. Hier voegde de wethouder nog aan toe dat deze
plannen in Den Haag “niet uitgevoerd zouden worden”.
Maandag 3 februari j.l. maakte staatssecretaris Klijnsma (PvdA, Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
de aangepaste bijstandsplannen bekend. In deze aangepaste plannen is het verrichten van een
‘significante’ tegenprestatie opgenomen. Aan het niet nakomen van de verplichting is een maatregel
gekoppeld, waarbij de uitkering tenminste één en maximaal drie maanden wordt verlaagd.
BSW/2014.33
2
In dat kader heeft de VVD, onder verwijzing naar artikel 38 van het reglement van orde, de volgende
vragen:
1. Vindt het college dat het opleggen van deze maatregel “onacceptabel” is of deelt het college de
mening van de VVD dat aan het niet nakomen van de ‘significante’ tegenprestatie, zoals is
opgenomen in de aangepaste plannen, een maatregelen gekoppeld moet worden? Zo nee, waarom
niet.
Het college deelt de mening van de VVD dat aan het niet nakomen van een opgelegde tegenprestatie
een passende maatregel gekoppeld dient te worden. Den Haag voert een stringent maatregelbeleid.
Alle uitkeringsgerechtigden moeten zich aan de afspraken en verplichtingen houden. Dit geldt ook bij
de tegenprestatie.
2)
Staat het college nog steeds op het standpunt dat het opleggen van een verlaging van de uitkering
in Den Haag “niet uitgevoerd zal worden”? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal het
college hier invulling aan gaan geven?
De wethouder heeft deze uitspraak gedaan als reactie op het oude wetsvoorstel. Dit oude wetsvoorstel
hield in dat de bijstand met 100% werd verlaagd gedurende drie maanden indien iemand de
geüniformeerde arbeidsverplichtingen niet nakomt of niet kan aantonen dat aan die verplichtingen is
voldaan. Dit wetsvoorstel is nu afgezwakt.
In het huidige wetsvoorstel ‘Wet maatregelen Wet werk en bijstand’ is de tegenprestatie geen
geüniformeerde verplichting meer, maar krijgt de gemeente ruimte om zelf invulling te geven aan
zowel de uitvoering, als aan het maatregelbeleid ten aanzien van het verrichten van de tegenprestatie.
Het college staat op het standpunt dat wanneer de uitkeringsgerechtigde zich niet aan de opgelegde
tegenprestatie houdt er een passende maatregel opgelegd dient te worden. De nieuwe wet gaat in op
1 januari 2015.
De nieuwe wet verplicht gemeenten tot het opstellen van een nieuwe maatregelverordening per
1 januari 2015. Hierin zal het maatregelbeleid met betrekking tot de tegenprestatie worden
opgenomen.
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris,
de burgemeester,
mw. A.W.H. Bertram
J.J. van Aartsen