• • •

Aan de leden van de
Vaste Tweede Kamer Commissie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag, 14 februari 2014
Betreft: Participatiewet
Referentie: LCR/TK14-0033/GM/ER/BH
Geachte dames en heren,
Volgende week vindt de plenaire behandeling van de Participatiewet plaats.
De Landelijke Cliëntenraad (LCR) wil u, mede naar aanleiding van het verslag en de zesde
nota van wijziging, een aantal punten dringend onder de aandacht brengen.
Deze punten zijn voor cliënten van groot belang om de doelstellingen van de Participatiewet
te realiseren.
De punten waar de LCR in deze brief op ingaat zijn:
1. Doelgroep baangarantie;
2. No-riskpolis;
3. Werkvoorzieningen;
4. Relatie met stelsel sociale verzekeringen;
5. Medische urenbeperking;
6. Cliëntenparticipatie;
7. Studieregeling;
8. VN-Verdrag;
9. Mononitoring;
De LCR vindt het een verbetering dat de huidige Wajongers niet in de bijstand terecht
komen. De LCR betreurt het daarbij wel dat Wajongers met werkvermogen er 5% op
achteruitgaan. De LCR wijst u er wel op dat:
 gemeenten een grote verantwoordelijkheid dragen voor de nieuwe stroom
jonggehandicapten (vanaf 2015). We zijn van mening dat de Participatiewet onvoldoende
basis biedt om hen de juiste ondersteuning te bieden. Hier komen we later op terug.
 het nog onbekend is wat de gevolgen zijn van de definitieve Wajongbeoordeling in de
nieuwe Wajongwerkregeling. In de Wajong worden Wajongers na 7 jaar definitief
beoordeeld. Het is nog volledig onbekend hoe deze beoordeling in de praktijk uitpakt.

Bezoekadres
Landelijke Cliëntenraad
Bezuidenhoutseweg 60
2594 AW Den Haag

Postadres
Landelijke Cliëntenraad
Postbus 95966
2509 CZ Den Haag



Tel. 070 – 34 99 790
e-mail: [email protected]
www.landelijkeclientenraad.nl
Ad 1 Doelgroep baangarantie
De LCR heeft een reactie gegeven op het concept wetsvoorstel Quotumwet (zie bijlage,
referentie LCR 14-0028/GM/ER d.d. 7 februari 2014).
De LCR vindt dat de huidige doelgroepdefinitie voor baangarantie/Quotumwet subgroepen
van mensen met een beperking op grotere achterstand zet. En dat het risico bestaat dat
mensen zonder structurele medische beperkingen wel tot de doelgroep gerekend kunnen
worden. Daarmee wordt niet, zoals beoogd door de regering,de groep met de grootste
achterstand aan werk geholpen. De LCR wijst er op dat het uitsluiten van een deel van de
mensen met een arbeidsbeperking alleen te rechtvaardigen is als wordt onderbouwd dat de
arbeidsdeelname van deze subgroep wel gelijk is aan die van andere werknemers. Dit laatste
is niet het geval.
Zo maken staatssecretarissen Klijnsma en Van Rijn zich ernstig zorgen over de
arbeidsmarktpositie van mensen met een psychiatrische beperking en hebben zij ter
verbetering hiervan een Stuurgroep ingericht.
Een belangrijke oorzaak van hun slechte arbeidsmarktpositie is dat er, met betrekking tot
mensen met psychiatrische beperkingen, veel handelingsverlegenheid bestaat bij werkgevers
en werknemers op de werkvloer. Voor de arbeidsinpassing zijn deze werknemers daarom
vaak aangewezen op gespecialiseerde jobcoachbegeleiding. Dit is echter geen criterium om
tot de doelgroep van de baangarantie te horen. Loonkostensubsidie (LKS), de voorwaarde om
mee te tellen in het quotum, hebben zij meestal niet nodig.
Een ander punt van aandacht is jobcarving. Een inclusieve arbeidsmarkt vraagt om passende
functies. Deze kunnen met behulp van jobcarving worden gerealiseerd. Goede jobcarving
leidt ertoe dat mensen werk gaan verrichten in een passende functie die is samengesteld uit
bestaande werkzaamheden in een arbeidsorganisatie. Uitgangspunt hierbij is dat er functies
met een loonwaarde van tenminste het WML worden gecreëerd. Goede jobcarving leidt er toe
dat er geen LKS nodig is. Gevolg: werkgevers die de moeite nemen om hun bedrijfsprocessen
anders te organiseren en passend werk creëren, snijden in hun eigen vlees. De mensen met
een beperking die zij aannemen tellen niet mee voor de quotumregeling.
Deze werkgevers worden dus gestraft met een hogere heffing op de sociale verzekeringen.
Terwijl werkgevers die hun arbeidsprocessen niet aanpassen dubbel worden beloond.
Zij krijgen loonkostensubsidie voor werknemers met een beperking en voldoen aan de eisen
van de Quotumwet.
Daarom meent de LCR dat de doelgroep van de baangarantie moet worden bepaald op grond
van het criterium: het hebben van een structureel functionele beperking.
Tot slot vindt de LCR dat mensen zelf moeten kunnen verzoeken om een onderzoek van UWV
of zij tot de doelgroep quotum behoren. Zij hebben met de Participatiewet een stevige
werkplicht. Als zij zelf van mening zijn dat zij tot die doelgroep behoren, moeten zij de
gelegenheid krijgen om langs deze weg hun kansen op werk te vergroten. Uiteraard is dit
punt pas aan de orde als de Quotumwet voorligt, maar de behandeling van de Participatiewet
hangt hier zo zeer mee samen dat de LCR u hier nu al nadrukkelijk op wijst.
LCR/TK 14-0033/GM/ER/BH
2
Ad2 No-riskpolis
De LCR pleit, ondanks de antwoorden van de staatssecretaris, voor een centrale regeling voor
de no-riskpolis. Het is onbegrijpelijk dat landelijk beleid gecompenseerd moet worden via
gemeenten. De no-riskpolis is er gekomen vanwege het landelijk beleid dat werkgevers het
loon moeten doorbetalen van zieke werknemers en een verhoging van premies krijgen als er
teveel werknemers in de WIA stromen. Dit leidt ertoe dat werkgevers meer doen aan
preventie van langdurende ziekte van hun werknemers . Maar brengt ook met zich mee dat
werkgevers risico mijdend gedrag gaan vertonen. Zij geen mensen aannemen bij wie zij het
risico op ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid hoog inschatten. Om dit te voorkomen is er
landelijk beleid ontwikkeld, de no-riskpolis.
De LCR begrijpt er niets van dat, met de komst van de Participatiewet, er twee no-risk
polissen gaan bestaan. Eén voor werknemers die vanuit de Participatiewet aan het werk gaan
en met LKS werken en één voor alle ander werknemers. Waarbij voor werknemers die vanuit
de Participatiewet aan het werk gaan en het minimumloon verdienen, geldt dat de no-riks
polis na twee jaar minimumloon verdienen overgaat naar de landelijke regeling.
Hoe ingewikkeld wil je het maken?
Mede met het oog op het voordeel van een eenduidig beleid voor werkgevers, verzoekt de
LCR de Tweede Kamer om een amendement in te dienen waarmee geregeld blijft (het is
thans goed geregeld), dat alle werknemers met een structurele functiebeperking in
aanmerking komen voor de landelijke no-riskpolis.
Ad3 Werkvoorzieningen
De LCR meent dat een landelijk pakket van inpassinginstrumenten als de no-riskpolis en
werkvoorzieningen meer voordelen heeft dan nadelen. Meer eenduidigheid en geen
overgangsproblemen als iemand na twee jaar werken zonder LKS een vervolgvoorziening
nodig heeft.
De staatssecretaris benadrukt de voordelen van onderbrenging van werkvoorzieningen bij de
gemeente. Dit biedt volgens haar voor gemeenten mogelijkheden om de voorzieningen en
ondersteuning in de thuisomgeving aan te laten sluiten op die van de werkomgeving.
Tegelijkertijd maakt de staatssecretaris duidelijk dat werkvoorzieningen niet op gemeentelijk
niveau maar op het niveau van de arbeidsmarktregio eenduidig zullen worden georganiseerd.
De leefvoorzieningen in de thuissituatie worden vanuit de schaal van wijken bepaald!
Er zijn dus ook in de nieuwe situatie verschillende niveau’s van uitvoering (wijkniveau en
regioniveau).
Waar het voor cliënten om gaat is dat er een integraal plan is, waarin wordt aangegeven wat
er nodig is ongeacht regelingen - die moeten volgen. Daarvoor is het helemaal niet nodig om
werkvoorzieningen op gemeentelijk niveau aan te bieden.
Voor werkgevers is het van groot belang duidelijkheid te hebben over de verstrekking van
werkvoorzieningen. Grote werkgevers zullen met vele verschillende pakketten (UWV en
verschillende gemeenten) te maken krijgen die per werknemer verschillen en die voor de
werknemer kunnen gaan veranderen als hij/zij gaat verhuizen. Dat helpt niet bij het
realiseren van banen voor de doelgroep. En als er iets noodzakelijk is voor het slagen van de
Participatiewet dan is het dat werkgevers banen aanbieden.
LCR/TK 14-0033/GM/ER/BH
3
De LCR vindt dat de werkvoorzieningen van mensen die zonder LKS gaan werken direct via
het UWV verstrekt moeten worden en niet pas na twee jaar. Naast het voorkomen van een
ingewikkelde knip en een afstemmingsvraagstuk bij de aanvraag en de verstrekking van de
vervolgvoorziening is er een tweede nog belangrijker reden. Dat betreft de overweging van
de regering om deze groep niet tot de doelgroep quotum te rekenen. Daarmee komt deze
groep achter in de rij.
Want:
Werkgevers hebben geen belang hen aan te nemen, zij tellen niet mee voor het quotum.
Werkgevers zijn er niet van verzekerd dat de noodzakelijke werkvoorzieningen worden
vergoed. Omdat gemeenten een werkvoorziening kunnen verstrekken terwijl UWV de
plicht heeft tot verstrekken (uiteraard na beoordeling noodzaak en afweging van de meest
goedkope en adequate oplossing).
De woorden van Divosavoorzitter Paas in de rondetafelgesprekken over de Participatiewet
spreken boekdelen. Hij zei niet uit te sluiten dat mensen die om te kunnen werken zijn
aangewezen op een werkvoorziening, daarvoor geen vergoeding krijgen. Overigens vreest de
LCR dat de financiële afweging al speelt wanneer deze mensen om ondersteuning vragen
voor het vinden van werk.
Een werkgever duidelijkheid kunnen bieden over werkvoorzieningen en no-riskpolis geeft
mensen met een beperking die zonder LKS kunnen werken een steuntje in de rug bij het
vinden van werk. Dat hebben zij hard nodig tegenover de mensen die voor de bangarantie in
aanmerking komen.
Ad 4 Relatie met stelsel sociale verzekeringen
De LCR vindt het voor een goede behandeling van de Participatiewet van belang dat erkend
wordt dat deze wet een stevige inbreuk maakt op de pijlers van ons sociale zekerheidsstelsel.
Die is zo ingrijpend dat de regering op een belangrijke vraag geen antwoord kan geven.
Het betreft een aantal vragen over de casus waarin een werknemer die werkt met
loonkostensubsidie met een loonwaarde van 60 procent WML ziek wordt. Zijn werkgever
biedt hem ander werk aan en met dit werk realiseert hij een loonwaarde van 30 procent.
De vraag is of in deze casus na twee jaar een beoordeling plaats vindt in het kader van de
WIA en of deze werknemer dan 50% arbeidsongeschikt wordt verklaard in het kader van de
WGA. Krijgt deze werknemer een WGA-uitkering op basis van 50% arbeidsongeschiktheid?
Hoe combineren de WGA- uitkering en de aanvullingsregeling als deze werknemer weer werk
vindt en er loonkostensubsidie nodig is? Daarnaast is er de vraag of de beoordeling blijft
uitgaan van gangbare arbeid en of het klopt dat dit inhoudt dat die arbeid overal in Nederland
voorkomt en dat er tenminste 3 functies met gemiddeld 10 arbeidsplaatsen aangegeven
dienen te worden. Tot slot ligt de vraag voor of het klopt dat in deze functies geen extreem
lage belasting- of opleidingseisen voorkomen.
De LCR verbaast zich hierover en meent dat het niet past om de beantwoording van deze
vraag naar achteren te schuiven. Toekomstige werknemers, werknemers, werkgevers en
verzekeraars moeten weten waar zij aan toe zijn.
De LCR vraagt zich ook af hoe de LKS-toekenning verloopt als een werknemer twee jaar
ziekte doorloopt. De LKS wordt jaarlijks herzien door beoordeling van de feitelijke
LCR/TK 14-0033/GM/ER/BH
4
loonwaarde. Die kan in het tweede jaar nihil zijn omdat het werk nog niet is hervat.
Als de werkgever een no-risk is toegezegd, moet de gemeente die loondoorbetaling
vergoeden uit het Participatiedeel. Als de werkgever geen no-risk is toegezegd, zal de
werkgever het hele loon moeten doorbetalen.
Onduidelijk is of de werkgever alleen de loonwaarde hoeft door te betalen en de gemeente dit
aanvult.
De no-riskpolis is onder de Participatiewet in eerste instantie een gemeentelijke regeling.
Na twee jaar zonder LKS werken kan de no-risk doorschuiven naar de landelijke regeling.
Dit hoeft niet altijd hetzelfde te zijn, wat onduidelijk is voor werkgevers.
De doelgroep van de Quotumwet kan ook uit mensen bestaan die het minimumloon niet
kunnen verdienen door andere redenen dan gezondheidsproblemen. Als hun no-riskpolis
na twee jaar overgaat naar de landelijke regeling dan is dit oneigenlijk beroep op collectieve
ZW en WIA-middelen. Middelen die grotendeels door de premiebijdrage van werkgevers
worden bijeengebracht. Er is hier sprake van een afwentelingsmechanisme.
De vraag is of dit wenselijk is.
Ad5 Medische urenbeperking
De LCR dringt er bij de Tweede Kamer op aan een amendement in te dienen om werk te
laten lonen voor mensen met een urenbeperking. Het is landelijk beleid dat werk moet lonen,
maar voor mensen met een urenbeperking geldt dit niet. Zij zijn hiervoor afhankelijk van
gemeenten. Gemeenten worden op een aantal mogelijkheden gewezen hoe werk voor
mensen met een urenbeperking lonend kan worden. De LCR vindt dat deze doelgroep
hiermee geen zekerheid wordt geboden dat werken lonend is. De LCR vindt het
onrechtvaardig dat voor mensen die zich naar vermogen inspannen geen garantie is dat hun
werk loont.
De LCR verzoekt u zorg te dragen dat werk ook voor mensen met een urenbeperking loont.
Dat kan door aan artikel 31 lid 2 een onderdeel x toe te voegen dat luidt:
Inkomsten uit arbeid van een belanghebbende met een vastgestelde urenbeperking tot 25%
van deze inkomsten, met een maximum van €|193,00 per maand, zolang de urenbeperking
van toepassing is en voor zover hij algemene bijstand ontvangt.
Ad 6 Cliëntenparticipatie
De LCR vindt dat de cliëntenparticipatie op drie punten beter geregeld dient te worden.
1
Verplichting cliëntenparticipatie, te regelen op arbeidsmarktniveau.
De regionale arbeidsmarkt wordt een essentieel niveau van arbeidsmarktbeleid en uitvoering.
De LCR vraagt u de staatssecretaris, al dan niet per amendement, een passage in SUWI op te
laten nemen dat de SUWI-partners de verantwoordelijkheid hebben cliëntenparticipatie te
organiseren in de arbeidsmarktregio. Zodat cliëntenraden kunnen meepraten bij de
ontwikkeling en uitvoering van arbeidsmarkt beleid en bij de ontwikkeling en uitvoering van
het werkbedrijf. De staatssecretaris roept in toespraken op om cliëntenraden te betrekken bij
beleidsontwikkeling en uitvoering van de werkbedrijven (o.a. bijeenkomst CEDRIS-lezing),
maar dat is geen garantie dat deze cliëntenparticipatie er ook komt.
Cliëntenraden dienen, net als gemeenten, de ruimte te worden gegeven om samen te zorgen
voor een aanspreekpunt gevormd uit representatieve vertegenwoordiging van gemeentelijke
en UWV- cliëntenraden in de regio. De cliëntenraden dienen daartoe adequaat te worden
LCR/TK 14-0033/GM/ER/BH
5
gefaciliteerd.
2
Verplichting dat cliëntenraden tenminste voor de helft uit personen bestaan die
cliënt van de Participatiewet zijn.
3
Een geschillenregeling met betrekking tot de uitvoering cliëntenparticipatie dient in de
wet te worden opgenomen.
De LCR ziet graag per amendement de volgende toevoegingen in artikel 47 van de
Participatiewet:
Toevoegen lid f: De cliëntenraad bestaat minimaal voor de helft van de leden uit personen die
daadwerkelijk cliënt zijn van de gemeente bij werk en inkomensbeleid.
Voor het regelen van een geschillen stellen wij voor een nieuw artikel 47A, Naleving, toe te
voegen.
In de bijlage aansluitend op deze brief treft u een tekstvoorstel voor dit artikel aan.
Ter toelichting op 47 f.
In de praktijk zijn er te veel niet-ervaringsdeskundigen binnen cliëntenraden actief waardoor
er niet vanuit ervaringsdeskundigheid kan worden beoordeeld, de kern van
cliëntenparticipatie. De LCR adviseert de Tweede Kamer dit fundamentele uitgangspunt van
clientenparticpatie te regelen.
Toelichting voor geschillenregeling.
Een geschillenregeling kan behulpzaam zijn wanneer cliëntenraden en gemeenten geen
overeenstemming kunnen bereiken over de invulling van cliëntenparticipatie en de daarbij
passende faciliteiten. Nu wordt onnodig veel tijd besteed aan gesprekken over
clientenparticpatie in plaats van de onderwerpen waar het om moet gaan. De staatssecretaris
heeft te kennen gegeven dat het beslechten van geschillen een rol van de gemeenteraad is.
De LCR is hier verbijsterd over. Het is niet de taak van een gemeenteraad om de rol als
scheidsrechter te spelen in geschillen tussen B&W en de cliëntenraad.
De LCR leest dat de staatssecretaris de samenwerking tussen cliëntenraden belangrijk vindt
zodat zij van elkaar leren. Volgens haar biedt de Participatiewet hiertoe voldoende ruimte.
De LCR stelt het zeer op prijs alsr u haar per motie verzoekt een leeromgeving voor
cliëntenraden WWB en WSW te helpen ontwikkelen en faciliteren (e-learning community). De
LCR mocht dit niet financieren via het implementatieproject ter ondersteuning van
cliëntenraden bij de invoering van de Participatiewet.
De LCR kan zich hierbij voorstellen dat, zoals dat ook voor gemeenten gebeurt rond de
transities, er een investering wordt voorzien waar ook ministerie van BZK een rol in heeft.
De LCR heeft hiervoor een kant en klaar voorstel liggen met partners die daar invulling aan
kunnen geven.
LCR/TK 14-0033/GM/ER/BH
6
Ad 7 Studieregeling voor mensen met een beperking
In de rondetafelgesprekken werd duidelijk dat de studieregeling Wajong een belangrijke
bijdrage levert aan de participatie van jongeren met een beperking in het onderwijs en
waarschijnlijk ook in hun werkloopbaan. De invoering van de Participatiewet heeft als gevolg
dat studenten met een beperking die na 2015 een beroep doen op studiefinanciering geen
beroep op de studieregeling Wajong kunnen doen.
De argumenten om destijds een studieregeling in de Wajong te introduceren blijven echter
volledig overeind. Deze studieregeling is geïntroduceerd vanuit de gedachte dat het niet juist
was jongeren die een studie volgden een hele Wajong-uitkering te geven. Zij kregen immers
ook al een tegemoetkoming van de overheid voor hun studie. Anderzijds werd het bij de
vormgeving van de Wajong ook niet logisch gevonden om deze jongeren volledig uit te
sluiten van de Wajong, omdat zij geen tot weinig mogelijkheden hebben voor een bijbaan.
Een dergelijke bijbaan is de vierde inkomstenbron voor studenten. De andere drie
inkomstenbronnen betroffen de studiefinanciering, een lening en een aanvulling van de
ouders. Beide argumenten leidden ertoe om aan deze groep een uitkering van 25% WML toe
te kennen.
De LCR vindt dat met het verdwijnen van de Studiergeling Wajong voor studenten met een
beperking de studie financiering moet worden aangepast. Zodat wat nu via de Wajong
studieregeling wordt geregeld, geregeld wordt door de studiefinanciering.
Zeker ook met het oog op het VN-Verdrag inzake gelijke rechten van mensen met een
beperking dient de Staat ervoor te zorgen dat mensen met beperkingen in staat zijn om
onderwijs te volgen.
Nu ontstaan er financiële drempels omdat studenten met een beperking langer over hun
studie doen en daardoor hogere schulden oplopen. Over het algemeen zijn zij niet in staat bij
te verdienen naast hun studie.
De LCR verzoekt u de staatssecretaris bij motie te verzoeken om met de minister van
onderwijs een regeling te treffen die rekening houdt met de overwegingen zoals ten
grondslag liggen aan de huidige Wajongstudieregeling.
Overwegende dat na 2015 er voor studerenden met een beperking geen aanvullende
inkomensmogelijkheden zijn en overwegende dat mensen met een beperking volwaardig deel
moeten kunnen nemen aan het volgen van onderwijs, zonder dat financiële drempels hen
ontmoedigen of met een hogere last opzadelen, vraagt de Kamer de staatssecretaris:
Gezamenlijk met minister Bussemaker van het ministerie van OCW een voorstel te
ontwikkelen langs welke wijze studerenden met een beperking na 2015 zonder financiële
barrières deel kunnen nemen aan het volgen van het onderwijs.
De kamer verzoekt de staatssecretaris de Kamer ten spoedigste te informeren over de wijze
waarop studerenden met een beperking kunnen studeren omdat hierover voor studenten die
in 2014 een studie willen aanvangen al duidelijkheid moet zijn.
LCR/TK 14-0033/GM/ER/BH
7
Ad 8 VN-Verdrag
Het stelt de LCR hevig teleur dat de regering heeft verzuimd de Participatiewet daadwerkelijk
te toetsen aan het VN-Verdrag. Het wetsvoorstel ter ratificering van dit verdrag wordt
binnenkort aan uw Kamer toegezonden, maar dat is zo laat dat er geen daadwerkelijke
koppeling met de inrichting van het sociale domein door de gemeente kan worden gemaakt.
Gemeenten moeten keuzes en beleid maken, zonder dat voor hen helder is wat er van hen
wordt verwacht in het kader van het VN-Verdrag. Een jaarlijks plan in de WMO is iets anders
dan een Nationaal Actieplan van de regering waarin de rol van en kaders voor gemeenten
duidelijk benoemd staan.
De LCR constateert dat het VN-Verdrag niet werkelijk leeft bij de staatssecretaris. Zij zou
moeten ingaan op de verschillende onderdelen van de Participatiewet, zoals of de autonomie
van de mensen met een beperking nu daadwerkelijk wordt vergroot. Als zij willen werken zijn
zij volledig afhankelijk van keuzes van de gemeenten.
De LCR hoopt dat u als kamer de Participatiewet toetst op het VN-verdrag.
Ad 9 Monitoring
In het plan van aanpak monitoring en evaluatie Participatiewet wordt met geen woord gerept
over de consequenties voor gemeenten met betrekkingen tot de rapportageplicht van de
landelijke overheid in het kader van het VN-Verdrag.
Verder leest de LCR dat nog bezien wordt of het gebruik van LKS in de BUS of de SRG zal
worden uitgevraagd. De LCR heeft grote twijfels over de betrouwbaarheid van deze uitvraag.
Waarom wordt voor het inzichtelijk maken van LKS niet gebruik gemaakt van de
polisadministratie?
De LCR zou graag zien dat gemeenten inzichtelijk maken voor wie zij ondersteuning bij het
zoeken en vinden van werk inzetten. Zodat inzichtelijk wordt of nuggers, ANW-ers en
mensen met een beperking die zonder LKS kunnen werken ook ondersteuning krijgen.
De effecten van de prikkelwerking dienen inzichtelijk te worden.
Als de LCR kijkt naar de huidige opzet van de kernkaart WWB dan laat deze volstrekt
onvoldoende zien wat de effecten van de inzet van middelen zijn. En welke groepen
ondersteuning bij re-integratie hebben gekregen.
Met vriendelijke groet,
Gerrit van der Meer, voorzitter
Samenstelling Landelijke Cliëntenraad
 Landelijke cliëntenorganisaties: Vakcentrale voor Middengroepen en Hoger personeel / Christelijk Nationaal Vakverbond
(MHP/CNV), Ieder(in) (vertegenwoordiger mensen met lichamelijke beperkingen) , Ieder(in) (vertegenwoordiger mensen met
verstandelijke beperkingen), Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, publieke
sector), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, private sector), Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten (LVA),
Samenwerkingsverbanden Landelijk Overleg Minderheden (LOM), Landelijk Platform GGZ/LOC.
 vertegenwoordigers van cliëntenraden: cliëntenraden SVB en UWV.
 vertegenwoordigers van de gemeentelijke cliëntenparticipatie: Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid (LocSZ),
Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid/cliëntenraden G4, vertegenwoordiger Dak- en thuislozen.
Adviseur: Mobility.
LCR/TK 14-0033/GM/ER/BH
8
Bijlage
Tekstvoorstel geschillenregeling
Nieuw artikel 47A
1
2
3
4
De gemeente stelt in overeenstemming met de cliëntenraad of cliëntenraden een uit drie
leden bestaande commissie van vertrouwenslieden in, waarvan een lid door hem wordt
aangewezen, een lid door de cliëntenraad of cliëntenraden kan worden aangewezen en
een lid door de beide andere leden wordt aangewezen, of wijst een door een of meer
cliëntenorganisaties en een of meer organisaties van gemeentes ingestelde commissie
van vertrouwenslieden aan, die tot taak heeft te bemiddelen en zo nodig een bindende
uitspraak te doen:
a. op verzoek van de cliëntenraad, in geschillen met de gemeente over de uitvoering
van artikel 47.
b. op verzoek van de gemeente, in geschillen met de cliëntenraad over de uitvoering
van artikel 47.
De cliëntenraad kan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin
de gemeente is gelegen schriftelijk verzoeken de gemeente te bevelen artikel 47 na te
leven. Een verzoeker die niet vooraf schriftelijk aan de gemeente heeft verzocht te
handelen overeenkomstig hetgeen in het verzoekschrift is verzocht en deze daarbij niet
een redelijke termijn heeft gegeven om aan dat verzoek te voldoen, wordt nietontvankelijk verklaard.
De kantonrechter kan in zijn beschikking aan de gemeente de verplichting opleggen
bepaalde handelingen te verrichten of na te laten.
De bepalingen van de derde afdeling van de vijfde titel van het tweede boek van het
Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing
LCR/TK 14-0033/GM/ER/BH
9