Handels- en ondernemingsrecht Faillissementsrecht van de hand van M.Ph. van Sint Truiden, M.J. van de Aa en A.A.J. Wissink in het Advocatenblad 1994, nrs. 7 en 8. In deze katern wil ik een aantal min of meer opmerkelijke zaken betreffende het insolventierecht naar voren halen. Wetgeving Handels- en ondernemingsrecht Mr.drs. C.M. van der Heijden, mw.mr. J. Roest Handels- en faillissementsrecht Mr.drs. C.M. van der Heijden Insolventierecht Inleiding Ter oplossing van problemen van schuldenaren met betalingsmoeilijkheden en daarmee van hun crediteuren geeft de Faillissementswet twee mogelijkheden: een surséance van betaling of een faillissement. Beide instrumenten voldoen echter niet meer volledig aan de eisen van deze tijd. Dit hangt onder andere samen met het groeien van het besef dat het vroeg ingrijpen in een financieel problematische situatie veelal voordeliger is dan het laten aankomen op executie. In de praktijk wordt daarom naar mogelijkheden gezocht om reeds vóór een surséance of faillissement een uitweg te vinden. Ten aanzien van dit 'voortraject' worden met name in de jurisprudentie regels gevormd; bijvoorbeeld ten aanzien van het hierna nog te bespreken onderhands akkoord. Dit gehele gebied omtrent bestrijding van financieel problematische situaties, dat ruimer is dan alleen het faillissementsrecht, heb ik aangeduid met het kopje 'Insolventierecht'. Het kleine bestek van dit katern biedt te weinig plaats voor een uitvoerige beschrijving van hetgeen aan jurisprudentie, literatuur en wetgeving in het afgelopen jaar verschenen is. Ik verwijs daarom naar de zeer uitvoerige Kroniek Van het wetgevende front komt weinig nieuws. In katern 48 (bijlage bij AA 42 (1993) 9) maakte ik melding van de indiening van twee wetsontwerpen. Ten eerste het wetsvoorstel tot Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement (nr. 22 942). Zie omtrent dit wetsvoorstel ook het kritische artikel van E.W.J.H, de Liagre Böhl, De misbruikgevoeligheid van het bodem(voor)recht-nieuwe stijl, NJB 1994, p. 705 e.v. Ten tweede het wetsvoorstel tot Wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (nr. 22 969). Van beide wetsvoorstellen is inmiddels het Eindverslag vastgesteld. Bijna zes jaar na het verschijnen van het rapport van de Commissie ter advisering omtrent eventuele herziening van de Faillissementswet (naar haar voorzitter de Commissie Mijnssen genaamd) wordt daarop een reactie gegeven in een brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 VI, nr. 36). Na interdepartementaal overleg is besloten om niet over te gaan tot doorvoering van de voorstellen van de Commissie; de voorstellen gaan als geheel te ver. Niettemin wordt de analyse van de Commissie gedeeld dat de surséance-regeling verbetering behoeft. Het voornemen bestaat wetgeving terzake voor te bereiden. De hoofdlijnen van deze aanpassingen zullen zijn: — de rechtbank toetst de aanvraag van voorlo pige surséance; — het verlenen van een voorlopige surséance leidt automatisch tot een uitwinningsverbod voor een beperkte periode; — de rechtbank kan op verzoek van de schulKATERN 52 2449 Handels- en ondernemingsrecht denaar en/of de bewindvoerder bepalen dat wederpartijen van de schuldenaar bij wederkerige overeenkomsten tijdens een beperkte periode in de beginfase van de voorlopige surséance aan hun verplichtingen worden gehouden. Jurisprudentie Met name het arrest HR 12 november 1993, NJ 1994, 229, V-N 1993, p. 3815, PRG 1994, 4016 heeft veel reacties uitgelokt. Dit arrest betrof de zogenaamde verplichting tot affinanciering backservice, dat wil zeggen een verplichting tot verhoging van de premievrije aanspraak van een werknemer op ouderdomspensioen tot het niveau van het evenredig ouderdomspensioen. Deze verplichting ontstaat als gevolg van opzegging van de arbeidsovereenkomst met een werknemer. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of deze verplichting tot affinanciering backservice in geval van faillissement van de werkgever een boedelschuld oplevert. Die vraag beantwoordde de Hoge Raad bevestigend op de grond dat de verplichting ontstaat als gevolg van een door de curator ten behoeve van de boedel verrichtte handeling, namelijk het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. Zie omtrent dit arrest M.H. van Coevorden, Verplichting affinanciering is boedelschuld, JutD 1993, pp. 3-4; A.I.M. van Mierlo, Verplichting tot affinanciering backservice verplichting is boedelschuld, NbBW 1994, pp. 20-22; W.P.M. Thijssen, Premie voor affinanciering van pensioen is boedelschuld, Advocatenblad 1994, pp. 229-231; F.M.J. Verstijlen, De verplichting tot het storten van pensioenpremies na faillissement, Bb 1993, pp. 234-236. Een tweede onderwerp dat ik wil aanstippen is het onderhands akkoord, dat wil zeggen het akkoord dat tot stand komt tussen schuldenaar en schuldeisers buiten faillissement of surséance van betaling. Een interessante vraag daaromtrent is of een crediteur die niet wil meewerken aan een akkoord toch daartoe gedwongen kan worden. Ik wijs op twee uitspraken terzake: Ktg. Enschede 4 maart 1993, PRG 1993, nr. 3862 en Pres. Rb. Haarlem 3 augustus 1993, KG 1993, 350, PRG 1993, nr. 3993, V-N 1993, p. 4035. In de eerste uitspraak werd een crediteur gedwongen om aan een akkoord mee te werken en derhalve om een deel van zijn vordering op te geven. De kantonrechter kwam tot zijn oordeel op 2450 KATERN 52 basis van het feit dat 16 van de 17 crediteuren, die tesamen 92% van het totale schuldbedrag vertegenwoordigden, het akkoord hadden aanvaard, terwijl bovendien de tegenwerkende schuldeiser uiteindelijk, meedelend in het akkoord, 84% van zijn vordering betaald kreeg. Zie over deze uitspraak R.H. Stutterheim, Doorbraak in het faillietendenken: Wetsvoorstel schuldsanering overbodig?, NJB 1993, p. 1270 waarop verschillende reacties verschenen in NJB 1994, p. 228 e.v. De President van de rechtbank Haarlem overwoog dat schuldeisers buiten faillissement of surséance van betaling in beginsel niet gedwongen kunnen worden tot medewerking aan een onderhands akkoord. Deze regel leidt slechts tot uitzondering in het geval de weigering tot medewerking aan het akkoord zo ongegrond is, dat dit misbruik van bevoegdheid of strijd met de redelijkheid en de billijkheid of een onrechtmatige daad oplevert. In casu was daarvan geen sprake. Seminar Cross-border Insolvency De groei in de internationale handel leidt onherroepelijk ook tot een groei in internationale faillissementen. Voorbeelden uit de praktijk zijn kwesties als BCCI, Polly Peck en Maxwell. De problemen die in dergelijke situaties rijzen (zoals omtrent jurisdictie, rechten van schuldeisers en de bevoegdheid van de curator in een internationaal faillissement), vormden het onderwerp van een seminar van de Stichting Forum Internationale; de verschillende bijdragen aan het seminar zijn neergelegd in Cross-Border Insolvency, Forum Internationale nr. 19. Te verwachten is dat over deze problematiek nog veel gesproken en geschreven gaat worden. Er bestaan geen eenduidige internationale regels en de belangen zijn groot.
© Copyright 2024 ExpyDoc