Novelle is ondeugdelijke basis voor een effectief

Novelle is ondeugdelijke basis voor
een effectief corporatiestelsel
Tijdens de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties bleek dat
er zich in en om woningcorporaties grote problemen hebben gemanifesteerd. Dit is
aanleiding om het corporatiestelsel kritisch te bezien. De novelle bij het definitieve
wetsvoorstel voor herziening van de Woningwet van minister Blok levert in onvoldoende
mate een oplossing. De scheiding tussen sociaal (DAEB) en markt (niet-DAEB) dreigt een
hoofdpijndossier te worden voor de hele corporatiesector.
Door Hugo Priemus emeritus hoogleraar Technische Universiteit Delft
Kerntaken
De kerntaken van woningcorporaties
zullen veel restrictiever moeten worden
omschreven. Een dilemma blijft dat de
omschrijving op nationaal niveau noodzakelijkerwijs globaal moet blijven en dat
de politieke legitimiteit pas op decentraal
niveau kan worden gerealiseerd.
Dat veronderstelt een veel grotere
alertheid en professionaliteit van de lokale
politici en ambtelijke ondersteuning.
Deze lijn wordt in de novelle van minister
Blok duidelijk gevolgd, hoewel de
consequenties voor het decentrale niveau
nog onvoldoende worden geadresseerd.
8
Doelgroep van beleid
Het is essentieel dat het handelen van
woningcorporaties consequent in het
teken staat van de doelgroep van beleid,
waaraan zij voorrang moeten geven bij
de toewijzing van sociale-huurwoningen.
De huidige doelgroepdefinitie (huishoudeninkomen maximaal 34.678 euro,
peiljaar 2014) houdt in dat ongeveer
40 procent van alle huishoudens tot
de doelgroep behoort, terwijl ruim
30 procent van alle woningen door
een woningcorporatie wordt beheerd.
Dit lijkt niet onredelijk, mede gezien
het aandeel van de doelgroep dat een
koopwoning of een particuliere huurwoning bewoont. De oorspronkelijke
afspraak tussen het kabinet en de
Europese Commissie luidt dat de
corporaties jaarlijks tenminste 90 procent
van de vrijkomende woningen toewijzen
aan de doelgroep, waarna later optredende inkomensveranderingen buiten
beschouwing blijven. Dit garandeert een
redelijke differentiatie van bewoners
naar sociaal-economische status binnen
de sociale-huursector. Het reduceert
het gevaar van stigma en verbindt op de
woningmarkt geen negatieve sancties
aan maatschappelijk succes.
Extern toezicht
Het extern toezicht op volkshuisvestingsprestaties zal veel beter uit de verf moeten
komen. Professioneel en onafhankelijk
extern toezicht vergt een wettelijk
geregelde publieke woonautoriteit
waarin het toezicht op volkshuisvestingsprestaties, integriteit, financiën
en staatssteun wordt geïntegreerd.
De minister stelt beleidsregels op, voert
de zwaarste sancties uit, maar blijft voor
het overige op afstand. De woonautoriteit
kan zelfstandig informatie inwinnen en
het gros van de sancties zelf opleggen.
In de novelle is de rol van de minister veel
te dominant. En dat nadat in de afgelopen
jaren de minister het extern toezicht
ernstig blijkt te hebben verwaarloosd.
Scheiding DAEB/niet-DAEB
De scheiding tussen sociaal (DAEB) en
markt (niet-DAEB) dreigt blijkens een
recente studie van het Centraal Fonds
Volkshuisvesting (CFV) een hoofdpijndossier voor de hele corporatiesector te
worden. Het CFV constateert dat het
niet-DAEB-vastgoed 6,5 procent van het
totale corporatiebezit in exploitatie bevat,
terwijl slechts 1 procent van de leningen
ongeborgd is gefinancierd. Als de
bezittingen en schulden strikt naar DAEB
en niet-DAEB zouden worden uitgesplitst,
zou een zeer onevenwichtige vermogenspositie ontstaan tussen de sociale en de
markt-tak van corporaties. De niet-DAEBtak zou dan starten met een veel ruimere
solvabiliteit dan de DAEB-tak en zou dus
naar rato een veel groter deel van het
totale eigen vermogen krijgen. Omdat het
bij scheiding niet is toegestaan om
geborgde leningen in de niet-DAEB-tak
te plaatsen, kan alleen via een marktconforme lening van DAEB aan niet-DAEB
een evenwichtige startpositie (solvabiliteit)
voor beide takken worden gecreëerd.
Uitgangspunt is dat zowel de DAEB-tak
als de niet-DAEB-tak ‘gezond en levensvatbaar’ zijn. Bij de scheiding worden
de omvang van de niet-DAEB-tak en de
bijbehorende startsolvabiliteit vastgesteld.
Het CFV (2014) werkt drie scheidingsvarianten uit: een initiële scheidingsvariant op basis van de huidige portefeuilleverdeling DAEB/niet-DAEB, een tweede
variant waarbij 10 procent van de
gereguleerde huurwoningen wordt
overgeheveld van DAEB naar niet-DAEB en
een derde variant die gelijk is aan de
tweede, maar met een beperkter
investeringsprogramma.
De omvang van de geborgde leningen
loopt in tien jaar tijd terug van 88,5 miljard
naar 75 miljard euro. Afhankelijk van het
programma loopt de omvang van de
commerciële financiering voor de nietDAEB-tak op van 0,8 miljard tot 18 miljard
euro. De scheiding is een operatie van
ongekende omvang, waarbij voor elke
individuele corporatie maatwerk nodig
is. Duidelijke kaders en een doordacht
transitiepad zijn noodzakelijk om de
risico’s tijdens de transitie te kunnen
beheersen, aldus het CFV.
De scheiding is een
operatie van ongekende
omvang, waarbij voor
elke individuele
corporatie maatwerk
nodig is
Het CFV verwacht gigantische uitvoeringsproblemen: interne leningen, door de
minister goed te keuren startbalansen
en periodieke bepaling en afroming van
overcompensatie. Het Fonds vergelijkt
de operatie qua complexiteit met de
Brutering (1995). Het administratieve
onderscheid DAEB/niet-DAEB lijkt al
met al een tussenstap op weg naar een
complete scheiding tussen afgeslankte
DAEB-corporaties en zich ontwikkelende
niet-DAEB-vennootschappen.
Pardon-DAEB
Het is mijns inziens veel logischer om
woningcorporaties exclusief te binden
aan DAEB-activiteiten, waarbij niet-DAEBactiviteiten consequent worden overgelaten aan ‘echte’ marktpartijen.
Alle corporatieactiviteiten die passen
binnen het nationaal te definiëren
speelveld, dringend door de gemeente
worden gewenst en geen belangstelling
genieten van marktpartijen, moeten per
definitie als DAEB-activiteiten worden
aangemerkt.
Waar in het huidige bezit van corporaties
woningen met een huur hoger dan 700
euro en ander commercieel vastgoed
voorkomen, zou het verstandig zijn om dit
niet-DAEB-bezit te koop aan te bieden aan
bewoners (individueel) of aan commerciële
vastgoedbeleggers (complexgewijs). Het
complete niet-DAEB-bezit van corporaties
zou kunnen worden gepubliceerd. Als
beleggers een marktconform bod doen
(benchmark: vrije marktprijs verhuurd),
doen corporaties er verstandig aan dit
bezit daadwerkelijk te verkopen. Als na
drie jaar geen marktconform bod is
ingediend, moet dit bezit worden beschouwd
als DAEB-bezit: een soort pardon-DAEB.
Zoals woningcorporaties ten minste
90 procent van de vrijkomende woningen
moeten toewijzen aan huishoudens behorend
tot de doelgroep, zo zou als regel kunnen
gelden dat het bezit van corporaties voor
minstens 90 procent bestaat uit DAEBbezit binnen de thans geldende grens
(huur tot 700 euro per maand). Zo kan een
corporatiestelsel worden gevormd dat zich
uiteindelijk exclusief richt op DAEBactiviteiten (inclusief pardon-DAEB tot 10
procent van het bezit) waarvoor het
Waarborgfonds Sociale Woningbouw over
de volle breedte de leningen borgt.
Verhuurdersheffing
De verhuurdersheffing verstoort de
gereguleerde huurmarkt en dient onverwijld
te worden afgeschaft. Indirect kunnen de
woningcorporaties zo nodig bijdragen aan
het reduceren van de rijksuitgaven door
een eigendomsneutrale bezitsbelasting
(zoals de ambtelijke heroverwegingswerkgroep destijds heeft voorgesteld).
Deze bezitsbelasting kan worden ingezet
voor medebekostiging van de huurtoeslaguitgaven van het Rijk, en bijdragen aan het
bouwen en herstructureren van woningen
in stedelijke netwerken. Zo’n formule
past bij letter en geest van de Woningwet:
overschotten van corporaties dienen
uitsluitend te worden ingezet ten behoeve
van de volkshuisvesting.
Alternatieven zijn mogelijk
De hierboven weergegeven gedachten
wijken af van de novelle die minister Blok
deze zomer heeft gepubliceerd. Het is
van belang dat de Tweede Kamer, ook na
publicatie van het rapport van de
parlementaire enquêtecommissie, beseft
dat er alternatieven zijn. Alternatieven die
een eenvoudiger en consequenter antwoord geven op de tijdens de verhoren
van de parlementaire enquêtecommissie
geconstateerde tekortkomingen dan
minister Blok in zijn novelle aangeeft.
B & G N ove m ber / D ece m ber 2 0 1 4
9