Welk toezicht verdienen onze woningcorporaties? Drs. René Jansen - Bestuursadviseur 11 november 2014 1. Rapport 'Ver van huis' Het kan niemand ontgaan zijn, het rapport 'Ver van Huis' van de parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties. Een uiterst kritisch onderzoeksrapport naar enkele woningcorporaties waar zich ernstige misstanden hebben voorgedaan, de sector in het algemeen sinds de jaren '90 van de vorige eeuw, de rol van accountants en banken, het toezicht (intern en extern) op de sector en de politieke (aan)sturing ervan. Het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en de toezichtafdeling van het Ministerie voor Wonen (en haar rechtsvoorgangers) krijgen er allemaal flink van langs. Ook uit hun eigen reacties spreekt dat de forse kritiek bepaald niet ongegrond of misplaatst is; integendeel! 2. Visies op extern toezicht van de minister voor Wonen resp. de Enquêtecommissie Het externe toezicht op de woningcorporaties moet anders en beter, daarover bestaat brede instemming. Maar hoe precies? Daarover lopen de meningen uiteen. Veel van de argumenten lijken te gaan over de mate van onafhankelijkheid en 'afstand' van het toezicht ten opzichte van de minister en de politiek in bredere zin. Laten we de belangrijkste varianten even onder de loep nemen. Minister Blok en het kabinet hebben een insteek gekozen in lijn met het uitgangspunt van het regeerakkoord Rutte II: uiterste terughoudendheid wat betreft het oprichten van zelfstandige bestuursorganen. Het accent ligt op de volle ministeriële verantwoordelijkheid ook daar waar invulling wordt gegeven aan onafhankelijk toezicht. Dit impliceert dat de minister er tot dusverre voor heeft gekozen om in te zetten op toezichthouders (financieel en volkshuisvestelijk) die organisatorisch onderdeel zijn van het ministerie. De minister kiest wel voor een organisatorische scheiding binnen zijn ministerie tussen toezicht- en beleidsafdelingen; ook wil hij de toezicht- en saneringsfuncties gescheiden houden. De voorstellen van de minister zijn vervat in een novelle op de 'Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting' (de Herzieningswet zelf gaat nog uit van een zelfstandige Financiële Autoriteit woningcorporaties). Dit is daarmee één van de politieke discontinuïteiten ten aanzien van de volkshuisvesting, waar de Enquêtecommissie aan refereert. De parlementaire enquêtecommissie kiest daarentegen heel expliciet voor een "Woonautoriteit" met een brede opdracht die de status krijgt van een zelfstandig bestuursorgaan. De 'brede opdracht' betreft het integreren van financieel, rechtmatigheids-, governance- en integriteitstoezicht in één hand. Met de status van een zelfstandig bestuursorgaan worden volgens de commissie onafhankelijkheid, onpartijdigheid en professionele uitvoering het beste gewaarborgd. De commissie lijkt erg beducht voor "beleidsmatig opportunisme" in het geval het toezicht organisatorisch gestalte krijgt binnen het ministerie. De (uiteenlopende) visies op de meest adequate vormgeving van het externe toezicht op de volkshuisvesting, komen niet nu pas voor het eerst in beeld. Ik beperk me tot de laatste periode van een kleine 10 jaar; ook in dit beperkte aantal jaren hebben zich enkele (andere) commissies in opdracht van de regering gebogen over de wenselijke toezicht. Het is een veelbesproken onderwerp en er is sprake van een lange beleidszoektocht, zo blijkt. 3. Adviezen over toezicht 2006 - Commissie Schilder In 2006 bracht de Commissie Schilder haar "Advies Toezicht op woningcorporaties" uit. Deze commissie beveelt (in voorzichtige bewoordingen) een bundeling van het toezicht bij het CFV aan. Haar centrale uitgangspunt hierbij is de geloofwaardigheid van het toezicht; cruciaal daarvoor zijn de onafhankelijkheid van het toezicht en een transparante taakverdeling en beïnvloedings- en beslisstructuren. Dit impliceert volgens de commissie een heldere scheiding tussen zowel beleid en toezicht als tussen toezichthouder en corporaties. 2008 - Stuurgroep Meijerink In november 2008 verscheen het verslag van de Stuurgroep Meijerink: "Nieuw arrangement overheid woningcorporaties". De Stuurgroep bepleit een nieuw op te richten integrale toezichthouder. Deze "Autoriteit" zou een ZBO moeten zijn: onafhankelijk en gezaghebbend, met als doel de expliciete borging van het publieke belang en op het kruispunt van horizontale verantwoording en extern toezicht. De stuurgroep steekt breed in wat betreft de taken van de gewenste Autoriteit: volkshuisvestelijke prestaties, financiën, governance, geschillen met belanghouders, fusietoetsing en sectormonitoring. Het lijkt er sterk op dat de parlementaire enquêtecommissie zich bij haar keuzes in 'Ver van huis' heeft laten inspireren door het gedachtegoed van de Stuurgroep Meijerink. 2012 - Commissie Hoekstra Vier jaar later - december 2012 - brengt de "Commissie Kaderstelling en Toezicht Woningcorporaties" (Cie. Hoekstra) haar Eindrapportage naar aanleiding van (een evaluatie van) het Vestia-debacle uit. De commissie adviseert om substantiële stappen te zetten vanuit de bestaande situatie. Een pragmatische, 'no regret'-benadering. De huidige toezichthouders (met name CFV en WSW) komen hierin tot een sterk verbeterde samenwerking. Er zouden bovendien drie lagen van toezicht moeten komen: regulier, verscherpt en saneringstoezicht (met een nieuwe, aparte, saneringsinstelling). Het volkshuisvestelijke toezicht hoort bij de minister, ondergebracht bij een Inspectie; d.w.z. zelfstandig en onafhankelijk van de beleidsdirectie. 4. Toezichtdoctrines Mijn beeld is dat met verwante onderliggende uitgangspunten en kwaliteitsnormen (zoals onafhankelijkheid, deskundigheid, professionaliteit etc) zeer verschillende uitwerkingen worden gekozen. Aan de hoeveelheid en diversiteit van adviezen en modellen is hierbij bepaald geen gebrek. Het lijkt mij dat we daarbij vooral een verschil zien tussen twee doctrines. Enerzijds een stroming die de democratische legitimering (het politieke primaat, de "volle" ministeriële verantwoordelijkheid en de controlerende taak van het parlement) centraal stelt bij de inrichtingsvragen op het gebied van toezicht. Anderzijds een stroming (eerder Angelsaksisch of europeesrechtelijk dan Nederlands geworteld) waarbij onafhankelijke 'regulatory Authorities' of 'Agencies' op grotere afstand van de politiek belast worden met het toezicht. Deze autoriteiten worden onder meer gedisciplineerd doordat de minister een systeemverantwoordelijkheid heeft en in dat kader aanwijzingen (van algemene aard) aan de toezichthouder kan geven en beleidsregels kan opleggen. Het laat zich raden vanuit welke doctrine de minister respectievelijk de enquêtecommissie zich hebben laten inspireren. Ik heb zelf als bestuurder van de vroegere mededingingsautoriteit NMa - eerst een onderdeel van het ministerie van EZ, later een zelfstandig bestuursorgaan - de ervaring dat absolute waarheden of één evident superieur model op dit vlak niet bestaat (voorzover er geen toezicht op overheidsondernemingen zelf aan de orde is). Een wettelijk verankerde onafhankelijkheid is de meest robuuste basis voor afstand tot de politieke waan van de dag. Tegelijkertijd laat de recente geschiedenis van het externe toezicht successen maar ook falen en feilen zien van zowel ('onafhankelijke') ZBO's als van ('afhankelijke') inspectiediensten. Meer factoren dan alleen de wettelijke positie spelen hierbij een belangrijke rol. De minister is nu aan zet. Het is aan hem om (opnieuw) politieke conclusies te trekken en de twee Kamers van ons parlement en de (onder toezicht gestelde) sector van de corporaties te overtuigen van de wijsheid van zijn besluit.
© Copyright 2024 ExpyDoc