Download - Ars Aequi

Rechtsfilosofie en rechtstheorie
Rechtsfilosofie en
rechtstheorie
i ______________.
______________i
Prof.mr. A. Soeteman
Beroepsethiek
Ethiek is in. In de jaren vijftig en zestig hielden
ethici zich vooral bezig met meta-ethiek: nauwkeurige analyse van allerlei in ethische discussies centrale termen, zoals 'goed', 'behoren' en
dergelijke. De analytische messen werden
vlijmscherp, maar het snijden werd grotendeels
overgelaten aan moralisten van allerlei slag: er
is nu eenmaal verschil tussen preek en wetenschap.
Tijden veranderen. Nog steeds krijgt het
ethisch instrumentarium de nodige aandacht,
maar er wordt nu daarnaast ook veel inhoudelijk werk gedaan. In die ontwikkeling past dat
we een veelheid van subdisciplines hebben gekregen, die allemaal neerkomen op de toepassing van ethiek op een specifiek gebied. Naast
de traditionele medische ethiek bestuderen we
nu ook milieuethiek, bedrijfsethiek en beroepsethiek. Een voor juristen interessant deelgebied
1376 KATERN 32
van dit laatste is advocatenethiek, waarover de
laatste jaren met name in de VS tal van publicaties verschijnen.
Hoe moeten we bijvoorbeeld denken over
het PYAL-principe? Het werd naar voren gebracht door een Amerikaanse advocaat die samen met een collega de lichamen van twee door
zijn cliënt vermoorde vrouwen gevonden en gefotografeerd had, maar de informatie maandenlang voor zichzelf had gehouden. Het betekent: 'Putting Your Ass on the Line for your
cliënt within the confines of the law.'
Dit gaat nogal ver, lijkt het, ook voor Amerikaanse verhoudingen. Maar het illustreert wel
iets van het spanningsveld waarin de beroepsethiek van de advocaat zich bevindt. De advocaat wordt betaald door zijn cliënt om diens
belangen te behartigen, maar anderzijds kunnen we het maar weinig waarderen wanneer hij
hiervoor, zij het op nog net legale wijze, over
lijken gaat.
Directe aanleiding voor deze opmerkingen
is een vorig jaar verschenen boek van de Amerikaanse filosoof David Luban, Lawyers and
Justice, an ethical study, (Princeton University
Press, 1988). Eén van de aardige dingen van dit
boek is dat het verschillende algemene (rechts)
filosofische posities verbindt aan meer concrete
opvattingen betreffende wat een advocaat mag
doen en laten. De instrumentalistische taakopvatting van de advocaat (extreem gekarakteriseerd in het PYAL-principe, maar volgens Luban heersend in de Amerikaanse rechtspraktijk) kan bijvoorbeeld haar filosofische
grondslag onder meer vinden in het realisme:
de opvatting dat recht is (de voorspelling van)
wat de rechter zegt, met als konsekwentie dat
als je de rechter zo gek krijgt te zeggen wat in
het belang van je cliënt is dat dan dus recht is.
Luban moet van dit realisme weinig hebben: de
rechter zelf kan niet redeneren op grond van
voorspellingen over zijn eigen gedrag. Realistische voorspelling over wat de rechter zegt veronderstelt daarom niet-realistisch rechterlijk
redeneren.
Dit is bekende kritiek. Maar interessant zijn
nu vooral de praktische konsekwenties die Luban eruit trekt. Wanneer recht betekenis heeft
(en niet alleen inhoudt wat je de rechter kunt
laten zeggen), dan verdraagt zich daarmee niet
dat je het recht (en de feiten) ondergeschikt
maakt aan je eigen doelstellingen en alleen gebruikt als instrument voor de behartiging van
de belangen van de eigen cliënt, hoe verwerpe-
Rechtsfilosofie en rechtstheorie
lijk die ook zijn. Natuurlijk kan men vaak in
redelijkheid van mening verschillen. Verdedigbare posities kan men innemen. Maar het gaat
niet aan het aantal vroegere vriendjes van het
slachtoffer van een verkrachting te gebruiken
als excuus voor de verkrachter. Of om op grond
van het recht op 'family life' een omgangsrecht
van een incestpleger met de uit die daad geboren kinderen te bepleiten. Om nog maar te zwijgen van processuele trucs als het door middel
van chicaneuze procedures kapot procederen
van de economisch zwakkere concurrent. Wie
het realisme verwerpt moet verschil maken tussen het verdedigen van de rechten van zijn
cliënt en het gebruiken van het recht om te krijgen wat die cliënt wil.
De door Luban bestreden (of althans aanmerkelijk genuanceerde) heersende advocatenethiek (alleen in de VS?) rust op twee peilers:
partijdige eenzijdigheid (partisanship) en nietaansprakelijkheid voor doeleinden en middelen
van de cliënt (nonaccountability). Dat leidt dan
bijvoorbeeld tot een nogal absolute interpreta-
tie van zo'n centraal element van advocatenethiek als het vertrouwensbeginsel in de relatie
advocaat-cliënt. De betekenis van het vertrouwensbeginsel kan echter enkel afhangen van de
onderliggende ratio. In het strafrecht berust die
ratio op de overweging dat iedere verdachte er
recht op heeft dat zijn verhaal zo goed mogelijk
ter sprake wordt gebracht en dat daarvoor deskundige hulp (de advocaat) nodig is tegen wie
de verdachte alles kan zeggen. Tevens heeft de
verdachte recht op morele integriteit: hij mag
niet gedwongen worden tot de keus tussen liegen over zijn eigen gedrag of zichzelf beschuldigen. Als een vertrouwensbeginsel niet zou gelden botsen deze twee rechten. Maar deze
fundering van het vertrouwensbeginsel is niet
zonder meer overdraagbaar naar onrechtmatige daad of wanprestatie. Moet de advocaat hier
zwijgen wanneer hij weet dat zijn cliënt liegt en
bedriegt? Wanneer wel en wanneer niet? Dit
lijkt mij een vraag die niet alleen voor Amerikaanse verhoudingen te stellen is.
KATERN 32 1377