1 Willem de Zwijgerkerk, 2 maart 2014, Exodus 2,1-8 / Mattheus 12,46-50 en Johannes 19,25-27 Themadienst INLEIDING: Vandaag is onze favoriete Bijbelse persoon: Maria. Herman Finkers citeerde ooit een pater die de roomse waarheid over Maria in heel haar onberedeneerbaarheid zo verwoordde: ‘God is het begin van alles. Vóór God was er niets. En Maria is zijn moeder.’ Maar Maria is toch vooral de moeder van Jezus. Ondanks devotie, verering en de nodige dogma’s, is haar rol in de Bijbel bescheiden. Misschien is haar aanvankelijke ontvankelijkheid - haar maagdelijkheid - wel het grootste goed. Als je daarover in Lukas 1 leest ga je zélf open om het Evangelieverhaal dat volgt - als een vrucht in de schoot - in je te laten groeien. Maar bij ontvangen hoort loslaten. Dat weten we al van Abraham en zijn zoon. Maria ontmoet je weer als je Jezus volgt onder bij het kruis. Daar staat ze: moeder van deze stukgelopen Joodse jongen. Herkomst - huis, schoot - van deze geleefde weg van gerechtigheid, met zijn nieuwe beweging, van die jongens en meiden die hem volgden en willen blijven volgen. ‘Ach,’ zegt Jezus, aan zijn kruis, ‘toe jongens, vergeet alsjeblieft je moeder niet’ - kerk vergeet moedertje synagoge niet. En tegen zijn moeder: ‘zie je die jongens en meiden? Zij zijn nu jouw kinderen in mijn naam, verlies ze niet uit het oog’. Ach, dat is misschien allemaal maar symboliek. Maar laten we tenminste bedenken wie onze moeder is. PREEK: Lieve gemeente, U hoort en ziet Maria. ===MUZIEK=== 1E SCÈNE: Een moeder ben ik, een moeder. Meer heb ik nooit willen zijn. Een moeder voor die mensen die een moeder nodig hebben. Die een moeder zoeken, die een moeder missen. Dat ik een moeder - een moederfiguur - ben geworden voor meer dan mijn eigen kinderen, dat vind ik niet erg. Ik heb geleerd dat moederschap zich niet beperkt tot één gezin. Tot alleen je eigen kinderen. Moeder ben je in ontmoeting en ontferming. Er zijn vrouwen zonder eigen, biologische kinderen, die moeder zijn voor velen. Moederlijke, moedige ontferming gaat haar eigen weg. Opent zich voor wie op haar weg komen. Zo wil ik er zijn voor wie mij zoeken. Alleen - wat ze van me gemaakt hebben! Ze hebben eerst m’n zoon Jezus vergoddelijkt. O, ik weet wel, dat hij van God kwam. Ik durf zelfs wel te geloven dat ‘die wij God noemen’ in hem mens is geworden. Dat geloof is in mij gegroeid. Maar als je dan omgekeerd - tegenovergesteld - gaat redeneren, en van dit mensenkind ‘God’ maakt, 2 wie ben ik dan? Wat gaan ze dan wel niet van mij maken? ‘Moeder van God’. Iemand maakte er eens een grap over: ‘als God de vader van Jezus is en ik de moeder van God dan ben ik de oma van mijn eigen kind’.1 Sorry, ik weet dat het voor velen veel betekent, maar ik verzet me, ik wil een moeder voor mensen zijn. Want anders sta ik zo veraf, zoals nu. Wacht, ik kom naar u toe. ===MUZIEK=== 2E SCÈNE: De boodschap van Gabriël dat ik een - nog wel heel bijzonder - kind zou krijgen was een schok. Ik wist uit de verhalen van de Bijbel, van vrouwen als Sara en Hanna, dat God een nieuw begin kan maken, waar wij denken dat het is opgehouden of gewoon niet kan. Ik wist ook dat onze lieve Heer beloofd heeft dat hij ooit een nieuwe koning zou geven. Maar dat hij bij míj zou komen, ik, een jong, nog naïef onbevangen meisje, uit een gat in een uithoek van ons land. Het duizelde me: ‘zoon van de allerhoogste, zoon van God, heilig, koning, zoon van David’, brrrrr. Het was te groot voor mij, hebt u dat niet: al die grote geloofswoorden, wat moeten die met míj? En wat moet ík met hén? Daar zijn we toch veel te ‘aards’ voor. Ons verstand kan daar toch niet bij en het gaat toch onze kracht te boven. Ik wilde graag eens moeder zijn, maar nu al, en van zo’n kind? Ik had nog geen eens een man. ‘Ja’, zei Gabriël, ‘dat is zo. Het gaat ook niet om jouw kracht, of die van jouw toekomstige man en of jullie dat tot stand kunnen brengen. Het gaat jouw verstand te boven. Maar verlang je niet naar de vrede die alle verstand te boven gaat? Naar een mens die dat namens God belichaamt? Wil je je daar niet helemaal voor openen - voor die geestkracht van boven?’ Hoe het kwam weet ik nog niet. Maar er kwam iets over me - waardoor ik dacht: ja, ik wil dat het gebeurt. Die verwachting wil ik koesteren. Daar wil ik vol van raken. Laat die hoop in mij groeien! En als het geboren wordt, ter wereld komt, dan wil ik er de moeder van zijn. Dan wil ik me ontfermen over die weg van vrede. Ik wou niets liever meer - kome wat komt! === MUZIEK=== 3E SCÈNE: We moesten vluchten naar Egypte. We wáren al van Nazareth naar Bethlehem gedreven voor een volkstelling. Er was geen plaats in een herberg. Jezus werd geboren in een kribbe. Koning Herodes wilde van geen nieuw begin weten. Hij zat goed. Aan de oorlog en de bezetting ontleende hij zijn positie. Hij was bang, doodsbang, voor werkelijke vrede. Hij liet alle pasgeborenen doden. In Egypte verbleven we enige jaren. Ik dacht er vaak aan mijn naamgenoot Mirjam. Háár koning, de farao, was net zo bang uitgevallen. Bang voor de slaven, dat ze in opstand kwamen en hem van zijn troon zouden stoten. Hij doodde hun kinderen uit voorzorg in de rivier de Nijl. Maar Mirjam en haar moeder geloofden ook dat er een uitweg was, een weg naar vrede. Met al hun geestkracht verzonnen ze iets: een arkje-van-Noach. Een mand waarin hun kleine niet in maar op de doodsrivier de Nijl terecht kwam. Op hoop van zegen. En Mirjam bleef erbij. Of hij het zou redden. God heeft mensen nodig. Toen kwam de dochter van farao. Ze zag meteen dat het een Hebreeuws jongetje was. Ze had het 1 Finkers 3 moeten aangeven. Om hem te laten doden. Maar haar moederhart sprak. Haar vader kon de pot op met zijn bevelen. Dit jongetje moest léven, daarvoor was het toch geboren? Mirjam - net zo’n jong, nog naïef meisje als ik ooit - zag het en bood aan een voedster te halen van de Hebreeuwse vrouwen. Dat werd de moeder van het kind, ha! Betaalde voedster van haar eigen, ten dode opgeschreven kind. En de dochter van farao werd ‘moeder’. Zo redden zij de man die later heel het volk zou redden. Dus Mirjam en haar moeder én de dochter van farao hebben zo het hele volk gered! Dat bedoelde ik aan het begin met moeder zijn: zo wil ik moeder zijn! Goed zijn voor elke kleine, want dat heeft grote gevolgen! Ik heb daar vaak Mirjams lied gezongen. En er nog wat coupletten bijgemaakt: ‘Zijn arm verstoot met kracht de groten uit hun macht, de vorsten van hun tronen; maar Hij maakt kleinen groot.’ === MUZIEK=== 4E SCÈNE: Toen Jezus twaalf was en Jozef en ik in Jeruzalem waren voor Pesach was hij drie dagen zoek. We stonden doodangsten uit. Na drie dagen zagen we hem weer levend - en wel. Hij was al die dagen in de Tempel geweest. Weet u wat hij zei? ‘Waarom hebben jullie mij gezocht? Wist je niet dat ik zijn moet in wat van mijn Vader is?’ Hij bedoelde ‘God’. Vanaf dat moment wist ik dat het waar was, dat ik deze zoon van God ontvangen had. Het voelde als vervreemding. Ik werd er koud van. Het was het begin van het besef dat ik mijn kind moest delen met anderen. En vooral moest delen - ja, het klinkt gek - dat ik mijn kind moest delen met God. Met dat visioen van vrede. Met mensen die hem nodig hadden. Op een keer wilden zijn broers en ik hem spreken. Hij was in een huis en de mensen dromden aan de deur. We konden er niet door. Ze zeiden hem dat wij er waren, zijn moeder en zijn broers. ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers - dit zijn mijn moeder en mijn broer en zus! ’riep hij wijzend op zijn leerlingen om hem heen. Ik voelde me als de moeder van Mozes: ‘ik heb hem alleen mogen voeden, toen was ik hem kwijt’. Maar iets maakte dat ik hem bleef volgen, op afstand. Als Mirjam bij Mozes. Om te zien wat er met hem zou gebeuren. Of ik iets zou kunnen doen. Dat heeft me uiteindelijk bij Golgotha gebracht. Wat ik daar heb moeten zien - mijn eigen kind - daar wil ik niet over praten. Een zwaard ging door mijn ziel, zoals die oude Simeon ooit had gezegd. Toen heeft Jezus mij en zijn meest geliefde volgeling Johannes aangesproken. ‘Vrouw, híj is uw zoon’, zei hij. En tegen Johannes: ‘zij is je moeder’. Uit de dood van mijn zoon stond deze zoon op. Mijn moederschap stond op uit de dood. Ik was en bleef én werd opnieuw moeder van zoveel zonen en dochters. Niet om Jezus te vervangen, begrijp me goed, dat kan niet. Maar in Johannes vond ik Jezus terug en mezelf. In de geestkracht om niet op te geven, om niet op te houden moeder te zijn. En kind te worden - ja, dat ook: Johannes nam mij bij zich op. Ik zou bijna zeggen: ‘moederlijk…’ 4 === MUZIEK=== 5E SCÈNE: Er is bij ons een gezegde: ‘Je moet je rabbi meer eren dan je ouders: zij gaven je de wereld zoals die is, hij geeft het perspectief op de nieuwe wereld.’ Daar moet ik nu aan denken. Mensen zijn niet elkaars bezit. Zelfs je kind niet. We zijn bestemd om kind van God te zijn. Kind van de bestemming van vrede en liefde en recht zoals hij dat voor ons voor ogen heeft. Aan die toekomst behoren we toe. Jezus zei toen we er bij dat huis niet tussen kwamen: ‘al wie de wil van mijn vader in de hemel doet is mijn broer, zus of moeder’. Toen ik die ongelofelijke boodschap hoorde dat ik zwanger zou worden van een kind van God, van een kind van die toekomst, toen heb ik me daarvoor geopend. Dat wilde ik! Dat was zo mooi. En ik weet nu dat je zo mag proberen de mensen te ontmoeten: je kinderen, je partner en allen op je weg: niet als je bezit, niet als je ‘project’, maar als gave en geschenk mag je ze ontvangen. Ze zijn niet van jou maar voor jou en jij voor hen. In het zo leven zit gerechtigheid, een recht doen aan elk mens. Zoals Johannes de Doper zei: niet dat je Abraham als verre biologische voorvader hebt maakt je ‘kind van Abraham’, maar dat je zoals hij daadwerkelijk rechtvaardig bent jegens de mensen. Ik heb mijn kind ontvangen met alle liefde die in me was. Ik heb het moeten delen met de mensen en hem uit handen moeten geven aan de dood. Maar ik heb hem opnieuw ontvangen: als kind niet van die dood maar als kind van God. Hij leeft in mij en in velen. En ik ben en blijf zijn moeder: dat naïeve, maagdelijke, meisje. En de vrouw van smarten. Zo wil ik er zijn voor wie mij zoeken. === MUZIEK===
© Copyright 2024 ExpyDoc