Opmaak Katern 100 21-08-2006 Criminologie 15:26 Pagina 5622 K ATERN 100 ver dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. De overwegingen worden in diverse arresten van latere datum herhaald en nader uitgewerkt. L ITERATUUR – W.D.H. Asser, L.J.A. Damen en G. Knigge, Partijautonomie of materiële waarheid?, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2006; – T. Derksen, Lucia de B. Reconstructie van een gerechtelijke dwaling, Veen magazines 2006; – H. de Doelder, Terrorisme en de rol van de rechter, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2006; – B.F. Keulen, Straffen in Europa (oratie), Deventer: Kluwer 2006; – A.P. van der Linden, Honderd jaar zorg om het kind. Jeugdbescherming en jeugdstrafrecht nader bekeken, Deventer: Kluwer 2006; – A.H.H. Smits, Strafvorderlijk onderzoek van telecommunicatie (diss. Tilburg), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2006; – G.A.E. Thodé, Een stelsel van strafvorderlijke waarborgen. Een studie over rechtsbescherming en dwangmiddelen in de wetboeken van strafvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba (diss. Groningen), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2006. Criminologie Prof.dr. M.A. Zwanenburg E EN CRIMINOLOGISCH UITSTAPJE NAAR DE RECHTSTHEORIE In deze aflevering wil ik een trend in deze rubriek – voorlopig – afsluiten die tot mijn eigen verrassing – en niet geheel bedoeld – twee jaar eerder in Katern 92 is gestart. In die bijdrage werd geconstateerd dat de op oorzaken van crimineel gedrag gerichte criminologie te kampen heeft met de telkens terugkerende bevinding dat criminelen als groep niet bestaan. Er bestaan alleen als crimineel aangemerkte individuen die onderling zo verschillen dat er geen groep met gemeenschappelijke kenmerken valt te formeren. Hierdoor, zo stelde ik, verandert de criminologie van accent, namelijk van een wetenschap die het gedrag van criminelen verklaart, naar een wetenschap die zich meer bezig moet houden met het gedrag van het strafrechtsysteem. Deze oude, maar tot dusverre nogal ondergeschikte strafrechtsociologische oriëntatie in de 5622 KATERN 100 criminologie is daarna enkele malen in deze kolommen aan de orde gesteld. In het kader van de aandacht voor het rechtsbedrijf als sociale institutie is hier onder meer de toenemende nadruk op effectiviteit en efficiency onderwerp van aandacht geweest. Die nadruk manifesteert zich in een toename van bevoegdheden van de overheid en het ontstaan van een crime fighting mentaliteit aan de kant van het OM. Ook werd een toenemende tegenstelling tussen overheid en burger gesignaleerd, die de positie van het recht als sociaal ordeningsprincipe raakt (Katern 97 en 99). Deze discussie raakte in een stroomversnelling door enkele spectaculaire zaken. De reeds bekende Puttense moordzaak kreeg gezelschap van de Schiedamse en eventueel de Deventer zaak. De vraag werd opgeworpen of het met het efficiencyideaal verbonden management-denken leidt tot een nieuwe taakopvatting van het rechtsbedrijf, door de waarheid een ondergeschiktere rol te laten spelen in het strafrecht. Affaires als de hiervoor genoemde zijn binnen dat management-denken een te accepteren effect van een kostenefficiënt beleidssysteem. Dit alles impliceert een verlies aan rechtstatelijkheid en vormt een sluipende doorbreking van de trias politica zoals die in het Nederlandse rechtssysteem is vormgegeven. In het tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie geeft Nick Huls een nieuwe impuls aan de strafrechtsociologische bezinning, via een redactioneel commentaar onder de veelzeggende titel: ‘De rechter is geen waarheidsvinder, maar een motiverende beslisser’. Hierin stelt hij dat ‘....het idee dat de rechter aan waarheidsvinding doet, onze blik op de ware aard van juridische procedures vertroebelt’ en dat ‘…de kern van de rechterlijke activiteit […] niet waarheidsvinding [is], maar gemotiveerd beslissen’. In zijn visie wordt ‘de legitimiteit van het rechterlijk oordeel niet […] bepaald door de juridische kwaliteit, maar door de manier waarop het vonnis “op anderen overkomt”’. Hieraan verbindt hij een beschouwing over de rol van de motivering van een vonnis in deze ‘rechtsoverdracht’, dat wil zeggen de communicatie tussen rechter en zijn publiek. Huls beroept zich op de socioloog Niklas Luhmann die de begrippen waarheid en gerechtigheid te subjectief acht om bruikbaar te zijn in de verklaring van het gedrag van mensen in complexe samenlevingen en zich concentreert op de rol van procedures bij het accepteren van beslissingen door belanghebbenden en het publiek. Er zijn verschillende bezwaren in te brengen tegen Huls’ visie. In de eerste plaats is Luhmanns analyse gericht Opmaak Katern 100 21-08-2006 15:26 Pagina 5623 K ATERN 100 Criminologie | L ITERATUUR Nick Huls, ‘De rechter is geen waarheidsvinder, maar een motiverende beslisser’, in: Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie 2006, no. 1, jrg. 35, p. 3-8. KATERN 100 5623 | lijk zelfvertrouwen, graag!) is een ander groot bezwaar gelegen in de miskenning dat in het strafproces juist het antwoord op de vraag heeft B. het gedaan of niet? de kern vormt van het communicatie-proces naar buiten. De schuldvraag staat behalve voor de verdachte ook voor het publiek centraal in het proces van rechtsoverdracht. Als je communicatie serieus neemt, dan ook de boodschap! Los van al deze bezwaren geldt dat Huls’ commentaar een interessante bijdrage vormt aan het debat over de stand van zaken in de Nederlandse (straf )rechtspraak, nu eens gericht op de centrale figuur daarin: de rechter. In het bijzonder de vraag of er in de strafrechtssociologische criminologie behoefte is aan een externalistische of een internalistische analyse (of beide) heeft Huls bedoeld of onbedoeld een swing gegeven. Nu de criminologen nog. STRAFRECHT op de Duitse situatie, waarin de strafprocesrechtelijke inrichting vrij sterk afwijkt van de Nederlandse. Huls’ pogingen om de analyse van Luhmann onverkort van toepassing te verklaren voor zowel de privaatrechtelijke, de strafrechtelijke als de bestuursrechtelijke Nederlandse procedures zijn mijns inziens een beetje kort door de bocht. Een tweede bezwaar geldt het onvoldoende inzicht in het feit dat Luhmanns analyse figureert in een externe, sociologische systeem-analyse. Die externalistische analyse van de rol en functie van procedures moet niet worden verward met de juridische betekenissen ervan, noch met de betekenisgeving door de participanten. Bovendien lijkt Huls aan Luhmanns externalistische analyse een normatieve waarde toe te kennen: de Nederlandse rechter moet zich volgens hem niet opstellen als waarheidsvinder, maar zich concentreren op zijn/haar communicatie naar buiten. Hier lijken Sollen en Sein een beetje door elkaar te lopen. Naast enkele andere bezwaren, zoals het wel erg vlot accepteren van de postmoderne gemakzucht waarmee het waarheidsbegrip wordt gerelativeerd en de al even problematische acceptatie dat publieke twijfel een echte uitdaging is aan het juridische domeinmonopolie (een beetje meer rechter-
© Copyright 2024 ExpyDoc