INHOUDSTAFEL Adviesnota 1- Denkoefening hervorming van het secundair onderwijs .................................................................... 1 Inleiding .............................................................................................................................................................................. 1 1. Betere toeleiding naar het hoger onderwijs: Een alternatief stelsel ............................................................................. 1 1.1 Probleemstelling ................................................................................................................................................... 1 1.2 Advies ................................................................................................................................................................... 1 2. Het oriënteringstraject doorheen SO naar HO .............................................................................................................. 2 3. De versterking van de positie van de leraar en de lerarenopleiding ............................................................................. 3 Adviesnota 2 met betrekking tot STEM in het secundair onderwijs .......................................................................... 4 1. STEM in het SO: Enkele vaststellingen ......................................................................................................................... 4 2. Adviezen voor STEM in het SO ..................................................................................................................................... 4 Referentielijst ..................................................................................................................................................................... 5 ADVIESNOTA 1 - DENKOEFENING HERVORMING VAN HET SECUNDAIR ONDERWIJS Inleiding In aanloop naar de verkiezingen formuleert de ad-hoc commissie Hervorming Secundair Onderwijs van de Associatie KU Leuven beleidsadviezen m.b.t. de hervorming van het secundair onderwijs (SO), die in samenhang moeten worden gelezen. Deze adviezen hebben betrekking op thema’s die het hoger onderwijs (HO) aanbelangen: 1. De aansluiting van het secundair onderwijs op het hoger onderwijs. De ad-hoc commissie adviseert een alternatief structuurmodel voor het SO met schakeltrajecten en een betere toeleiding naar het HO. 2. Keuzeprocesbegeleiding tijdens diverse schakelmomenten in het SO en bij de overgang naar het HO. 3. De versteviging van de positie van de leraar en de lerarenopleiding. 1. Betere toeleiding naar het hoger onderwijs: Een alternatief stelsel Toekomstige en beginnende studenten op weg helpen naar een juiste studiekeuze in het HO is een voortdurende zorg van iedereen die bij het onderwijs betrokken is. De overgang van het SO naar het HO verloopt immers niet voor alle studenten even succesvol [1, 2, 3]. 1.1 de vooropleiding van de student een belangrijke factor is voor het studiesucces in het eerste jaar HO. Er wordt vastgesteld dat studierichtingen in het SO die een hogere mate van abstract redeneren realiseren, leiden tot hogere slaagkansen in het HO [1, 2, 3]. In het realiseren van de vereiste competenties op het einde van het secundair onderwijs stellen we wel verschillen vast volgens sociaal-culturele achtergronden van de leerlingen in deze studierichtingen, in sommige gevallen versterkt door de schoolcultuur [4, 5, 6, 12]. Scholen en leraren dienen over voldoende differentiërende mogelijkheden te beschikken zodat de invloed van deze variabelen gereduceerd wordt. 1.2 Advies De ad-hoc commissie Hervorming SO van de Associatie KU Leuven suggereert volgende oplossingen zodat SO-leerlingen in een studieniveau terechtkomen dat overeenstemt met hun talenten en competenties. A) Opzetten van een alternatief stelsel (na het herzien van de studierichtingen SO bij de hervorming van het SO) voor leerlingen die doorstromen naar het HO. Dit stelsel bestaat uit 1 volgende elementen : 1. Modeltrajecten Doorstroom studierichtingen met een abstract theoretische component zijn de aangewezen voorbereiding op de academische bacheloropleidingen. Doorstroom studierichtingen met een praktische component zijn de aangewezen voorbereiding op de professionele bacheloropleidingen Arbeidsmarktgerichte studierichtingen zijn de aangewezen voorbereiding op HBO5. Probleemstelling In de huidige onderwijsstructuur heeft iedereen met een diploma SO toegang tot alle vormen van HO. De wettelijke omnivalentie van het secundair diploma schept de valse verwachting dat iedereen die een diploma SO behaalt, ook in alle gevallen beschikt over de startcompetenties voor élke opleiding in het HO. Zowel ervaringen in het HO als onderzoek [1, 2, 3] bevestigen dat dit niet zo is en dat 2. Overgangsmogelijkheden Studenten kunnen bij inschrijving in een hoger onderwijsinstelling afwijken van de volgens hun diploma SO aangewezen vervolgopleiding. Deze 2 studenten leggen een toelatingsproef af (aangepast in functie van de vervolgopleiding) of volgen een 1 Kunstonderwijs komt voor in de drie modeltrajecten. Een toelatingsproef is een proef waarvoor een student moet slagen om toegelaten te kunnen worden tot een HO-opleiding. 2 1 schakeltraject aan de hoger onderwijsinstelling. De VLUHR kan beslissen om voor bepaalde opleidingen van de toelatingsvoorwaarden af te wijken, naargelang het voortraject van de student. Schakeltrajecten garanderen de democratisering van de toegang tot het HO. Leerlingen krijgen ook tijdens het SO op verschillende schakelmomenten de kans om op advies van de klassenraden voor te sorteren en in te ritsen naar een andere opleiding. De leerkrachten en hun klassenraden van opeenvolgende jaren in het SO oriënteren leerlingen zowel van abstracte naar meer praktische, als van praktische naar meer abstracte studierichtingen in functie van het talent van de leerling. bijspijkeren (bijvoorbeeld zomercursussen). aan de hand van C) Installatie van een structureel platform waar permanente dialoog plaatsvindt tussen SO en HO. Doelstelling van het platform is de vereiste eindkwalificaties met de bijhorende leerplannen/leerlijnen van het SO enerzijds en de startcompetenties van het HO (zowel algemene als opleidingsspecifieke) anderzijds zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Bij het uittekenen van de matrixstructuur met SO-studierichtingen is het essentieel dat richtingen die voorbereiden op het HO, een gegarandeerde aansluiting hebben naar HOrichtingen. Dit is een schema NA de hervorming van het SO Academische bacheloropleidingen Professionele bacheloropleidingen HBO5 Doorstroom studierichtingen met abstracte component Doorstroom studierichtingen met praktische component Arbeidsmarktgerichte studierichtingen 2de en 3de gr. SO Overgang SoHo Hoger onderwijs 2. Het oriënteringstraject doorheen SO naar HO Modeltraject Het afleggen van een toelatingsproef of het volgen van een schakeltraject van de instelling, tenzij dit volgens de VLUHR niet vereist is. Schakeltrajecten in het SO Informatie over het HO bereikt laatstejaarsleerlingen SO doorgaans pas in het tweede trimester terwijl een behoorlijk aantal van de leerlingen op een vroeger moment beslist welke richting in het HO ze zullen aanvangen [7]. Bovendien zijn er belangrijke de de keuzemomenten bij de overstap naar de 2 en de 3 graad. Keuzeprocesbegeleiding moet daarom worden aangepakt als een continu oriënterings3 traject ruim voorafgaand aan de instap in het HO. Dit oriënteringstraject voorziet: 1. de inzet van oriënteringsinstrumenten na iedere graad van het SO. 2. dat leerlingen worden bijgestaan door hun leraren om bij deze keuzemomenten een gefundeerde keuze te kunnen maken vanuit een realistisch zelfbeeld. Leerlingen dienen hun interesses, sterke en zwakke punten te kunnen identificeren en articuleren [8]. 3. dat leerlingen die een finale studiekeuze hebben 4 gemaakt, zich via een ijkingstoets kunnen positioneren ten opzichte van de verwachte startcompetenties van de gekozen studierichting in 3 B) Creëren van een aanbod waarbij leerlingen hun competentietekorten op korte termijn kunnen Een oriënteringstraject is een set van maatregelen bij de ondersteuning van de studiekeuze in het SO en bij de overgang naar het HO. 4 Een ijkingstoets geeft studenten een beeld van wat ze kunnen verwachten van de moeilijkheidsgraad van de HO-opleiding en de inspanning die ze hiervoor zullen moeten leveren. 2 het HO en indien nodig hun competentietekorten kunnen bijspijkeren. Hiertoe is het wenselijk dat iedere student bij de aanvang van het HO, een verplichte (maar niet bindende) ijkingstoets aflegt. hogeschool reikt het diploma uit. De hogeschool voorziet voor deze leraren ook een vervolgtraject waardoor ook deze leraren niveau 6 kunnen bereiken met een civiel effect in de beroepsloopbaan. 4. Een ijkingstoets kan per opleiding(groep) uit verschillende modules bestaan en moet op Vlaams niveau door het HO gezamenlijk georganiseerd worden. De eerste ervaringen met het inrichten van een ijkingstoets over gans Vlaanderen in het domein van de (ingenieurs)wetenschappen zijn positief [9]. Studenten die vanuit een academische of een professionele bacheloropleiding leraar willen worden, kunnen kiezen voor een verkort geïntegreerd vervolgtraject op niveau 6 aan een hogeschool tot leraar kleuteronderwijs, lager onderwijs of leraar lagere graad SO. Ze kunnen ook een specifieke lerarenopleiding tot leraar lager SO of leraar arbeidsmarkt gericht SO volgen op niveau 6 voor het reeds verworven vakgebied aan een hogeschool. In dit voorstel zijn er overgangsmaatregelen nodig bij de overdracht van de SLO van het CVO naar SLO niveau 6 aan de hogescholen en van de overdracht van SLO van het CVO naar SLO niveau 7 aan de universiteiten. Dit kan in een groeipad van samenwerking naar integratie gebracht worden. Het staat alle academische en professionele bacheloropleidingen vrij om een onderdeel van de lerarenopleiding (geïntegreerd en/of specifiek) te laten indalen zodat het traject tot leraar nadien kan verkort worden. 3. De versterking van de positie van de leraar en de lerarenopleiding De ad-hoc commissie geeft een advies met betrekking tot de geïntegreerde en specifieke lerarenopleiding, bekeken voor de verschillende kwalificatieniveaus (3.1 en 3.2). Tot slot beklemtoont de commissie het belang van continue professionalisering en navorming (3.3). 3.1 Geïntegreerde lerarenopleiding De ad-hoc commissie adviseert om de geïntegreerde trajecten tot leraar in het basisonderwijs en tot leraar lager SO te koppelen aan een mogelijk vervolgtraject met een civiel effect. Na een professionele bacheloropleiding lager onderwijs of SO kunnen studenten een schakelprogramma volgen, waarna ze een educatieve masteropleiding aanvangen aan een universiteit. Het schakelprogramma wordt aangeboden door de universiteiten, in samenwerking met de hogescholen. De universiteiten reiken het masterdiploma uit. Het civiel effect bestaat erin dat in lagere en secundaire scholen effectief functies gecreëerd worden waarin de bijkomende expertise op niveau 7 gevaloriseerd wordt. 3.2 Specifieke lerarenopleiding De ad-hoc commissie beveelt een verdere indaling van de academische lerarenopleiding in de masteropleidingen aan. Enkel universiteiten kunnen het diploma van leraar van niveau 7 uitreiken. Universiteiten kunnen voor die opleiding samenwerken met een CVO. De ad-hoc-commissie ziet in de mogelijke samenwerking voor de specifieke lerarenopleiding tussen een CVO en een universiteit/hogeschool een overgangsperiode om op termijn naar de volledige integratie van de specifieke lerarenopleidingen in hogescholen en universiteiten te streven. 3.3 Professionalisering en navorming Tot slot dient continue professionalisering en navorming van de leraren hoog op de agenda te staan. Actiepunten zijn verplichte regelmatige nascholing en pedagogische begeleiding. Het HO dient hierbij, via een kwaliteitsvol aanbod, het voortouw te nemen. Studenten die vanuit een vakopleiding in het SO met eventuele werkervaring leraar willen worden, volgen een aangepast traject op niveau 5. De hogeschool en de CVO organiseren dit traject in samenwerking, de 3 ADVIESNOTA 2 MET BETREKKING TOT STEM IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS De ad-hoc commissie Hervorming Secundair Onderwijs van de Associatie KU Leuven formuleert diverse beleidsvoorstellen rond STEM [Science, Technology, Engineering and Mathematics] in het SO. Deze dienen in samenhang te worden gelezen. 1. STEM in het SO: Enkele vaststellingen Zowel in binnen- als buitenland tonen jongeren een lage en dalende belangstelling voor technischwetenschappelijke studies en beroepen [11, 13, 14, 15, 16] ondanks het toenemende belang van wetenschap en technologie voor onze samenleving en de noodzaak aan technische profielen om een innovatieve economie te blijven. De arbeidsmarkt kampt met een structureel tekort aan STEM-profielen, wat een signaal is dat er gegeven de vraag te weinig technisch geschoolden uitrollen in het secundair (SO) en hoger onderwijs (HO). Drie op tien leerlingen die in het SO een STEM-richting volgden, kiezen in het HO niet voor een STEM-opleiding. Slechts één op vijf van de behaalde diploma’s in het HO is een STEM-diploma [17]. voor een technisch-wetenschappelijke studie en/of loopbaan [13, 16]. Tenslotte is er de vaststelling dat een technische studierichting in het SO voor vele leerlingen een tweede keuze is. De schotten tussen de onderwijsvormen versterken dit stigma rond de technische en de beroepsopleidingen [14]. In het curriculum van het ASO maken leerlingen weinig kennis met technisch-technologische toepassingen [21]. In zowel ASO als TSO ontbreekt het abstract ‘technisch’ onderwijs [12]. De invulling van de T is op vandaag, op een aantal uitzonderingen na, heel erg gericht op uitvoerende techniek. 2. Adviezen voor STEM in het SO Op basis van deze vaststellingen adviseert de Associatie KU Leuven: 1. dat de huidige STEM-initiatieven behouden en versterkt worden. Er worden heel wat STEMinitiatieven buiten het onderwijs succesvol opgezet om wetenschap en techniek bij het (jonge) publiek te brengen. Dit bevestigt dat er voldoende expertise aanwezig is rond STEM, ook binnen de Associatie KU Leuven. PISA-onderzoek [10, 18, 19] toont aan dat Vlaamse jongeren goed scoren op de domeinen wetenschappen en wiskunde in vergelijking met andere OESO landen, maar weinig belangstelling tonen om wiskunde en wetenschappen te leren. Vlaamse leerlingen spreken zich negatiever uit over het leren van wiskunde en het oplossen van problemen. Bovendien blijkt er een dalende trend in wiskunde- en wetenschappenscores: zowel de sterkst als de zwakst presterende leerlingen scoren beduidend minder goed in de loop van de opeenvolgende PISA-metingen. 2. dat STEM gestructureerd opgenomen wordt in de formele onderwijstijd vanaf het lager onderwijs. Bij de STEM-initiatieven buiten het onderwijs wordt er vooral deelgenomen door intrinsiek gemotiveerde leerlingen/ouders. Om ook de leerlingen te bereiken die niet intrinsiek STEMgeïnteresseerd zijn, moet het structureel worden ingebed in het onderwijs. Er bestaan reeds enkele initiatieven om geïntegreerd STEM in het onderwijs in te bedden. Deze zijn echter niet structureel en zijn vooral nog pilootprojecten in enkele scholen. Bovendien wordt vastgesteld dat leerlingen en leraren niet meteen de link zien tussen het oplossen van maatschappelijke uitdagingen enerzijds en het kiezen voor een technischwetenschappelijke discipline in het SO en HO anderzijds [16, 20]. Vooral meisjes kiezen beperkt 3. dat het SO de leerlingen in contact brengt met brede leergebieden door hen mee te nemen op een aangepast leertraject dat aansluit bij een reële context. Onderwijs dient sterker in te spelen op de belangstelling en leergierigheid van leerlingen. Dit maakt tevens een betere oriëntatie en studiekeuze mogelijk. 4 4. dat technologisch denken in het SO wordt aangebracht in het verlengde van de programma’s van wiskunde en wetenschappen. Om de relevantie van de STEM disciplines aan te tonen moet er werk gemaakt worden van een geïntegreerde aanpak van STEM, op langere termijn zelfs over studiegebieden/domeinen heen. Dit betekent dat de interdisciplinaire samenhang van de STEM-disciplines ook in het SO in de praktijk gebracht moet worden. 5. dat STEM-onderwijs niet beperkt wordt tot het verwerven van praktische en manuele vaardigheden. STEM-onderwijs draagt ertoe bij dat leerlingen wetenschappelijke inzichten leren combineren en toepassen in het zoeken naar oplossingen voor allerhande concrete, maatschappelijke problemen. Een essentiële component in het STEM-onderwijs is openheid te bieden aan leerlingen om op verschillende wijze te komen tot diverse oplossingen voor een wetenschappelijk/ technisch probleem. Het proces is belangrijker dan het einddoel. 6. dat STEM in het SO binnen een continuüm van abstract naar concreet onderwijs aan bod komt. Aan de abstracte kant van het continuüm komt de wetenschappelijke methodiek prominent aan bod. Bij het opschuiven naar de concrete kant ligt de klemtoon meer op het concreet toepasbare zonder daarbij de aandacht voor het interdisciplinaire te verliezen. 7. dat de opleiding tot leraar SO toekomstige leerkrachten ook voorbereidt op het onderwijzen van wetenschap en technologie in een geïntegreerde vorm. Het versterken van de STEM-vakdidactiek in de lerarenopleiding is daarom essentieel. Hiervoor zijn in zowel academische als professionele lerarenopleidingen programmahervormingen of zelfs decreetwijzigingen nodig. Dit moet leiden tot een lerarenkorps dat STEM op een geïntegreerde manier brengt zonder de eigenheid van de afzonderlijke STEM-componenten in gedrang te brengen. Leerlingen enthousiast maken voor wetenschap en techniek slaagt in haar opzet wanneer het lerarenkorps affiniteit heeft met STEM in het onderwijs. De Associatie KU Leuven is bereid zich te engageren om geïntegreerd STEM-onderwijs in Vlaanderen uit te bouwen, mits beschikbaarheid van voldoende middelen. Dit kan door bottom-up samen te werken met geïnteresseerde scholen om de nodige vernieuwde didactiek te ontwikkelen. Na evaluatie moet dit dan in een tweede stadium leiden tot een nauwe samenwerking met de bevoegde instanties om tot vernieuwde curricula en studierichtingen te komen. REFERENTIELIJST [1] Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs [VVKSO]. Toekomst SO inKleuren. VVKSO, Brussel, 2012. [2] K. Declercq en F. Verboven. Slaagkansen aan Vlaamse universiteiten: tijd om het beleid bij te sturen? Impuls voor Onderwijsbegeleiding, vol. 41, pp. 88-98, 2010. [3] M. Lacante, M. De Metsenaere, W. De Lens, R. Van Esbroeck , K. De Jaeger , T. De Coninck , K. Gressens, C. Wenselaer en L. Santy. Drop-out in het hoger onderwijs: Onderzoek naar achtergronden en motieven van drop-out in het eerste jaar hoger onderwijs. In opdracht van de Vlaamse Minister voor Onderwijs en Vorming, in het kader van het OBPWO-programma. Leuven Brussel: Katholieke Universiteit Leuven - Vrije Universiteit Brussel, 2001. [4] Vlaamse Regering. Masterplan Hervorming Secundair Onderwijs. Brussel, 2013. 5 [5] B. Spruyt en I. Laureyssen. Keuzes maken verschillen. Over de rol die onderwijskeuzes spelen in de sociale reproductie van onderwijsongelijkheid in het licht van de hervormingsvoorstellen voor het secundair onderwijs. Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, 2010‐ 11/3: 186‐ 195. [6] D. Kavadias, D. en E. Franck. Zoektocht naar de meest relevante indicatoren ter voorspelling van leerachterstand op een samengesteld bestand op basis van de attestendatabank, in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Departement Onderwijs en Vorming, OOW‐ Rapport 2006‐ 4, UA: Antwerpen. [7] Associatie KU Leuven. Studiekeuzeonderzoek. Dienst Communicatie KU Leuven, Leuven, 2013. [8] M. Pinxten, B. De Fraine, W. Van Den Noortgate, J. Van Damme , G. Vanlaar en T. Boonen. I choose so I am. A logistic analysis of major selection in university and successful. Studies in Higher Education, 2013. [9] KU Leuven. Modelvragen en informatie IJkingstoets burgerlijk ingenieur en burgerlijk ingenieur architect aan de KU Leuven editie2014. Leuven, 2014. [13] J. Blickenstaff. Woman and science careers: leaky pipeline or gender filter? Gender and Education, vol. 17, nr. 4, pp. 369-386, 2005. [14] K. Boudewijnstichting. Accent op talent. Naar een visie op leren en werken. Garant, Brussel, 2002. [15] J. Osborne. Attitudes towards science: a review of the literature and its implications. International Journal of Science Education, vol. 25, nr. 9, pp. 1049-1079, 2003. [16] Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie [VRWI]. Kiezen voor STEM. De keuze van jongeren voor technische en wetenschappelijke studies (advies 175). VRWI, Brussel, 2012. [17] VDAB. Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen. Geef je opleiding een STEM. VDAB, Brussel, 2012. [18] Organisation for Economic Co-operation and Development [OECD]. PISA 2006: Science Competencies for Tomorrow’s World. Vol. 1. Paris, 2007. [19] Organisation for Economic Co-operation and Development [OECD]. PISA 2009 Results: What Students Know and Can Do – Student Performance in Reading, Mathematics and Science. OECD, 2010. [10] Organisation for Economic Co-operation and Development [OECD]. PISA 2012 Results in Focus. What 15-year olds know and what they can do with what they know. OECD, 2013. [20] C. Schreiner en S. Sjoberg. The ROSE project: An overview and key findings. University of Oslo, Oslo, 2010. [11] The Gallup Organisation. Young people and science, analytical report, Flash Eurobarometer. European Commisssion, Brussel, 2008. [21] Commissie Monard. Kwaliteit en kansen voor elke leerling. Een visie op de vernieuwing van het secundair onderwijs. Brussel, 2009. [12] B. Pattyn, H. Colpin, M. De Cock, B. De Fraine, W. Dehaene, S. Groenez, B. Henkens, I. Nicaise, J. Masschelein, E. Ooghe, B. Raymaekers, M. Simons, J. Van Damme en K. Verschueren. Hervormingen in het secundair onderwijs. Visietekst werkgroep Metaforum Leuven. KU Leuven, Leuven , 2012. 6
© Copyright 2024 ExpyDoc