Noot - Van Doorne

PJ 2014/101: Zorgplicht bedrijfstakpensioenfonds; informatieplicht; wijziging
regeling; VUT-regeling; Art. 17 PSW
____________________________________________________________________
Noot
Geschreven door: mr. A.G. van Marwijk Kooy CPL
1. In de rechtspraak van ruwweg het afgelopen decennium ontwikkelden de Hoge Raad en lagere
rechters voor diverse financiële instellingen, met name banken en verzekeraars, een wet en contract
overstijgende zorgplicht ten opzichte van de consument. Redengevend hiervoor zijn volgens die
jurisprudentie de bijzondere maatschappelijke positie van financiële instellingen, de gevaren van grote
informatiescheefheid (lees: de informatieachterstand bij de consument) en het beperkte vermogen van
de gemiddelde consument om informatie te beoordelen.
2. De zorgplicht van financiële instellingen was in recente jaren een zodanig thema dat per 1 januari
2014 een algemene zorgplicht in de Wft werd verankerd. Ingevolge art. 4.24a Wft dient een financiële
dienstverlener de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt zorgvuldig in acht te nemen. Op
pensioenfondsen is die bepaling in de regel niet van toepassing (art. 1:15 Wft), tenzij het fonds
premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid aanbiedt (art. 52 lid 5 PW).
3. Voor het pensioenrecht is art. 52 PW van de zojuist bedoelde zorgplicht tot dusverre de enige
specifieke wettelijke uitwerking, gericht op alle pensioenuitvoerders die een premieovereenkomst met
beleggingsvrijheid uitvoeren. Daarnaast kent de Pensioenwet zoals bekend een veelheid aan specifieke
informatievoorschriften; zie daarvoor S.H. Kuiper, 'Informatie en voorlichting over pensioen' in: E.
Lutjens (red.), Pensioenwet Analyse en Commentaar, Deventer: Kluwer 2014, p. 261-355. Met enige
goede wil kunnen die voorschriften gezien worden als een wettelijke verankering van een algemenere
zorgplicht. Maar dan verliest de term zorgplicht ieder onderscheidend vermogen. Intussen illustreert een
en ander het betrekkelijke van het begrip: zorgplicht is als zodanig een niet wettelijk, open begrip.
4. De onderhavige zaak betreft de vraag of en in hoeverre pensioenfondsen ten aanzien van bepaalde
communicatie van hun zijde een zorgplicht hebben, namelijk de plicht ervoor te zorgen dat deze
communicatie de geadresseerde daadwerkelijk bereikt. De Hoge Raad oordeelde op 2 februari 2013
(NJ 2013, 106; PJ 2013/60) dat een dergelijke plicht in dit geval denkbaar is (daarmee de visie van het
Amsterdamse hof verwerpend), maar dat die vraag door het Haagse Hof (nogmaals) beoordeeld moest
worden aan de hand van de feiten, daaronder begrepen de voor het fonds kenbare financiële belangen
van de deelnemer. Zie voor een bespreking van de uitspraak de noot van T. Huijg onder PJ 2013/60 en
de noot van M. Heemskerk onder JAR 2013/73.
5. Het Haagse Hof hakt de knoop door in het voordeel van de deelnemer: het pensioenfonds had in dit
geval waarbij het een aanbod deed tot deelneming aan een alternatieve vroegpensioenregeling na
verval van de bestaande regeling naar aanleiding van de VPL-wetgeving, niet mogen volstaan met een
enkele gewone brief, zonder herinneringsbrief danwel controle of die brief de deelnemer daadwerkelijk
had bereikt (ro. 9 slot). Daarmee geeft het hof een nadere, specifiek op dit geval toegespitste, invulling
aan verplichtingen die naar het oordeel van het hof volgen uit het feit dat het fonds wilde voorkomen dat
dga's "niet van de ene op de andere dag de mogelijkheid zou worden ontnomen om vervroegd met
pensioen te gaan." Kortom: wie A zegt, moet ook B zeggen.
6. Zaken als deze hebben als uitgangspunt gemeen dat de communicatie zijdens het fonds de
deelnemer niet heeft bereikt, althans dat het fonds niet kan bewijzen dat de deelnemer de communicatie
wel degelijk heeft ontvangen. Het is een open deur, maar belangrijk om te realiseren. In dat geval ligt
het risico van niet-ontvangst bij de verzender; voor pensioenfondsen is dat niet anders. In Nederland
geldt ten aanzien van schriftelijke communicatie immers niet de verzendtheorie, maar de ontvangstvernemingstheorie. Artikel 3:37 lid 3 BW is daarover duidelijk, want het bepaalt in de eerste zin dat een
verklaring (een uiting van op rechtsgevolg gerichte wil dus) pas werking heeft als die de geadresseerde
heeft bereikt. Zoals wel vaker is het de uitzondering die de regel bevestigt: de in de tweede zin van
hetzelfde artikellid opgenomen situatie dat een verklaring toch werkt omdat het niet bereiken van de
geadresseerde (kort gezegd) voor diens risico komt, doet zich niet snel voor.
7. Dat bepaalde communicatie zijdens het fonds de geadresseerde niet heeft bereikt zal meestal zonder
gevolg blijven. Veel communicatie is immers niet op enig rechtsgevolg gericht, maar louter informatief.
Dat die communicatie de geadresseerde niet bereikt, heeft dan verbintenisrechtelijk geen consequentie.
En als er al iemand op de blaren zou moeten zitten, zal dat het fonds zijn. De zaak leidend tot Hof Den
Haag 28 maart 2008, PJ 2008/41 is daarvan een goed voorbeeld. Het fonds kon niet aannemelijk
maken dat het de deelnemer in 2002 of 2003 had geïnformeerd (via toezending van een populaire
versie van het pensioenreglement of anderszins) over het feit dat dekking van nabestaandenpensioen
een actieve keuze vergde. Die keuze maakte de deelnemer dus ook niet, en overleed vervolgens, nog
tijdens de periode van deelneming. Het hof kent toch een nabestaandenpensioen toe, althans
dienovereenkomstige schadevergoeding. Daarbij verwijst het hof naar de wettelijke informatieplicht van
artikel 17 PSW waarnaar ook Hoge Raad en Hof Den Haag in de onderhavige zaak verwijzen. Voor het
hof is wezenlijk dat deelnemers anno 2002/2003 nog de verwachting mochten hebben dat een
nabestaandenpensioen “vanzelf” deel uitmaakte van de regeling.
8. Ook is er dus een mogelijk gevolg als een pensioenfonds een aanbod doet dat de geadresseerde niet
bereikt. Althans, dat is zo indien dat aanbod plaatsvindt tegelijkertijd met een communicatie waarop de
wettelijke zorgplicht van artikel 17 PSW ziet, zoals hier het einde van een andere regeling. Een aanbod
is immers op rechtsgevolg gericht; de geadresseerde zal door aanvaarding een overeenkomst tot stand
kunnen brengen. Let wel: voor dergelijke situaties is (1) een aangetekende brief of (2) een
herinneringsbrief danwel andere vorm van controle volgend op een gewone brief geen constitutief
vereiste, in die zin dat het aanbod alleen dan geldig is. Waar het hier om gaat is dat bij een
verzendingsmethode die onzeker maakt of communicatie wel wordt ontvangen, het risico van nietontvangst bij het fonds ligt. In het onderhavige geval is dat het risico dat later blijkt dat de geboden
regeling op meer deelnemers moet worden toegepast dan waar het fonds in eerste instantie mee
rekende.
9. De vraag is of de door het Hof aangenomen zorgplicht ook van toepassing is bij een aanbod dat niet
plaatsvindt tegelijkertijd met het beëindigen van een met het aanbod samenhangende regeling. Dan is
immers niet aan de ontstaansgrond van de door de Hoge Raad aangenomen zorgplicht ten aanzien van
het aanbod voldaan: de aanwezigheid van een wettelijke zorgplicht in het kader van artikel 17 PSW.
Mijns inziens is in elk geval onterecht dat bovengenoemde nootschrijvers na het arrest van de Hoge
Raad wijziging van een pensioenregeling als standaard voorbeeld genoemd hebben van de impact van
dat arrest. Bij wijziging van een pensioenregeling is immers in het algemeen en onder de Pensioenwet
geen sprake van communicatie door het fonds maar door de werkgever. Zie in die zin ook artikel 20 lid
2 PW. En als al gezegd kan worden dat het fonds de regeling wijzigt, zal de redenering moeten zijn dat
geen sprake is van een aanbod van het fonds, maar van een niet constitutieve kennisgeving van een
door bestuursbesluit gewijzigd pensioenreglement (vgl. bijvoorbeeld Hof Amsterdam 12 juni 2012, NJ
2014/83 ; PJ 2012/119, rov. 3.13 (Delta Lloyd)).
10. Al met al zou het dus goed kunnen zijn dat de concrete betekenis van de in abstracto door de Hoge
Raad aangenomen zorgplicht beperkt is. In elk geval denk ik dat pensioenfondsen zich niet bij elke
communicatie behoeven te gaan afvragen hoe zeker te stellen dat die de geadresseerden bereikt, of
welke follow-up noodzakelijk is. Dat neemt overigens niet weg dat ik mij graag kan vinden in de uitkomst
van de hier besproken zaak.