Heidelbergse Catechismus zondag 36, vraag en antwoord 99 en

Heidelbergse Catechismus zondag 36, vraag en antwoord 99 en 100, 2 feb. 2014, Lev. 24:10-16,23
en Matth.26:57-68.
Het gaat in het derde gebod om de Naam van God. We mogen die niet ijdel, dat is zinloos, zonder
betekenis gebruiken. Het gaat er om, dat we die Naam eren. Onze naam vinden we doorgaans erg
belangrijk. We voelen ons één met onze namen. Bij God is dat nog sterker, omdat de namen een
betekenis hebben en door Hemzelf gegeven zijn.
Belangrijke Namen voor God zijn: HEERE en Vader. God heeft zij n Naam in het bijzonder bekend
gemaakt in de naam Jezus: de HEERE redt.
Vraag 99
De catechismus noemt bij de uitleg van het derde gebod direct het allerergste: vloeken. Vloeken is
wijd verbreid. Eigenlijk is het iets heel aparts. Waarom zouden we God er bij halen als we ons pijn doen,
of als we woorden kracht bij willen zetten? God verbiedt het. Ook het stilzwijgend aanhoren van het
vloeken is verboden. We mogen het vloeken niet laten begaan. Wanneer er gevloekt wordt roep je
eigenlijk de verdoemenis over je heen, terwijl de Heere Zijn Naam juist aan ons verbonden heeft,
opdat we behouden n zullen worden.
IJdel gebruik van de naam van God kan ook gebeuren, wanneer we de Naam noemen terwijl hij geen
enkele inhoud voor ons heeft. Of als we die Naam uit gewoonte noemen, zonder er bij na te denken.
Dat kan bijvoorbeeld gebeuren onder het zingen van een Psalm.
In positieve zin gaat het er in dit gebod om dat we de naam van de Heere met vrees en eerbied
gebruiken. We spreken immers tegen God en niet tegen onze buurman. Verder wordt het oprecht
belijden van de Naam van de HEERE genoemd. Dat we tegen de Heere zeggen: mijn Heere en mijn
God. Belijdenis doen is noodzaak. Niet alleen in de kerk, maar ook in het gewone dagelijkse leven.
Ook het aanroepen van de Naam wordt genoemd. Gods naam is een roepnaam. We roepen de
Heere aan om Zijn genade en hulp.
Tenslotte gaat het er omdat we de Heere eren door al onze woorden en werken. Heel ons leven
moet zijn tot eer van God zijn
Vraag 100
In deze vraag en antwoord van de catechismus komt naar voren, hoe erg de Heere het vloeken
vindt, zelfs zo dat Hij zich vertoornt als we het vloeken niet tegengaan. Dat is, omdat er geen groter
zonde is dan de lastering van Gods Naam. Het terug dringen van het vloeken is niet eenvoudig in
onze tijd. Laten we het zoveel als mogelijk is doen in gezin,voor de klas en in gesprek met elkaar.
De ernst van dit gebod komt tot uiting in de woorden uit het derde gebod ,dat de HEEER E niet
onschuldig zal houden, die Zijn Naam ijdel gebruikt. In Israël stond de doodstraf op het nadrukkelijke
lasteren van de naam van God.
Niemand komt er bij de behandeling van dit gebod zonder schuld vanaf. Verootmoediging is nodig en
een vluchten tot Christus. Hij is veroordeeld omdat Hij God zou hebben gelasterd. Hij heeft onze
plaats ingenomen. In alles heeft Hij Gods naam verheerlijkt. De schuld heeft Hij betaald. Bij Hem is
vergeving. Hij wil ons ook verder onderwijzen, opdat de Naam van de Heere in ons leven geprezen zal
worden.
Gespreksvragen
1. Draait het in uw of jouw leven om je eigen naam of om de naam van God?
2. Hoe zou u of jij het vloeken willen tegengaan?
3. Wanneer gebruik je Gods Naam op een goede manier?